Language of document : ECLI:EU:T:2014:89

ARREST VAN HET GERECHT (Achtste kamer)

27 februari 2014 (*)

„Gemeenschapsmerk – Oppositieprocedure – Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk TEEN VOGUE – Ouder nationaal woordmerk VOGUE – Ontvankelijkheid – Kwalificatie van conclusies – Relatieve weigeringsgrond – Verwarringsgevaar – Dezelfde of soortgelijke waren – Overeenstemmende tekens – Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009 – Gedeeltelijke weigering van inschrijving”

In zaak T‑509/12,

Advance Magazine Publishers, Inc., gevestigd te New York, New York (Verenigde Staten), vertegenwoordigd door C. Aikens, barrister,

verzoekster,

tegen

Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM), vertegenwoordigd door V. Melgar als gemachtigde,

verweerder,

andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniënte voor het Gerecht:

Nanso Group Oy, gevestigd te Nokia (Finland), vertegenwoordigd door M. Tuominen, advocaat,

betreffende een beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 17 september 2012 (zaak R 147/2011‑4) inzake een oppositieprocedure tussen Nanso Group Oy en Advance Magazine Publishers, Inc.,

wijst

HET GERECHT (Achtste kamer),

samengesteld als volgt: D. Gratsias, president, M. Kancheva en C. Wetter (rapporteur), rechters,

griffier: E. Coulon,

gezien het op 16 november 2012 ter griffie van het Gerecht neergelegde verzoekschrift,

gezien de op 28 februari 2013 ter griffie van het Gerecht neergelegde memorie van antwoord van het BHIM,

gezien de op 15 februari 2013 ter griffie van het Gerecht neergelegde memorie van antwoord van interveniënte,

gezien de op 14 mei 2013 ter griffie van het Gerecht neergelegde repliek,

gezien de wijziging in de samenstelling van de kamers van het Gerecht,

gelet op het feit dat geen van de partijen binnen een maand na de betekening van de sluiting van de schriftelijke behandeling heeft verzocht om vaststelling van een terechtzitting, zodat het Gerecht op rapport van de rechter-rapporteur krachtens artikel 135 bis van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht heeft besloten uitspraak te doen zonder mondelinge behandeling,

het navolgende

Arrest

 Voorgeschiedenis van het geding

1        Op 31 oktober 2003 heeft verzoekster, Advance Magazine Publishers, Inc., bij het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) een gemeenschapsmerkaanvraag ingediend krachtens verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1), zoals gewijzigd [vervangen door verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1)].

2        Het merk waarvan inschrijving is aangevraagd, is het woordteken TEEN VOGUE.

3        De waren waarvoor inschrijving is aangevraagd, behoren onder meer tot klasse 25 in de zin van de Overeenkomst van Nice van 15 juni 1957 betreffende de internationale classificatie van de waren en diensten ten behoeve van de inschrijving van merken, zoals herzien en gewijzigd. Zij zijn omschreven als volgt: „Kledingstukken; schoeisel; hoofddeksels; onderdelen en accessoires voor alle voornoemde goederen”.

4        De gemeenschapsmerkaanvraag is in het Blad van gemeenschapsmerken nr. 52/2006 van 25 december 2006 gepubliceerd.

5        Op 23 maart 2007 heeft interveniënte, Nanso Group Oy, krachtens artikel 42 van verordening nr. 40/94 (thans artikel 41 van verordening nr. 207/2009) tegen de inschrijving van het aangevraagde merk oppositie ingesteld voor de in punt 3 supra bedoelde waren.

6        De oppositie was gebaseerd op de volgende oudere merken:

–        het op 24 januari 1969 onder nummer 126124 ingeschreven Zweedse woordmerk VOGUE voor waren van klasse 25, die als volgt zijn omschreven: „Kledingstukken, waaronder laarzen, schoenen en pantoffels”;

–        het hierna weergegeven op 27 augustus 1934 onder nummer 43934 ingeschreven Zweedse beeldmerk voor waren van klasse 25:

Image not found

–        de op 5 oktober 1998 onder referentie T 199803628 ingediende aanvraag voor een Fins woordmerk VOGUE, voor waren van klasse 25;

–        de geregistreerde extra handelsnaam VO Gue.

7        De oppositie was gesteund op artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 (thans artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009).

8        Op 7 april 2008 heeft verzoekster in de loop van de oppositieprocedure een verzoek ingediend dat ertoe strekte dat interveniënte zou bewijzen dat de ter ondersteuning van de oppositie aangevoerde oudere merken normaal waren gebruikt, in de zin van artikel 43, leden 2 en 3, van verordening nr. 40/94 (thans artikel 42, leden 2 en 3, van verordening nr. 207/2009), waarop de oppositieafdeling interveniënte heeft verzocht dit bewijs over te leggen.

9        Op 9 oktober 2008 heeft interveniënte verschillende documenten overgelegd als bewijs dat de oudere merken normaal waren gebruikt.

10      Op 16 november 2010 heeft de oppositieafdeling de oppositie toegewezen en de inschrijving van het aangevraagde merk geweigerd voor alle betrokken waren.

11      Op 14 januari 2011 heeft verzoekster krachtens de artikelen 58 tot en met 64 van verordening nr. 207/2009 bij het BHIM beroep ingesteld tegen de beslissing van de oppositieafdeling.

12      Bij beslissing van 17 september 2012 (hierna: „bestreden beslissing”) heeft de vierde kamer van beroep van het BHIM het beroep verworpen en verzoekster veroordeeld tot betaling aan interveniënte van 1 200 EUR voor de in het kader van de oppositie‑ en beroepsprocedure gemaakte kosten. Zij heeft geoordeeld dat de oppositieafdeling de oppositie terecht had toegewezen, aangezien verwarringsgevaar niet kon worden uitgesloten doordat de waren waarop het aangevraagde merk betrekking had – namelijk kledingstukken, schoeisel en hoofddeksels – en de waren die het oudere Zweedse woordmerk VOGUE beschermde – voor welk merk zij bovendien heeft geoordeeld dat het gebruik afdoende was bewezen, maar enkel voor breigoederen – dezelfde of soortgelijk waren, en de conflicterende tekens gemiddeld overeenstemden.

 Conclusies van partijen

13      Verzoekster concludeert tot:

–        afwijzing van de oppositie voor zover deze betrekking heeft op hoofddeksels, alsook schoenen, laarzen, sandalen, overhemden, blouses, jurken, rokken, jasjes, pullovers, kostuums, vesten, broeken, shorts, badpakken, mantels, dassen, sjaals, halsdoeken, bretels en ceintuurs;

–        verwijzing van interveniënte in de kosten.

14      Het BHIM en interveniënte concluderen tot:

–        verwerping van het beroep;

–        verwijzing van verzoekster in de kosten.

 In rechte

 Ontvankelijkheid van het beroep

15      Verduidelijkt zij dat verzoeksters beroep tot afwijzing van de oppositie voor bepaalde waren in werkelijkheid ertoe strekt dat het Gerecht de beslissing neemt die de kamer van beroep volgens verzoekster op het bij haar ingestelde beroep had moeten nemen. Uit artikel 64, lid 1, tweede volzin, van verordening nr. 207/2009 blijkt immers dat de kamer van beroep, nadat zij de beslissing waartegen bij haar wordt opgekomen, heeft vernietigd, de bevoegdheden van de instantie van het BHIM die deze beslissing heeft genomen zelf kan uitoefenen, in casu over de oppositie kan beslissen en deze kan afwijzen. Deze maatregel behoort dus tot de maatregelen die het Gerecht kan nemen op grond van zijn herzieningsbevoegdheid van artikel 65, lid 3, van verordening nr. 207/2009 [zie in die zin arresten Gerecht van 8 juli 2004, MFE Marienfelde/BHIM − Vétoquinol (HIPOVITON), T‑334/01, Jurispr. blz. II‑2787, punt 19; 12 september 2007, Koipe/BHIM – Aceites del Sur (La Española), T‑363/04, Jurispr. blz. II‑3355, punten 29 en 30, en 6 september 2013, Eurocool Logistik/BHIM – Lenger (EUROCOOL), T‑599/10, punt 25 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

16      Aangezien dit beroep – naast het verzoek om interveniënte te verwijzen in de kosten – slechts één vordering bevat, dient echter te worden geoordeeld dat verzoekster met deze vordering noodzakelijkerwijs niet enkel de herziening van de bestreden beslissing vraagt, maar ook de vernietiging ervan [zie in die zin arrest Gerecht van 7 november 2013, Budziewska/BHIM – Puma (Weergave van een opspringende katachtige), T‑666/11, punt 18 en aldaar aangehaalde rechtspraak], hetgeen overigens volgt uit de formulering van verzoeksters enige middel: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009.

17      Het aldus omschreven beroep is dus ontvankelijk.

 Opmerkingen vooraf

18      Opgemerkt zij dat, zoals blijkt uit de bestreden beslissing, de kamer van beroep, evenals de oppositieafdeling, de afwijzing van de aanvraag tot inschrijving van het aangevraagde merk voor kledingstukken, schoeisel en hoofddeksels van klasse 25 heeft gebaseerd op het bestaan van gevaar voor verwarring van het aangevraagde merk met het oudere Zweedse woordmerk VOGUE, waarbij de andere oudere merken niet in aanmerking zijn genomen ter ondersteuning van deze afwijzing.

19      Daaruit volgt dat het onderhavige beroep enkel moet worden beoordeeld ten aanzien van het oudere Zweedse woordmerk VOGUE.

 Schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009

20      In het kader van haar enige middel voert verzoekster aan dat het gevaar voor verwarring van het aangevraagde merk met het oudere Zweedse woordmerk VOGUE enkel betrekking heeft op breigoederen, en niet op andere waren. Zij meent dat de kamer van beroep blijk heeft gegeven van een onjuiste opvatting bij de vergelijking van de totaalindruk die wordt opgeroepen door, enerzijds, het aangevraagde merk en, anderzijds, het oudere Zweedse woordmerk VOGUE, door onvoldoende rekening te houden met het element „teen”, terwijl dit het eerste woordelement van het aangevraagde merk is, en het eerste deel van een merk van bijzonder belang is in de door dit merk opgeroepen totaalindruk. Volgens verzoekster ontstaat door dit element een aanzienlijk visueel verschil met het oudere Zweedse woordmerk VOGUE en onderscheidt het zich op fonetisch vlak ervan door een extra lettergreep. Gesteld kan niet worden dat het element „vogue” op zich het aangevraagde merk domineert, te meer daar – aangezien geen van de conflicterende merken een betekenis heeft in het Zweeds – zij niet kunnen worden geacht begripsmatig overeen te stemmen. Daar het oudere Zweedse woordmerk VOGUE volgens de kamer van beroep zelf een normaal onderscheidend vermogen heeft, vloeit geen extra verwarringsgevaar voort uit een meer dan normaal onderscheidend vermogen van het element „vogue”. Wat de vergelijking van de betrokken waren betreft, heeft de kamer van beroep geen rekening gehouden met alle relevante factoren die hun onderlinge verhouding kenmerken. Zij stelt dat breigoederen verschillen van hoofddeksels doordat zij een onderscheiden functie hebben en doordat verschillende textielwaren en materialen worden gebruikt om ze te vervaardigen. De verkooppunten of afdelingen van warenhuizen waar zij worden verkocht, verschillen ook. Deze waren zijn ook niet complementair, aangezien de ene waar niet van belang of noodzakelijk is voor het gebruik van de andere, en evenmin concurrerend, aangezien zij elkaar onderling niet kunnen vervangen. Wat de vergelijking tussen breigoederen en schoeisel betreft, geeft verzoekster toe dat deze artikelen deels dezelfde zijn, voor zover breigoederen kousen en andere onderkleding voor de voeten omvatten, maar zij merkt op dat dit niet geldt voor schoenen, laarzen en sandalen. De gebruikte materialen – namelijk uit steken bestaande stoffen in het eerste geval, en leder of imitatieleder in het tweede geval – verschillen bovendien, en ook hier betreft het geen concurrerende waren. Zelfs wanneer zij in eenzelfde winkel worden verkocht, gebeurt dit in verschillende afdelingen. Deze waren zijn niet concurrerend, net zoals breigoederen dit niet zijn ten aanzien van alle andere types kledingstukken van klasse 25.

21      Het BHIM en interveniënte betwisten verzoeksters argumenten.

22      Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 bepaalt dat na oppositie door de houder van een ouder merk inschrijving van het aangevraagde merk wordt geweigerd wanneer het gelijk is aan of overeenstemt met een ouder merk en betrekking heeft op dezelfde of soortgelijke waren of diensten, indien daardoor verwarring bij het publiek kan ontstaan op het grondgebied waarop het oudere merk wordt beschermd. Verwarring omvat het gevaar van associatie met het oudere merk.

23      Volgens vaste rechtspraak is er sprake van verwarringsgevaar wanneer het publiek kan menen dat de betrokken waren of diensten van dezelfde onderneming of van economisch verbonden ondernemingen afkomstig zijn. Volgens deze rechtspraak moet verwarringsgevaar globaal worden beoordeeld, uitgaande van de wijze waarop het relevante publiek de betrokken tekens en waren of diensten waarneemt, waarbij rekening moet worden gehouden met alle relevante omstandigheden van het concrete geval, onder meer de onderlinge samenhang tussen de overeenstemming van de tekens en de soortgelijkheid van de erdoor aangeduide waren of diensten [zie arrest Gerecht van 9 juli 2003, Laboratorios RTB/BHIM – Giorgio Beverly Hills (GIORGIO BEVERLY HILLS), T‑162/01, Jurispr. blz. II‑2821, punten 30‑33 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

24      Verwarringsgevaar in de zin van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 vooronderstelt dat de conflicterende merken gelijk zijn of overeenstemmen en dat de erdoor aangeduide waren of diensten dezelfde of soortgelijk zijn. Dit zijn cumulatieve voorwaarden [zie arrest Gerecht van 22 januari 2009, Commercy/BHIM – easyGroup IP Licensing (easyHotel), T‑316/07, Jurispr. blz. II‑43, punt 42, en aldaar aangehaalde rechtspraak].

25      In casu dient vooraf te worden ingestemd met het overigens door verzoekster niet betwiste oordeel van de kamer van beroep dat het relevante publiek ten aanzien waarvan het verwarringsgevaar moet worden onderzocht, het grote publiek in Zweden is.

 Vergelijking van de waren

26      De kamer van beroep heeft in punt 27 van de bestreden beslissing terecht geoordeeld dat de door het oudere Zweedse woordmerk VOGUE beschermde waren – waarvoor het normale gebruik was aangetoond voor breigoederen – kledingstukken waren en dus dezelfde waren als de door het aangevraagde merk aangeduide „kledingstukken”.

27      De kamer van beroep heeft bovendien geoordeeld dat breigoederen, schoeisel en hoofddeksels soortgelijk waren, hetgeen verzoekster betwist.

28      Volgens vaste rechtspraak moet bij de beoordeling van de soortgelijkheid van de betrokken waren rekening worden gehouden met alle relevante factoren die de verhouding tussen deze waren kenmerken. Dat zijn inzonderheid de aard, de bestemming en het gebruik ervan, alsook het concurrerende dan wel complementaire karakter ervan. Er kan ook rekening worden gehouden met andere factoren, zoals de distributiekanalen van de betrokken waren [zie arrest Gerecht van 11 juli 2007, El Corte Inglès/BHIM – Bolaños Sabri (PiraÑAM diseño original Juan Bolaños), T‑443/05, Jurispr. blz. II‑2579, punt 37 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

29      Als grond voor haar conclusie dat breigoederen soortgelijk waren aan schoenen en hoofddeksels heeft de kamer van beroep opgemerkt dat deze artikelen in het algemeen „hun aard en hun bestemming, die erin bestaat delen van het menselijk lichaam te bedekken en te beschermen” gemeen hadden. Zij is ook ingegaan op gelijkenissen in de distributiekanalen van deze waren, het feit dat zij onderhevig waren aan de mode en dat het relevante publiek geneigd was om deze op elkaar af te stemmen, hetgeen het complementaire karakter ervan weergaf (punt 27 van de bestreden beslissing).

30      Wat allereerst de soortgelijkheid van breigoederen en hoofddeksels betreft, zij benadrukt dat de verschillende betrokken waren weliswaar niet alle tot hetzelfde publiek zijn gericht, maar tot gemeenschappelijk doel hebben personen modieus te kleden. De betrokken waren behoren dus uit het oogpunt van het relevante publiek tot eenzelfde groep waren, namelijk modieuze kleding. Aangezien een groot aantal modeondernemingen onder eenzelfde merk kleding in verschillende stijlen verkoopt, is het niet uitgesloten dat het relevante publiek de verschillende betrokken waren opvat als afkomstig van eenzelfde onderneming [zie in die zin, wat boven‑ en onderkleding voor dames alsook onder meer hoofddeksels voor jongens en jeugd betreft, arrest Gerecht van 16 november 2011, Chabou/BHIM – Chalou (CHABOU), T‑323/10, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 34].

31      Gelet op het voorgaande versterken de soortgelijke bestemming van de betrokken waren en de omstandigheid dat zij tot eenzelfde groep waren behoren, de kans dat zij via dezelfde kanalen worden gedistribueerd en in dezelfde winkels te koop worden aangeboden. Hoewel deze waren, zoals verzoekster benadrukt, inderdaad niet noodzakelijk in dezelfde winkels of in dezelfde afdelingen van warenhuizen worden verkocht, neemt dit niet weg dat zij door textielgroothandelaars worden gedistribueerd en in modewinkels en warenhuizen die modieuze kleding aanbieden, worden verkocht. Onverminderd de analyse van het verwarringsgevaar in de punten 48 en 49 hierna, zij opgemerkt dat ook door deze omstandigheden het gevoel bij het relevante publiek kan worden versterkt dat de betrokken waren van dezelfde onderneming of van economisch verbonden ondernemingen afkomstig zijn (arrest CHABOU, reeds aangehaald, punt 37).

32      Wat vervolgens de soortgelijkheid van breigoederen en schoenen betreft, dient om te beginnen te worden opgemerkt dat breigoederen die zijn bestemd om de benen en voeten te bedekken (in het bijzonder kousen, sokken en leggings), en schoenen, duidelijk complementair zijn, aangezien de gemiddelde consument van deze breigoederen de keuze van deze artikelen vaak in verband brengt met de keuze van de schoenen die hij kan dragen met de betrokken kledingstukken. De kamer van beroep heeft in punt 27 van de bestreden beslissing dus terecht benadrukt dat het relevante publiek deze waren op elkaar wenst af te stemmen. Uit de rechtspraak inzake de soortgelijkheid van kledingstukken in het algemeen en schoenen blijkt ook dat op grond van de voldoende nauwe banden tussen de respectieve doelstellingen van deze waren – die onder meer tot uitdrukking komen in het feit dat de waren tot dezelfde klasse behoren – en op grond van de concrete mogelijkheid dat deze waren door dezelfde marktdeelnemers worden geproduceerd of samen worden verkocht, kan worden geconcludeerd dat het relevante publiek deze waren mogelijkerwijs associeert [arrest Gerecht van 13 juli 2004, AVEX/BHIM – Ahlers (a), T‑115/02, Jurispr. blz. II‑2907, punt 26]. Wegens de in het begin van dit punt uiteengezette redenen geldt deze overweging a fortiori voor breigoederen.

33      Aangaande vervolgens meer in het algemeen de soortgelijkheid van enerzijds breigoederen, en anderzijds hoofddeksels en schoenen in hun geheel beschouwd, zij eraan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak kledingstukken, schoenen en hoofddeksels van klasse 25 hetzelfde doel hebben, aangezien zij worden vervaardigd om het menselijk lichaam te bedekken, te verbergen, te beschermen en te versieren [zie in die zin arresten Gerecht van 10 september 2008, Tsakiris-Mallas/BHIM – Late Editions (exé), T‑96/06, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 30, en 24 maart 2010, 2nine/BHIM – Pacific Sunwear of California (nollie), T‑364/08, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 33].

34      Ondanks het feit dat verschillende textielwaren en materialen worden gebruikt om deze waren te vervaardigen, en dat zij soms in verschillende verkooppunten worden verkocht, heeft de kamer van beroep deze waren dus terecht beschouwd als soortgelijk in de zin van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009.

35      De betrokken waren zijn dus gedeeltelijk dezelfde en gedeeltelijk soortgelijk.

 Vergelijking van de tekens

36      De conflicterende tekens zijn woordmerken, waarbij het oudere Zweedse woordmerk enkel uit het woord „vogue” bestaat, terwijl het aangevraagde merk bestaat uit de woorden „teen” en „vogue”.

37      In herinnering zij gebracht dat de globale beoordeling van het verwarringsgevaar, wat de visuele, fonetische of begripsmatige overeenstemming van de conflicterende tekens betreft, dient te berusten op de totaalindruk die door deze tekens wordt opgeroepen, waarbij in het bijzonder rekening dient te worden gehouden met hun onderscheidende en dominerende bestanddelen. De perceptie van de merken die de gemiddelde consument van de betrokken waren of diensten heeft, speelt een beslissende rol bij de globale beoordeling van dit gevaar. In dit verband neemt de gemiddelde consument een merk gewoonlijk waar als een geheel en let hij niet op de verschillende details ervan (zie arrest Hof van 12 juni 2007, BHIM/Shaker, C‑334/05 P, Jurispr. blz. I‑4529, punt 35 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

38      In casu heeft de kamer van beroep geoordeeld dat de conflicterende tekens gemiddeld visueel en fonetisch overeenstemden, en een begripsmatige overeenstemming uitgesloten op grond dat geen van de betrokken termen een betekenis had in het Zweeds.

–       Visuele vergelijking

39      In de eerste plaats dient te worden vastgesteld, zoals de kamer van beroep in punt 29 van de bestreden beslissing heeft gedaan, dat hoewel het aangevraagde merk twee woorden bevat, anders dan het oudere Zweedse woordmerk, dat slechts één woord bevat, dit niet wegneemt dat het oudere Zweedse woordmerk volledig is vervat in het aangevraagde merk. Het woord „vogue” in de conflicterende tekens is in het geval van het oudere Zweedse woordmerk het enige dat het relevante publiek kan lezen, en in het geval van het aangevraagde merk het laatste woord dat het zal hebben gelezen. Terwijl het woord „teen” vier letters bevat, bestaat het woord „vogue” bovendien uit vijf letters. Uit het voorgaande volgt dat wat het aangevraagde merk betreft, het element „teen” uit het oogpunt van de visuele vergelijking niet belangrijker is dan het element „vogue”.

40      In de tweede plaats zij eraan herinnerd dat verzoeksters beroep op de rechtspraak volgens welke het begin van een teken van bijzonder belang is in de totaalindruk die dit teken oproept [arresten Gerecht van 16 maart 2005, L’Oréal/BHIM – Revlon (FLEXI AIR), T‑112/03, Jurispr. blz. II‑949, punten 64 en 65, en 16 december 2008, Focus Magazin Verlag/BHIM – Editorial Planeta (FOCUS Radio), T‑357/07, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 36], niet in alle gevallen kan opgaan en hoe dan ook niet kan afdoen aan het beginsel dat bij het onderzoek of de merken overeenstemmen, rekening moet worden gehouden met de totaalindruk die door die merken wordt opgeroepen, aangezien de gemiddelde consument een merk gewoonlijk als een geheel waarneemt en niet op de verschillende details ervan let [zie arrest Gerecht van 16 mei 2007, Trek Bicycle/BHIM – Audi (ALLTREK), T‑158/05, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 70 en aldaar aangehaalde rechtspraak]. Ondanks de aanwezigheid van een eerste element dat het aangevraagde merk onderscheidt van het oudere merk, kunnen deze merken een zekere visuele overeenstemming vertonen omdat sprake is van een gemeenschappelijk element [arresten Gerecht van 25 november 2003, Oriental Kitchen/BHIM – Mou Dybfrost (KIAP MOU), T‑286/02, Jurispr. blz. II‑4953, punten 39‑44; 8 maart 2005, Leder & Schuh/BHIM – Schuhpark Fascies (JELLO Schuhpark), T‑32/03, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punten 38‑47, en 14 april 2011, Lancôme/BHIM – Focus Magazin Verlag (ACNO FOCUS), T‑466/08, Jurispr. blz. II‑1831, punten 56‑63].

41      De kamer van beroep heeft dus terecht geoordeeld dat de tekens op visueel vlak gemiddeld overeenstemden door de aanwezigheid van het element „vogue” in beide tekens.

–       Fonetische vergelijking

42      De kamer van beroep heeft ook geoordeeld dat de conflicterende tekens gemiddeld fonetisch overeenstemden, aangezien het gemeenschappelijke element „vogue” ervan in beide gevallen op dezelfde manier wordt uitgesproken.

43      Allereerst zij aangegeven dat het feit dat het aangevraagde merk het element „teen” bevat zeker ertoe bijdraagt om de twee conflicterende tekens fonetisch te onderscheiden, zoals verzoekster benadrukt. Niettemin kan niet worden gesteld dat het element „teen”, erop gelet dat het kort is, in dit verband belangrijker is dan het element „vogue”, dat beide tekens gemeen hebben. Bijgevolg bestaat een zekere fonetische overeenstemming tussen de twee tekens in hun geheel beschouwd [zie in die zin arrest Gerecht van 11 december 2008, Tomorrow Focus/BHIM – Information Builders (Tomorrow Focus), T‑90/06, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 34, en arrest ACNO FOCUS, reeds aangehaald, punt 64]. Verzoekster stelt dus ten onrechte dat de kamer van beroep een beoordelingsfout heeft gemaakt door te oordelen dat de conflicterende tekens uit fonetisch oogpunt gemiddeld overeenstemden.

–       Begripsmatige vergelijking

44      De kamer van beroep heeft in punt 31 van de bestreden beslissing in herinnering gebracht dat geen van beide betrokken elementen („teen” en „vogue”) een betekenis had in het Zweeds, hetgeen niet wordt betwist. Toch moest zij ook nagaan of het grote publiek in Zweden, dat in ruime mate het Engels machtig is, in staat was om de betekenis van deze twee elementen te onderscheiden, hetgeen zij niet heeft gedaan. De uiteenzetting over deze vraag door het BHIM in de memorie van antwoord kan het ontbreken van een onderzoek van de kamer van beroep naar de kennis van het grote publiek in Zweden van het Engels niet goedmaken. Bijgevolg dient te worden nagegaan of dit onvolledige onderzoek van de kamer van beroep, dat geen ontoereikende motivering oplevert – aangezien zij wel heeft aangegeven waarom zij van oordeel was dat de tekens begripsmatig niet konden worden vergeleken – maar een gedeeltelijk onjuiste beoordeling van de bekwaamheid van het relevante publiek, de rechtmatigheid van de bestreden beslissing kan aantasten.

45      In casu heeft het deel van dit grote publiek dat Engels kent het woord „vogue” begrepen als een term die verband houdt met mode, waarbij het woord „teen” duidelijk verwijst naar jongeren. Het woord „teenager” wordt in het Zweeds overigens vertaald als een woord dat op dezelfde manier wordt gevormd, namelijk „tonåring”. Daaruit dient te worden afgeleid dat de uitdrukking „teen vogue” is begrepen als louter een variatie op „vogue”, waarbij het begrip „wat in de mode is voor jongeren” vanzelfsprekend voortvloeit uit „wat in de mode is”. Deze duidelijke begripsmatige overeenstemming kon dus enkel de conclusie van de kamer van beroep versterken inzake, allereerst, de overeenstemming van de conflicterende tekens en, vervolgens, het verwarringsgevaar. Bijgevolg blijft deze onjuiste opvatting over de kennis van het relevante publiek zonder gevolg voor de rechtmatigheid van de bestreden beslissing, waarbij eraan zij herinnerd dat de conclusie van de kamer van beroep dat de begripsmatige vergelijking geen invloed heeft op de beoordeling van de overeenstemming van de tekens, correct blijft voor het niet-Engelssprekende relevante publiek [zie arrest Gerecht van 16 september 2013, Gitana/BHIM – Teddy (GITANA), T‑569/11, punt 67 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

–       Conclusie inzake de vergelijking van de tekens

46      De kamer van beroep heeft dan ook op goede gronden geoordeeld dat de conflicterende tekens voor het relevante publiek visueel en fonetisch overeenstemden. De overweging dat geen begripsmatig verschil tussen het oudere Zweedse woordmerk en het aangevraagde merk kon worden vastgesteld, gelet op het ontbreken van betekenis in het Zweeds van de elementen waaruit deze merken bestaan, klopt daarentegen enkel voor het niet-Engelssprekende relevante publiek. Het in aanmerking nemen van het Engelssprekende relevante publiek had echter slechts kunnen leiden tot de vaststelling dat de conflicterende tekens begripsmatig overeenstemden.

47      Verzoekster kan dus niet op goede gronden stellen dat de conflicterende tekens ten onrechte werden geacht overeen te stemmen. Volgens vaste rechtspraak stemmen twee merken immers overeen wanneer zij uit het oogpunt van het relevante publiek ten minste voor een deel gelijk zijn wat de visuele, fonetische en begripsmatige aspecten betreft [zie in die zin arrest Gerecht van 23 oktober 2002, Matratzen Concord/BHIM – Hukla Germany (MATRATZEN), T‑6/01, Jurispr. blz. II‑4335, punt 30 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

 Verwarringsgevaar

48      De globale beoordeling van het verwarringsgevaar veronderstelt een zekere onderlinge samenhang tussen de in aanmerking te nemen factoren, met name tussen de overeenstemming van de merken en de soortgelijkheid van de waren of diensten waarop zij betrekking hebben. Zo kan een geringe mate van soortgelijkheid van de betrokken waren of diensten worden gecompenseerd door een hoge mate van overeenstemming van de merken, en omgekeerd [arrest Hof van 29 september 1998, Canon, C‑39/97, Jurispr. blz. I‑5507, punt 17, en arrest Gerecht van 14 december 2006, Mast-Jägermeister/BHIM – Licorera Zacapaneca (VENADO met kader e.a.), T‑81/03, T‑82/03 en T‑103/03, Jurispr. blz. II‑5409, punt 74].

49      Rekening houdend met de visuele en fonetische overeenstemming van de conflicterende tekens en gelet op het feit dat de waren waarop het oudere Zweedse woordmerk VOGUE enerzijds, en het aangevraagde merk anderzijds, betrekking hebben, gedeeltelijk dezelfde en gedeeltelijk soortgelijk zijn, heeft de kamer van beroep geen blijk gegeven van een onjuiste opvatting door te oordelen dat sprake was van gevaar voor verwarring tussen deze merken en door dus de beslissing van de oppositieafdeling te bevestigen waarbij de inschrijving van het aangevraagde merk werd geweigerd voor „kledingstukken; schoeisel; hoofddeksels; onderdelen en accessoires voor alle voornoemde goederen” van klasse 25.

50      Aangezien verzoeksters enige middel, gebaseerd op schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 en aangevoerd ter ondersteuning van haar vorderingen tot vernietiging en tot herziening, ongegrond is, dient het beroep in zijn geheel te worden verworpen.

 Kosten

51      Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dat is gevorderd.

52      Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig de vordering van het BHIM en interveniënte te worden verwezen in de kosten.

HET GERECHT (Achtste kamer),

rechtdoende, verklaart:

1)      Het beroep wordt verworpen.

2)      Advance Magazine Publishers, Inc., wordt verwezen in de kosten.

Gratsias

Kancheva

Wetter

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 27 februari 2014.

ondertekeningen


* Procestaal: Engels.