Language of document :

Mededeling in het PB

 

Beroep, op 28 februari 2005 ingesteld door José Jiménez Martinez tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-115/05)

Procestaal: Frans

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 28 februari 2005 beroep ingesteld tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen door José Jiménez Martinez, wonende te Brussel, vertegenwoordigd door E. Boigelot, advocaat.

Verzoeker concludeert dat het het Gerecht behage:

─    nietig te verklaren het bij nota van 27 april 2004 medegedeelde besluit van de invaliditeitscommissie van 21 april 2004 tot afwijzing van het verzoek van 19 januari 2004 tot vaststelling van zijn invaliditeit;

─    nietig te verklaren het besluit van de invaliditeitscommissie van 22 juli 2004 tot vaststelling van zijn invaliditeit, voorzover de daaraan verbonden gevolgen niet terugwerken tot 21 april 2004;

─    verzoeker een schadevergoeding toe te kennen ter vergoeding van materiële en morele schade, die onder voorbehoud van verhoging in de loop van het geding ex aequo et bono op 222 568 EUR wordt geraamd;

─    verweerster te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeker in de onderhavige zaak komt op tegen de weigering van verweerster hem met ingang van 1 september 2004 een invaliditeit van drie jaar toe te kennen, zonder terugwerkende kracht tot 21 april 2004, dag waarop de invaliditeitscommissie ten aanzien van hem een eerste negatieve beslissing heeft genomen.

Tot staving van zijn aanspraken voert verzoeker het volgende aan:

schending van artikel 7 van bijlage II bij het Statuut en van de regels betreffende de werking van de invaliditeitscommissies; dienaangaande stelt hij dat twee van de drie artsen waaruit de invaliditeitscommissie bestond niet op de hoogte waren van zijn ziekte en zijn gezondheidstoestand;

kennelijk onjuiste beoordeling door de Commissie in deze zaak van de aard van zijn ziekte; dienaangaande preciseert hij dat de invaliditeitscommissie op geen enkele wijze rekening heeft gehouden met het bestaan van een van slaapstoornissen te onderscheiden ziekte, te weten de tevoren gediagnosticeerde chronische vermoeidheid;

schending van de motiveringsplicht;

schending van de artikelen 53 en 78 van het Statuut en de artikelen 13 tot en met 18 van bijlage VIII bij het Statuut;

schending van het beginsel van behoorlijk bestuur en goed beheer, en van de zorgplicht.

____________