Language of document : ECLI:EU:T:2021:888

Zaak T422/21

Daimler AG

tegen

Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie

 Beschikking van het Gerecht (Vijfde kamer) van 7 december 2021

„Beroep tot nietigverklaring – Uniemerk – Geen vertegenwoordiging door een advocaat die bevoegd is om op te treden voor een rechterlijke instantie van een lidstaat of van een andere staat die partij is bij de EER-Overeenkomst – Kennelijke niet-ontvankelijkheid”

Gerechtelijke procedure – Inleidend verzoekschrift – Vormvereisten – Ondertekening door een advocaat – Verzoekschrift ondertekend door een advocaat die niet bevoegd is om op te treden voor een rechterlijke instantie van een lidstaat of van een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte – Beroep tot nietigverklaring van een beslissing van een agentschap van de Unie die is genomen na het einde van de overgangsperiode waarin het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie voorziet – Verzoekschrift ondertekend door een advocaat die bevoegd is om op te treden voor de rechterlijke instanties van het Verenigd Koninkrijk – Kennelijke niet-ontvankelijkheid

(Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, art. 87, art. 91, leden 1 en 2, art. 92, lid 1, art. 93, art. 95, lid 1, en art. 97; Statuut van het Hof van Justitie, art. 19, vierde alinea, en 53)

(zie punten 15, 17‑25)

Samenvatting

Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 12 juli 2021, heeft Daimler AG beroep ingesteld tegen de beslissing van de kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 7 mei 2021. Daimler heeft aangegeven dat zij werd vertegenwoordigd door twee advocaten die bevoegd waren om op te treden voor de rechterlijke instanties van het Verenigd Koninkrijk.

Het Terugtrekkingsakkoord(1) voorziet in een overgangsperiode, die op 31 december 2020 is geëindigd.

Bij zijn beschikking verklaart het Gerecht het beroep van Daimler kennelijk niet-ontvankelijk. Het spreekt zich voor de eerste keer uit over de ontvankelijkheid van een beroep van een verzoekende partij die wordt vertegenwoordigd door advocaten die bevoegd zijn om op te treden voor de rechterlijke instanties van het Verenigd Koninkrijk, tegen een beslissing van een kamer van beroep van het EUIPO die is genomen na het einde van de overgangsperiode.

Beoordeling door het Gerecht

In de eerste plaats herinnert het Gerecht eraan dat alleen een advocaat die bevoegd is om op te treden voor een rechterlijke instantie van een lidstaat of van een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, een partij voor de rechterlijke instanties van de Unie kan vertegenwoordigen of bijstaan.(2) In dit verband vermeldt het Terugtrekkingsakkoord verschillende gevallen waarin een advocaat die bevoegd is om op te treden voor de rechterlijke instanties van het Verenigd Koninkrijk, een partij voor de rechterlijke instanties van de Unie kan vertegenwoordigen of bijstaan.(3)

In de tweede plaats stelt het Gerecht vast dat het onderhavige beroep niet valt onder een van die in het Terugtrekkingsakkoord vermelde gevallen, zodat de advocaten van verzoekster haar niet konden vertegenwoordigen voor de rechterlijke instanties van de Unie.

Het verzoekschrift werd immers ingediend na het einde van de overgangsperiode, zodat de bepaling van het Terugtrekkingsakkoord die ziet op procedures die bij de rechterlijke instanties van de Unie aanhangig waren voor het einde van die periode, niet van toepassing is. Daar de bestreden beslissing werd vastgesteld na het einde van de overgangsperiode, valt het beroep evenmin onder de bepaling die ziet op besluiten die voor het einde van die periode zijn vastgesteld door instellingen, organen en instanties van de Unie.(4)

Bovendien stelt het Gerecht vast dat het in casu niet gaat om een door de Commissie ingestelde niet-nakomingsprocedure(5), noch om een administratieve procedure met betrekking tot de naleving van het Unierecht door het Verenigd Koninkrijk of door aldaar verblijvende of gevestigde personen, of met betrekking tot de naleving van het Unierecht inzake mededinging in het Verenigd Koninkrijk(6). Het betreft evenmin een procedure van het Europees Bureau voor fraudebestrijding of een procedure inzake staatssteun(7). Ten slotte valt dit beroep evenmin onder artikel 97 van het Terugtrekkingsakkoord, aangezien deze bepaling louter betrekking heeft op vertegenwoordiging in lopende procedures bij het EUIPO, en niet bij het Gerecht.


1      Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (PB 2020, L 29, blz. 7; hierna: „Terugtrekkingsakkoord”).


2      Artikel 19, vierde alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie.


3      Artikel 91, leden 1 en 2, van het Terugtrekkingsakkoord.


4      Artikel 91, leden 1 en 2, gelezen in samenhang met artikel 95, lid 1, van het Terugtrekkingsakkoord.


5      Artikel 91, lid 1, gelezen in samenhang met artikel 87 van het Terugtrekkingsakkoord.


6      Artikel 91, lid 2, gelezen in samenhang met artikel 92, lid 1, van het Terugtrekkingsakkoord.


7      Artikel 91, lid 2, gelezen in samenhang met artikel 93 van het Terugtrekkingsakkoord.