Language of document :

Beroep ingesteld op 23 oktober 2023 – AF / Raad

(Zaak T-1047/23)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: AF (vertegenwoordiger: A. Guillerme, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

Verzoekster verzoekt het Gerecht:

de besluiten van het tot aanstelling bevoegde gezag van het secretariaat-generaal van de Raad van 16 december 2022 waarbij verzoekster na afloop van de tuchtprocedure, zonder de tuchtraad te raadplegen, krachtens artikel 3, lid 1, onder b), van bijlage IX bij het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie (hierna: „Statuut”) een terechtwijzing is gegeven, nietig te verklaren;

het besluit van het secretariaat-generaal van de Raad van 6 februari 2023 houdende weigering om de door verzoekster gemaakte advocatenkosten overeenkomstig artikel 21 van bijlage IX bij het Statuut ten laste te nemen, nietig te verklaren en verweerder te veroordelen tot betaling van 2 413, 95 EUR;

verweerder te veroordelen tot betaling van een vergoeding voor de materiële en immateriële schade die verzoekster door de bestreden besluiten heeft geleden;

verweerder te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter onderbouwing van haar beroep voert verzoekster de volgende middelen aan.

Eerste middel: met betrekking tot de onwettigheid van het besluit van 16 december 2022 waarbij verzoekster krachtens artikel 3, lid 1, onder b), van bijlage IX bij het Statuut een terechtwijzing is gegeven, voert zij aan dat het administratief onderzoek blijk geeft van drie procedurele onregelmatigheden die van invloed zijn geweest op de wettigheid van het bestreden eindbesluit:

de juridische adviseurs bij de Eenheid Administratie zijn niet bevoegd om een administratief onderzoek op het gebied van de bescherming van persoonsgegevens op basis van bijlage IX bij het Statuut in te stellen. Dit komt neer op schending van artikel 7, lid 3, van besluit 6/2021 van de secretaris-generaal van de Raad tot vaststelling van algemene uitvoeringsbepalingen inzake administratief onderzoek en tuchtprocedures (hierna: „besluit 6/2021”);

het administratief onderzoek is niet onpartijdig gevoerd, wat in strijd is met artikel 41, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 13 van besluit 6/2021;

bij het administratief onderzoek is het beginsel van behoorlijk bestuur niet in acht genomen, zijn de rechten van de verdediging geschonden en is de verplichting niet nagekomen om bij het onderzoek van de feiten van de zaak rekening te houden met zowel de elementen à charge als de elementen à décharge.

Verzoeker voert ten gronde aan dat het bestreden besluit van 16 december 2022 waarbij een terechtwijzing is gegeven, onwettig is, aangezien het:

berust op niet-bewezen feiten;

blijk geeft van een kennelijke beoordelingsfout;

niet strookt met het evenredigheidsbeginsel, en

in strijd is met het non-discriminatiebeginsel.

Tweede middel: met betrekking tot de onwettigheid van het besluit van 6 februari 2023 houdende weigering om de advocatenkosten ten laste te nemen die verzoekster heeft gemaakt om zich te verdedigen tijdens de tuchtprocedure waarbij de tuchtraad niet is geraadpleegd, betoogt zij dat:

dit besluit in strijd is met artikel 21 van bijlage IX bij het Statuut, waarin is bepaald dat de kosten moeten worden gedragen door de administratie wanneer de tuchtprocedure niet tot een tuchtmaatregel leidt, zoals in casu het geval is;

de beginselen van behoorlijk bestuur en non-discriminatie zijn geschonden ten aanzien van de gegeven uitlegging van het Statuut, volgens welke het recht op vergoeding van de advocatenkosten ervan afhangt of de tuchtraad is geraadpleegd, en ten aanzien van het recht van verdediging van elk personeelslid om zich tijdens een tuchtprocedure te laten bijstaan door een advocaat.

Derde middel: met betrekking tot verzoeksters aanspraak op een financiële vergoeding voor de geleden materiële en immateriële schade, voert zij aan dat deze schade overeenkomt met respectievelijk de negatieve gevolgen voor haar loopbaan, die blijken uit het zekere verlies van de kans om in 2023 te worden bevorderd en de aanzienlijk verminderde kans om in de daaropvolgende jaren te worden bevorderd, en de schade aan haar waardigheid en haar beroepsreputatie als gevolg van het bestreden onwettige besluit van 16 december 2022, hetgeen haar gezondheid ernstig heeft aangetast.

____________