Language of document : ECLI:EU:T:2003:151

BESCHIKKING VAN HET GERECHT (Tweede kamer - uitgebreid)

2 juni 2003 (1)

„Staatssteun - Belastingregeling - Bestaande steun - Besluit tot inleiding van procedure van artikel 88, lid 2, EG - Rechtsgevolgen - Geen - Niet-ontvankelijkheid”

In zaak T-276/02,

Forum 187 vzw, gevestigd te Brussel (België), vertegenwoordigd door A. Sutton en J. Killick, barristers,

verzoekster,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door R. Lyal en V. Di Bucci als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerster,

betreffende een verzoek tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 27 februari 2002 om ten aanzien van de Belgische regeling inzake coördinatiecentra de procedure van artikel 88, lid 2, EG in te leiden,

geeft

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Tweede kamer - uitgebreid),

samengesteld als volgt: N. J. Forwood, kamerpresident, J. Pirrung, P. Mengozzi, A. W. H. Meij en M. Vilaras, rechters,

griffier: H. Jung,

de navolgende

Beschikking

Rechtskader

Bepalingen van gemeenschapsrecht

1.
    Artikel 1 van verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel [88] van het EG-Verdrag (PB L 83, blz. 1; hierna: „procedureverordening”), die op 16 april 1999 in werking is getreden, bevat met name de volgende definities:

„a) .steun’, elke maatregel die aan alle in artikel [87], lid 1, van het Verdrag vervatte criteria voldoet;

b) .bestaande steun’,

[...]

v) steun die als bestaande steun wordt beschouwd, omdat kan worden vastgesteld dat hij op het moment van inwerkingtreding geen steun vormde, maar vervolgens steun is geworden vanwege de ontwikkeling van de gemeenschappelijke markt, zonder dat de betrokken lidstaat er wijzigingen in heeft aangebracht; maatregelen die vanwege de liberalisering van een activiteit door het gemeenschapsrecht steun zijn geworden, worden na de voor de liberalisering voorgeschreven datum niet als bestaande steun beschouwd;

c) .nieuwe steun’, alle steun, dat wil zeggen steunregelingen en individuele steun die geen bestaande steun is, met inbegrip van wijzigingen in bestaande steun;

[...]”

Nationale bepalingen inzake de coördinatiecentra

2.
    De Belgische regeling inzake de coördinatiecentra vindt haar oorsprong in Koninklijk Besluit nr. 187 van 30 december 1982 (hierna: „KB nr. 187”). Deze regeling is van toepassing op de erkende coördinatiecentra.

3.
    In afwijking van de algemene belastingregeling wordt de belastbare winst van de erkende coördinatiecentra in beginsel forfaitair vastgesteld. Deze komt overeen met een percentage van het bedrag van bepaalde uitgaven van het coördinatiecentrum.

4.
    Wanneer er geen objectieve criteria voorhanden zijn om het in aanmerking te nemen percentage van de belastbare winst te bepalen, moet dit in beginsel worden vastgesteld op 8 %.

5.
    De belastbare winst van coördinatiecentra wordt belast tegen het normale tarief van de vennootschapsbelasting.

6.
    Niet alleen wordt de belastbare winst forfaitair vastgesteld, maar de coördinatiecentra genieten ook een afwijkende fiscale regeling met betrekking tot de roerende en onroerende voorheffingen en de registratierechten.

7.
    De erkenning van een coördinatiecentrum is afhankelijk van een aantal voorwaarden; het moet met name behoren tot een concern met een multinationaal karakter dat activiteiten in ten minste vier landen heeft, beschikt over eigen kapitaal ten bedrage van één miljard Belgische franken (BEF) en een geconsolideerde jaaromzet van 10 miljard BEF behaalt. De erkenning geldt voor een periode van tien jaar en kan worden verlengd.

Feiten van het geding

8.
    Op 3 april 1984 heeft de Belgische regering de Commissie in kennis gesteld van een wetsontwerp tot wijziging van de regeling van KB nr. 187. Op 2 mei 1984 heeft de Commissie een besluit (hierna: „besluit van 1984”) vastgesteld, volgens hetwelk de voor de coördinatiecentra geldende belastingregeling, gezien de bij het wetsontwerp voorgestelde wijzigingen, geen steunelement in de zin van artikel 92, lid 1, EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 87, lid 1, EG) bevatte.

9.
    Daar de daadwerkelijk door de wet van 27 december 1984 in KB nr. 187 aangebrachte wijzigingen niet in overeenstemming waren met het aan de Commissie meegedeelde wetsontwerp, heeft de Commissie de procedure van artikel 93, lid 2, EG-Verdrag (thans artikel 88, lid 2, EG) ingeleid ten aanzien van de belastingregeling van KB nr. 187, zoals gewijzigd.

10.
    Naar aanleiding van de mededeling door de Belgische regering van de tekst van de wet van 4 augustus 1986, waarbij KB nr. 187 opnieuw is gewijzigd, heeft de Commissie op grond van de overweging dat de regeling geen steunelement meer bevatte, de procedure gesloten en heeft zij haar besluit bij brief van 9 maart 1987 aan de Belgische regering (hierna: „besluit van 1987”) meegedeeld.

11.
    Op 11 november 1998 heeft de Commissie een mededeling vastgesteld over de toepassing van de regels betreffende steunmaatregelen van de staten op maatregelen op het gebied van de directe belastingen op ondernemingen (PB C 384, blz. 3), waarbij zij haar voornemen te kennen gaf om alle in de lidstaten geldende belastingregelingen te onderzoeken of opnieuw te onderzoeken.

12.
    Bij brief van 12 februari 1999 heeft de Commissie de Belgische autoriteiten verzocht, haar inlichtingen over de coördinatiecentra te verstrekken. De Belgische regering heeft bij brief van 15 maart 1999 op dit verzoek gereageerd.

13.
    Bij brief van 17 juli 2000 hebben de diensten van de Commissie de Belgische autoriteiten meegedeeld dat in het licht van de mededeling inzake de directe belastingen op ondernemingen de belastingregeling van de coördinatiecentra thans staatssteun als bedoeld in artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag scheen te zijn. De diensten van de Commissie hebben de Belgische autoriteiten verzocht hun opmerkingen over deze voorlopige beoordeling te maken.

14.
    Bij brief van 6 september 2000 heeft het Koninkrijk België de geldigheid betwist van de brief van 17 juli 2000 waarin de regeling van de coördinatiecentra als bestaande steun en bedrijfssteun werd aangemerkt. Het Koninkrijk België heeft de Commissie verzocht als college een uitspraak te doen en een voorlopige conclusie te trekken voordat de samenwerkingsprocedure van artikel 17 van de procedureverordening werd ingeleid.

15.
    Op 11 juli 2001 heeft de Commissie het Koninkrijk België dienstige maatregelen in de zin van artikel 88, lid 1, EG voorgesteld.

16.
    Bij brief van 19 september 2001 hebben de Belgische autoriteiten opnieuw opmerkingen gemaakt over de kwalificatie als bestaande steun, de gebruikte procedure en de inhoud van de voorgestelde dienstige maatregelen, en hebben zij de Commissie tevens meegedeeld dat deze opmerkingen noch een aanvaarding, noch een weigering van deze dienstige maatregelen vormden. Volgens de Belgische autoriteiten was namelijk de in artikel 17 van de procedureverordening bedoelde samenwerkingsfase pas ingegaan toen het College van commissarissen op 11 juli 2001 zijn besluit nam.

Bestreden besluit

17.
    Bij gebreke van een uitdrukkelijke aanvaarding van de dienstige maatregelen binnen de gestelde termijn en gezien de door de Belgische autoriteiten in hun reeds aangehaalde brief van 19 september 2001 geformuleerde opmerkingen, heeft de Commissie bij besluit van 27 februari 2002 (hierna: „bestreden besluit”) de formele onderzoeksprocedure van artikel 88, lid 2, EG ten aanzien van de regeling van de coördinatiecentra ingeleid.

18.
    In de motivering van het bestreden besluit stelt de Commissie na samenvatting van de voornaamste voorwaarden voor de toepassing van de betrokken belastingregeling vast:

„Het is waar dat de Commissie in 1984 had verklaard dat de regeling van de coördinatiecentra geen steunelement bevatte. Niettemin blijkt uit onderstaande analyse dat de regeling, zoals deze thans van toepassing is, schijnt te voldoen aan alle vereiste criteria om het steunkarakter vast te stellen. Gezien deze vaststelling is de Commissie van mening dat de belastingregeling het karakter van een steunmaatregel heeft die op het tijdstip van de inleiding van de ten aanzien van staatssteun vereiste procedure als bestaand moet worden beschouwd.

[...] In artikel 1, sub b-v, van de procedureverordening wordt immers uitdrukkelijk rekening gehouden met de mogelijkheid dat een maatregel die op het moment van inwerkingtreding geen steun vormde, vervolgens steun wordt vanwege de ontwikkeling van de gemeenschappelijke markt. In een dergelijk geval gaat het volgens de procedureverordening om bestaande steun, waarop derhalve de in de artikelen 17 tot en met 19 van deze verordening beschreven procedure van toepassing is. Dit is eveneens zo ingeval de Commissie, na aanvankelijk van mening te zijn geweest dat een bepaalde maatregel geen steun vormde, haar oordeel wijzigt en van mening is dat het wel degelijk gaat om steun in de zin van artikel 87 van het Verdrag.”

Procesverloop en conclusies van partijen

19.
    Bij op 13 september 2002 ter griffie van het Gerecht ingeschreven verzoekschrift heeft verzoekster het onderhavige beroep ingesteld.

20.
    Bij op dezelfde dag ter griffie van het Gerecht ingeschreven afzonderlijke akte heeft verzoekster verzocht dat volgens een versnelde procedure overeenkomstig artikel 76 bis, lid 1, tweede alinea, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht uitspraak op de onderhavige zaak wordt gedaan.

21.
    Het Gerecht (Tweede kamer - uitgebreid) heeft, de Commissie gehoord, dit verzoek bij beschikking van 8 oktober 2002 afgewezen.

22.
    Bij op 31 oktober 202 ter griffie van het Gerecht ingeschreven afzonderlijke akte heeft de Commissie een exceptie van niet-ontvankelijkheid volgens artikel 114, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering opgeworpen. Verzoekster heeft op 12 december 2002 haar opmerkingen over die exceptie ingediend.

23.
    De Commissie concludeert dat het het Gerecht behage:

-    het beroep kennelijk niet-ontvankelijk te verklaren;

-    verzoekster in de kosten te verwijzen.

24.
    Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

-    de exceptie van kennelijke niet-ontvankelijkheid af te wijzen;

-    het bestreden besluit nietig te verklaren;

-    de Commissie in de kosten te verwijzen.

In rechte

25.
    Volgens artikel 114, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering kan het Gerecht, indien een partij daarom verzoekt, uitspraak doen over de niet-ontvankelijkheid zonder daarbij op de zaak ten gronde in te gaan. Overeenkomstig lid 3 van dat artikel geschiedt de verdere behandeling van het verzoek mondeling, tenzij het Gerecht anders beslist. In casu acht het Gerecht zich door de stukken in het dossier voldoende ingelicht om uitspraak te doen zonder de behandeling voort te zetten.

26.
    De Commissie werpt twee middelen van niet-ontvankelijkheid op. Met het eerste stelt zij dat het bestreden besluit niet een voor beroep vatbare handeling is. Met het tweede betwist zij verzoeksters procesbevoegdheid. Er zijn termen aanwezig om het eerste van die middelen te onderzoeken.

Argumenten van partijen

27.
    De Commissie voert ten eerste aan dat wanneer het gaat om handelingen die in een uit verscheidene fasen bestaande procedure tot stand komen, de rechtspraak heeft gepreciseerd dat alleen maatregelen die het standpunt van de Commissie definitief vastleggen, voor beroep vatbare handelingen zijn; hiertoe behoren dus niet voorlopige maatregelen ter voorbereiding van de eindbeschikking (arrest Hof van 11 november 1981, IBM/Commissie, 60/81, Jurispr. blz. 2639, punt 10). In casu is het bestreden besluit slechts een voorbereidende handeling die is vastgesteld tijdens een tussenfase van de procedure van onderzoek van de bestaande steunmaatregelen als bedoeld in artikel 88 EG en in de procedureverordening. Het heeft geen onmiddellijk rechtsgevolg en brengt geen wijziging in de rechtspositie van verzoekster of haar leden mee. Enkel op basis van het onderzoek van de inlichtingen en informatie die in het kader van de bij het bestreden besluit ingeleide formele onderzoeksprocedure zijn verkregen, kan de Commissie in voorkomend geval een beschikking vaststellen die de belangen van de begunstigden van de betrokken regeling kan raken.

28.
    De Commissie stelt ten tweede dat volgens de rechtspraak een besluit tot inleiding van de procedure naar aanleiding van een bestaande steunmaatregel geen onmiddellijke rechtsgevolgen heeft en dus geen voor beroep vatbare handeling is (arresten Hof van 30 juni 1992, Spanje/Commissie, C-312/90, Jurispr. blz. I-4117, punten 17-22; 5 oktober 1994, Italië/Commissie, C-47/91, Jurispr. blz. I-4635, punten 25-28, en 9 oktober 2001, Italië/Commissie, C-400/99, Jurispr. blz. I-7303, punt 61; hierna „arrest Tirrenia”). Alleen besluiten tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure naar aanleiding van een maatregel die ten uitvoer wordt gelegd en als nieuwe steun wordt aangemerkt, zijn voor beroep vatbare handelingen wegens de schorsende werking van artikel 88, lid 3, laatste volzin, EG.

29.
    De Commissie stelt ten derde dat het beroep voorbarig is en dat het, zo het werd toegewezen, in strijd met de systematiek van het Verdrag eraan in de weg zou staan dat de Commissie de vraag onderzoekt, of de betrokken regeling een steunmaatregel is en of zij verenigbaar met de gemeenschappelijke markt is.

30.
    Verzoekster stelt ten eerste dat het bestreden besluit rechtsgevolgen sorteert.

31.
    In dit verband voert zij om te beginnen aan dat de Commissie met de vaststelling van het bestreden besluit noodzakelijkerwijs haar besluiten van 1984 en 1987 heeft ingetrokken, waarin zij had aangenomen dat de bestreden regeling geen steunelement bevatte. Volgens haar is het zeker mogelijk dat een eindbeschikking van de Commissie, anders dan het bestreden besluit, bepaalt dat de regeling van de coördinatiecentra geen steunelement bevat. Een dergelijke ommekeer is echter zeer onwaarschijnlijk, in het bijzonder omdat de Commissie reeds dienstige maatregelen heeft voorgesteld waaruit blijkt dat haars inziens de betrokken regeling een onverenigbare bestaande steunmaatregel is.

32.
    Derhalve is de door de besluiten van 1984 en 19877 geschapen rechtszekerheid verdwenen of althans is de rechtssituatie van verzoeksters leden minder zeker dan vóór de inleiding van de formele onderzoeksprocedure (arrest Gerecht van 20 november 2002, Lagardère en Canal+/Commissie, T-251/00, Jurispr. blz. II-4825, punt 111). Derhalve brengt het bestreden besluit rechtsgevolgen teweeg, zodat het een voor beroep vatbare handeling is.

33.
    Vervolgens stelt zij dat het bestreden besluit rechtsgevolgen in het leven roept doordat het het gewettigd vertrouwen van het Koninkrijk België en de betrokken marktdeelnemers in de verenigbaarheid van de litigieuze regeling met het gemeenschapsrecht aantast. Aangezien de lidstaten zich ingevolge artikel 10 EG moeten onthouden van alle maatregelen welke de verwezenlijking van de doelstellingen van het Verdrag in gevaar kunnen brengen, is het volgens verzoekster juridisch twijfelachtig of de Belgische autoriteiten de litigieuze regeling, waaronder ook de afgifte van nieuwe erkenningen, kunnen blijven toepassen, totdat de Commissie haar eindbeschikking vaststelt. Meer in het bijzonder, stelt verzoekster dat de Belgische autoriteiten niet onkundig kunnen zijn van de precieze (ofschoon voorlopige) vaststellingen die de Commissie in het bestreden besluit met betrekking tot de voorwaarden voor toepassing van de betrokken regeling heeft geformuleerd. Er bestaat ook een juridische twijfel of een onderneming een gewettigde verwachting kan koesteren dat zij de voordelen van de litigieuze regeling tot de vaststelling van een eindbeschikking zal ontvangen. In dit verband betwijfelt verzoekster of een nieuw coördinatiecentrum kan verwachten een vergunning voor tien jaar te krijgen vlak voordat de Commissie een eventuele negatieve eindbeschikking vaststelt.

34.
    Verzoekster voert ten tweede aan dat ingevolge het beginsel dat eenieder recht heeft op een daadwerkelijke bescherming in rechte (arrest Hof van 25 juli 2002, Unión de Pequeños Agricultores/Raad, C-50/00 P, Jurispr. blz. I-6677, punt 39), het bestreden besluit door de rechter moet kunnen worden getoetst.

35.
    Dienaangaande stelt zij om te beginnen dat, anders dan de beschikkingen inzake mededinging, een eindbeschikking inzake staatssteun tot de betrokken lidstaat en niet rechtstreeks tot de marktdeelnemers is gericht. In die omstandigheden kan die lidstaat om politieke redenen beslissen, geen beroep tot nietigverklaring tegen een negatieve eindbeschikking in te stellen en zich daarnaar te voegen, ook al is hij het niet eens met de analyse waarop zij is gebaseerd. Zij merkt op dat in casu het Koninkrijk België na het bestreden besluit en nog vóór de vaststelling van een eindbeschikking van de Commissie een voorstel tot wijziging van de betrokken regeling heeft ingediend. Voorts weigert die regering nieuwe erkenningen te verlenen, en wijst zij bij de verlenging van de bestaande erkenningen erop, dat de geldigheidsduur van tien jaar wegens de ontwikkelingen op communautair niveau kan worden verkort. In die omstandigheden zou zelfs een succesvol beroep, dat door de ontvangers van de steun tegen de negatieve eindbeschikking ten aanzien van de regeling van de coördinatiecentra is ingesteld, niet voldoende bescherming in rechte bieden omdat die regeling daardoor niet weer wordt ingevoerd.

36.
    Vervolgens merkt zij op dat volgens de rechtspraak tegen de meeste beschikkingen tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure van artikel 88, lid 2, EG een effectief beroep in rechte openstaat (arrest Tirrenia, en arrest Gerecht van 23 oktober 2002, Diputación Foral de Guipúzcoa e.a./Commissie, T-269/99, T-271/99 en T-272/99, Jurispr. blz. II-4217). Zij voert meer in het bijzonder aan dat volgens dit arrest een beroep in rechte openstaat tegen een beschikking tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure, die een maatregel als nieuwe steun kwalificeert, terwijl volgens de betrokken lidstaat en de betrokken marktdeelnemers de betrokken maatregel bestaande steun was of niet binnen de werkingssfeer van artikel 87, lid 1, EG viel. Gezien die rechtspraak dient een beschikking tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure in geval van bestaande steun - in het bijzonder wanneer die beschikking een wijziging van de juridische strekking van een maatregel ten aanzien van derden bevestigt -, evenzeer een voor rechterlijke toetsing vatbare handeling te zijn. In het onderhavige geval zou dat precies de situatie van de Belgische autoriteiten en de betrokken marktdeelnemers zijn, die op basis van de besluiten van 1984 en 1987 ervan uitgingen dat de betrokken regeling geen steun vormde. Het bestreden besluit moet dus door de rechter kunnen worden getoetst.

37.
    Zij voert ten slotte aan dat het haar leden na het bestreden besluit duidelijk was geworden dat zij na afloop van de procedure van artikel 88, lid 2, EG alternatieve maatregelen ter financiering van hun coördinatiecentra moesten invoeren. Gezien de voor de invoering van die alternatieve maatregelen benodigde tijd zijn verzoeksters leden gedwongen om in het stadium van het bestreden besluit te handelen ten einde voorbereid te zijn op de gevolgen van een negatieve eindbeschikking en deze te beperken.

38.
    Verzoekster leidt uit het voorgaande af dat het bestreden besluit als een voor beroep vatbare handeling moet worden aangemerkt.

Beoordeling door het Gerecht

39.
    Om te beginnen zij opgemerkt dat volgens vaste rechtspraak als handelingen of besluiten die vatbaar zijn voor beroep tot nietigverklaring in de zin van artikel 230 EG, zijn te beschouwen maatregelen die bindende rechtsgevolgen in het leven roepen, welke de belangen van de verzoeker kunnen aantasten doordat zij diens rechtspositie aanmerkelijk wijzigen (arrest IBM/Commissie, reeds aangehaald, punt 9; arrest Gerecht van 16 juli 1998, Regione Toscana/Commissie, T-81/97, Jurispr. blz. II-2889, punt 21).

40.
    Handelingen of besluiten die in een uit verscheidene fasen bestaande procedure tot stand komen, en inzonderheid wanneer zij de afsluiting vormen van een interne procedure, zijn in beginsel slechts voor beroep vatbare handelingen wanneer het maatregelen betreft die aan het einde van die procedure het standpunt van de instelling definitief vastleggen; hiertoe behoren dus niet voorlopige maatregelen ter voorbereiding van de eindbeschikking (arrest IBM/Commissie, reeds aangehaald, punt 10; arrest Gerecht van 10 juli 1990, Automec/Commissie, T-64/89, Jurispr. blz. II-367, punt 42).

41.
    Op het gebied van staatssteun echter vormen de voorlopige maatregelen, die autonome rechtsgevolgen teweegbrengen ten opzichte van de eindbeschikking, ter voorbereiding waarvan zij dienen, voor beroep vatbare handelingen (arrest Tirrenia, punt 57; arrest Gerecht van 30 april 2002, Government of Gibraltar/Commissie, T-195/01 en T-207/01, Jurispr. blz. II-2309, punt 82).

42.
    In casu is het bestreden besluit een voorlopige maatregel ter voorbereiding van een eindbeschikking van de Commissie over de regeling van de coördinatiecentra. Derhalve is dit besluit, dat op het gebied van de staatssteun is vastgesteld, enkel een voor beroep vatbare handeling indien het in weerwil van zijn voorlopige karakter autonome rechtsgevolgen in het leven roept.

43.
    In dat verband zij ten eerste opgemerkt dat, anders dan de beschikkingen tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure ten aanzien van voorlopig als nieuwe steun gekwalificeerde maatregelen, het bestreden besluit dat de regeling van de coördinatiecentra als bestaande steunregeling kwalificeert, geen autonome rechtsgevolgen teweegbrengt in samenhang met de schorsende werking van artikel 88, lid 3, laatste volzin, EG met betrekking tot de nieuwe steunmaatregelen (arrest Tirrenia, punt 59; arrest Government of Gibraltar/Commissie, reeds aangehaald, punten 84 en 85, en arrest Diputación Foral de Guipúzcoa e.a./Commissie, reeds aangehaald, punt 38).

44.
    Ten tweede moet worden opgemerkt dat, anders dan verzoekster stelt, de kwalificatie van de regeling van de coördinatiecentra als bestaande steunregeling in het bestreden besluit niet betekent dat de Commissie heeft besloten haar besluiten van 1984 en 1987 in te trekken. Die kwalificatie heeft immers een voorlopig karakter. Zo kan de Commissie volgens artikel 7, lid 2, van de procedureverordening de formele onderzoeksprocedure beëindigen met een beschikking waarbij zij vaststelt dat, anders dan de kwalificatie bij de inleiding van die procedure, de betrokken maatregel geen steun vormt.

45.
    Die voorlopige kwalificatie van de betrokken regeling als bestaande steun kan, zoals verzoekster stelt (zie punt 31 hierboven), haar voorlopige karakter niet verliezen omdat zij komt na een tot de betrokken lidstaat gericht voorstel van dienstige maatregelen. Immers, zelfs indien een dergelijk voorstel betekent dat de Commissie op basis van de opmerkingen van de lidstaat tot de conclusie is gekomen dat de betrokken regeling een onverenigbare bestaande steunmaatregel vormt, is die conclusie zelf voorlopig. Feitelijk kan niet worden uitgesloten dat de Commissie in het licht van de inlichtingen die de betrokkenen in het kader van de bij het bestreden besluit ingeleide formele onderzoeksprocedure hebben verstrekt, tot een andere conclusie komt dan die waartoe zij bij het voorstel van de dienstige maatregelen was gekomen, en zich op het standpunt stelt dat de litigieuze regeling inderdaad geen steunelement bevat.

46.
    Aangezien het bestreden besluit niet als een intrekking van de besluiten van 1984 en 1987 kan worden beschouwd, kan het, anders dan verzoekster stelt (zie punt 32 hierboven), geen afbreuk doen aan de rechtszekerheid die verzoekster aan laatstgenoemde besluiten verbindt.

47.
    Ten derde zij opgemerkt dat, anders dan verzoekster stelt (zie punt 33 hierboven), de door het bestreden besluit beweerdelijk veroorzaakte aantasting van het gewettigd vertrouwen van de Belgische staat, waarop verzoekster zich in elk geval niet kan beroepen, en van verzoeksters leden niet is aan te merken als een rechtsgevolg waardoor de rechtspositie van verzoekster, van haar leden, ja zelfs van de Belgische staat aanmerkelijk wordt gewijzigd. Immers, bij het bestreden besluit deelt de Commissie de Belgische staat en de betrokken marktdeelnemers mee dat de regeling van de coördinatiecentra op haar verenigbaarheid met de gemeenschappelijke markt wordt onderzocht, en dat het mogelijk is dat die regeling aan het einde van de onderzoeksprocedure als een onverenigbare bestaande steunregeling wordt aangemerkt. De door verzoekster aangevoerde beweerdelijke aantasting van het gewettigd vertrouwen is een eenvoudige feitelijke consequentie van die waarschuwing en niet een rechtsgevolg dat het bestreden besluit beoogt teweeg te brengen (zie naar analogie arrest IBM/Commissie, reeds aangehaald, punt 19).

48.
    Voorzover verzoekster in werkelijkheid stelt dat het bestreden besluit als rechtsgevolg heeft, dat het de lidstaat verbiedt de regeling van de coördinatiecentra tot uitvoering te brengen, kan verder worden volstaan met vast te stellen dat volgens vaste rechtspraak een bestaande steunregeling tot uitvoering kan worden gebracht zolang de Commissie deze niet onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt heeft verklaard (arrest Hof van 15 maart 1994, Banco Exterior de España, C-387/92, Jurispr. blz. I-877, punt 20, en arrest Tirrenia, punt 61). Zoals reeds is opgemerkt (zie punt 43 hierboven), is bovendien in casu de schorsende werking van artikel 88, lid 3, laatste volzin, EG niet van toepassing. Het argument dat er thans op grond van artikel 10 EG een juridische twijfel bestaat over de bevoegdheid van de Belgische autoriteiten om na het bestreden besluit en zelfs vóór een eindbeschikking van de Commissie de regeling van de coördinatiecentra tot uitvoering te brengen, moet derhalve worden afgewezen.

49.
    Gelet op het voorgaande, brengt het bestreden besluit geen rechtsgevolg teweeg. Derhalve is het geen voor beroep vatbare handeling.

50.
    Verder moet worden opgemerkt dat, anders dan verzoekster stelt (zie punt 34 hierboven), het beginsel dat eenieder recht heeft op een daadwerkelijke bescherming in rechte van de door het gemeenschapsrecht gewaarborgde rechten, niet kan verlangen dat het bestreden besluit door de gemeenschapsrechter moet kunnen worden getoetst. In dit verband kan worden volstaan met op te merken dat dit beginsel niet van toepassing is wanneer het bestreden besluit, zoals in casu, geen rechtsgevolg heeft. Nu het bestreden besluit geen rechtsgevolg heeft, kan het immers geen enkel door het gemeenschapsrecht gewaarborgd recht schenden. De gemeenschapsrechters hebben verder steeds uitdrukkelijk gepreciseerd dat de beschikkingen tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure uitsluitend aan toetsing door de rechter kunnen worden onderworpen voorzover zij autonome rechtsgevolgen teweegbrengen (zie arrest Tirrenia, punten 55 en 57; arresten Government of Gibraltar/Commissie, reeds aangehaald, punten 80 e.v., en Diputación Foral de Guipúzcoa e.a./Commissie, reeds aangehaald, punt 37). De in die rechtspraak gekozen oplossing kan derhalve niet worden uitgebreid tot de beschikkingen tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure die, zoals in casu, geen rechtsgevolg teweegbrengen.

51.
    Ten slotte kan de door verzoekster aangevoerde omstandigheid dat haar leden aanzienlijke tijd nodig hebben om alternatieve financiële maatregelen in te voeren, op zichzelf ook niet rechtvaardigen dat het bestreden besluit door de rechter moet kunnen worden getoetst.

52.
    Derhalve moet het eerste middel van niet-ontvankelijkheid worden aanvaard. Zonder dat het door de Commissie opgeworpen tweede middel van niet-ontvankelijkheid moet worden onderzocht, moet derhalve worden vastgesteld dat het beroep niet-ontvankelijk is.

Kosten

53.
    Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voorzover dit is gevorderd. Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld, moet zij overeenkomstig de vordering van de Commissie in de kosten worden verwezen.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Tweede kamer - uitgebreid)

beschikt:

1)    Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)    Verzoekster wordt verwezen in de kosten.

Luxemburg, 2 juni 2003.

De griffier

De president van de Tweede kamer

H. Jung

N. J. Forwood


1: Procestaal: Engels.