Language of document : ECLI:EU:T:2005:176

ARREST VAN HET GERECHT (Vierde kamer)

25 mei 2005 (*)

„Gemeenschapsmerk – Oppositieprocedure – Gemeenschapsmerkaanvraag voor woord PC WORKS – Ouder nationaal beeldmerk W WORK PRO – Weigering van inschrijving –Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94”

In zaak T‑352/02,

Creative Technology Ltd, gevestigd te Singapore (Singapore), vertegenwoordigd door M. Edenborough, barrister, en J. Flintoft, S. Jones en P. Rawlinson, solicitors,

verzoekster,

tegen

Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM), vertegenwoordigd door B. Holst Filtenborg en S. Laitinen als gemachtigden,

verweerder,

andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM:

José Vila Ortiz, wonende te Valencia (Spanje),

betreffende een beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 4 september 2002 (zaak R 265/2001‑4) inzake een oppositie tussen Creative Technology Ltd en José Vila Ortiz,

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: H. Legal, kamerpresident, P. Mengozzi en I. Wiszniewska-Białecka, rechters,

griffier: H. Jung,

gezien het op 25 november 2002 ter griffie van het Gerecht neergelegde verzoekschrift,

gezien de op 8 april 2003 ter griffie van het Gerecht neergelegde memorie van antwoord,

na de terechtzitting op 24 november 2004,

het navolgende

Arrest

 Voorgeschiedenis van het geding

1        Op 4 november 1997 heeft verzoekster bij het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) een gemeenschapsmerkaanvraag ingediend krachtens verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1), zoals gewijzigd.

2        Het merk waarvan de inschrijving is aangevraagd, betreft het woordteken PC WORKS. De waren waarvoor de inschrijving is aangevraagd, behoren tot klasse 9 in de zin van de Overeenkomst van Nice van 15 juni 1957 betreffende de internationale classificatie van de waren en diensten ten behoeve van de inschrijving van merken, zoals herzien en gewijzigd, en zijn omschreven als volgt: „Apparaten voor het opnemen, het overbrengen en het weergeven van geluid of beeld, luidsprekers, versterkers, platenspelers, afspeelapparatuur voor banden, cd‑spelers, tuners, en onderdelen en accessoires voor alle voornoemde goederen”.

3        De aanvraag werd op 26 oktober 1998 gepubliceerd in het Blad van gemeenschapsmerken nr. 81/98.

4        Op 22 januari 1999 heeft J. Vila Ortiz krachtens artikel 42 van verordening nr. 40/94 oppositie ingesteld tegen de aanvraag van verzoekster en daarbij aangevoerd dat er verwarringsgevaar in de zin van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 bestaat. De oppositie had betrekking op alle in verzoeksters merkaanvraag opgegeven waren en berustte op het hieronder afgebeelde nationale beeldmerk:

Image not foundImage not found

5        Dit merk was op 10 oktober 1994 in Spanje ingeschreven voor „elektronische geluidsinstallaties, luidsprekers, apparaten voor het weergeven van geluid, radio’s, televisies en videoapparaten”, behorend tot klasse 9.

6        Bij beslissing van 26 januari 2001 heeft de oppositieafdeling geoordeeld dat er gevaar van verwarring van de conflicterende tekens bestaat en heeft zij om die reden verzoeksters aanvraag afgewezen voor alle waren.

7        Op 19 maart 2001 heeft verzoekster beroep ingesteld tegen de beslissing van de oppositieafdeling (zaak R 265/2001). In dit beroep heeft zij de omschrijving van de in haar aanvraag opgegeven waren gewijzigd door er de volgende precisering aan toe te voegen: „alle voornoemde goederen met betrekking tot computers en hardware”.

8        Bij beslissing van 4 september 2002 (hierna: „bestreden beslissing”) heeft de vierde kamer van beroep van het BHIM de beslissing van de oppositieafdeling bevestigd en het beroep verworpen. De kamer van beroep was van oordeel dat de merkaanvraag en het oudere merk in wezen betrekking hadden op hetzelfde type waren, te weten elektrische apparaten die bestemd zijn voor het weergeven van geluid of beeld, en dat de conflicterende tekens visueel, fonetisch en begripsmatig overeenstemmen.

 Conclusies van partijen

9        Ter terechtzitting heeft verzoekster verklaard afstand te doen van haar vordering ertoe strekkende het BHIM te gelasten, haar merkaanvraag toe te wijzen.

10      Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

–        de bestreden beslissing en de beslissing van de oppositieafdeling te vernietigen;

–        het BHIM te verwijzen in de kosten van de onderhavige procedure alsmede in de kosten van de procedures voor de kamer van beroep en de oppositieafdeling.

11      Het BHIM concludeert dat het het Gerecht behage:

–        het beroep te verwerpen;

–        verzoekster te verwijzen in de kosten.

 In rechte

12      Ter onderbouwing van haar beroep voert verzoekster een enkel middel aan, te weten schending van verordening nr. 40/94 doordat de kamer van beroep ten onrechte heeft geconcludeerd dat er gevaar van verwarring van de conflicterende tekens bestaat.

 Argumenten van partijen

13      Verzoekster stelt dat bij de vergelijking van de twee merken voor de beoordeling van het bestaan van verwarringsgevaar rekening moet worden gehouden met de totaalindruk die elk teken oproept. Het is bij die beoordeling evenwel niet toegestaan, de conflicterende tekens op te splitsen om de verschillende bestanddelen ervan te vergelijken, met name wanneer, zoals in casu, niets erop wijst dat het doelpubliek dit ook doet, en de bestanddelen van de conflicterende tekens op zichzelf genomen een gering onderscheidend vermogen hebben, daar dit laatste voor elk van de betrokken merken vooral is gelegen in de totaalindruk die door de interactie tussen deze verschillende bestanddelen wordt opgeroepen. Volgens verzoekster is het ook verkeerd, vergaande bescherming te verlenen aan een merk wanneer deze bescherming is gebaseerd op een van de bestanddelen ervan en dat bestanddeel een gering onderscheidend vermogen heeft.

14      In casu bestaat het oudere merk uit drie elementen, de letter „w”, het woord „work” en het woord „pro”, terwijl het aangevraagde merk slechts uit twee elementen bestaat, het woord „pc” en het woord „works”. Daarbij komt dat, waar het onderscheidend vermogen van het oudere merk voortvloeit uit de interactie tussen de elementen „w” en „work” – de derde component speelt een minder grote rol bij de totaalindruk die het teken nalaat –, het onderscheidend vermogen van het aangevraagde merk op de interactie tussen de woorden „pc” en „works” berust.

15      De loutere omstandigheid dat de twee conflicterende tekens de letters die het woord „work” vormen, gemeen hebben, volstaat dan ook niet om aan te tonen dat er gevaar van verwarring van deze tekens bestaat.

16      Wat met name de visuele vergelijking van de conflicterende tekens betreft, merkt verzoekster op dat het oudere merk een beeldmerk is, terwijl het aangevraagde merk een woordmerk is. Zij onderstreept met name dat de drie bestanddelen van het oudere merk verticaal zijn geplaatst, waarbij de letter „w” de totaalindruk overheerst, terwijl de twee bestanddelen van het aangevraagde merk horizontaal zijn geplaatst.

17      In fonetisch opzicht wordt het oudere merk mondeling aangeduid hetzij door het achtereenvolgend uitspreken van de elementen „w”, „work” en „pro” waaruit het bestaat, hetzij door alleen het woord „work” uit te spreken indien de bestanddelen „w en „pro” als louter grafische elementen worden beschouwd. Daarentegen kan het aangevraagde merk slechts worden aangeduid door het gezamenlijk uitspreken van de woorden „pc works”. Op welke wijze het oudere merk ook wordt uitgesproken, deze uitspraak verschilt volgens verzoekster steeds van die van het aangevraagde merk, omdat de letter „w” niet kan worden verward met het bestanddeel „pc”, en het woord „work” niet kan worden verward met de woordcombinatie „pc works”.

18      Met betrekking tot het begripsmatige aspect is verzoekster van mening dat, indien wordt aangenomen dat de woorden „work” en „works” voor de gemiddelde Spaanse consument – met betrekking tot dewelke het verwarringsgevaar moet worden beoordeeld – geen enkele betekenis hebben, deze consument die woorden niet zal associëren en ze als twee verschillende woorden zal beschouwen. In het bijzonder zal hij niet in staat zijn om het woord „works” als de meervoudsvorm van het woord „work” te zien. Indien daarentegen wordt aangenomen dat het doelpubliek een voldoende kennis van de Engelse taal heeft om de betekenis van deze woorden te begrijpen, moet volgens verzoekster worden aangenomen dat dit publiek eveneens in staat is om de verschillende betekenis van deze woorden te vatten.

19      Voorts stelt verzoekster dat de in de merkaanvraag opgegeven waren – gelet op de aard ervan – door de relevante consument worden gekocht op grond van een weloverwogen beslissing, zodat deze consument pas tot de aankoop ervan zal overgaan nadat hij zich ervan heeft vergewist dat deze waren daadwerkelijk beantwoorden aan zijn behoeften. In deze omstandigheden is het verwarringsgevaar voor het doelpubliek beperkt.

20      Het BHIM is van oordeel dat de kamer van beroep niet van een onjuiste rechtsopvatting blijk heeft gegeven en het bestaan van gevaar van verwarring van de conflicterende tekens correct heeft vastgesteld.

 Beoordeling door het Gerecht

21      Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 bepaalt dat „[n]a oppositie door de houder van een ouder merk inschrijving van het aangevraagde merk [wordt] geweigerd […] wanneer het gelijk is aan of overeenstemt met het oudere merk en betrekking heeft op dezelfde of soortgelijke waren of diensten, indien daardoor verwarring bij het publiek kan ontstaan op het grondgebied waarop het oudere merk beschermd wordt; verwarring omvat het gevaar van associatie met het oudere merk”.

22      Volgens vaste rechtspraak is er sprake van verwarringsgevaar wanneer het publiek kan menen dat de betrokken waren of diensten van dezelfde onderneming of, in voorkomend geval, van economisch verbonden ondernemingen afkomstig zijn.

23      Volgens diezelfde rechtspraak dient het verwarringsgevaar globaal te worden beoordeeld aan de hand van de indruk die de betrokken tekens en waren of diensten bij het relevante publiek achterlaten en met inachtneming van alle relevante omstandigheden van het concrete geval, met name de onderlinge samenhang tussen de overeenstemming van de tekens en de soortgelijkheid van de waren of diensten waarop zij betrekking hebben [zie arrest Gerecht van 9 juli 2003, Laboratorios RTB/BHIM – Giorgio Beverly Hills (GIORGIO BEVERLY HILLS), T‑162/01, Jurispr. blz. II‑2821, punten 31‑33, en de aangehaalde rechtspraak].

24      Gelet op de aard van de betrokken waren, waarvan de omschrijving in de punten 2, 5 en 7 hierboven is weergegeven, bestaat het doelpubliek met betrekking tot hetwelk het verwarringsgevaar moet worden onderzocht, uit de gemiddelde consument. Voorts volgt uit artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 dat het doelpubliek het publiek is van de lidstaat waar het oudere merk wordt beschermd, in casu Spanje.

25      Weliswaar zijn de door verzoekster aangeboden waren, die bestaan uit met name in verbinding met een computer te gebruiken audiovisuele apparatuur, bestemd voor een publiek dat een min of meer grondig inzicht in informatica heeft en gewend is, om te gaan met elektronica, maar het aanbod en het gebruik van dergelijke waren en de verspreiding daarvan onder een groot publiek, dat voornamelijk uit jongeren bestaat, is heden ten dage van dien aard dat deze waren niet kunnen worden beschouwd als uitsluitend bestemd voor een beperkte kring van gespecialiseerde consumenten, ook al kunnen deze waren niet als massaconsumptiewaren worden aangemerkt. Ook al wordt bij de aankoop van sommige van deze waren, door de hoge complexiteit en de kostprijs ervan, mogelijkerwijs beter opgelet, dit geldt, zoals het BHIM in zijn memorie van antwoord terecht heeft onderstreept, niet voor alle betrokken waren. Derhalve moet worden aangenomen dat het doelpubliek uit normaal geïnformeerde en redelijk oplettende en bezonnen gemiddelde consumenten bestaat.

26      Bijgevolg dienen de betrokken waren en de conflicterende tekens met inachtneming van de voorgaande overwegingen en overeenkomstig artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 te worden vergeleken.

 De betrokken waren

27      Volgens vaste rechtspraak moet bij de beoordeling van de soortgelijkheid van de betrokken waren of diensten rekening worden gehouden met alle relevante factoren die de verhouding tussen de waren of diensten kenmerken. Dat zijn inzonderheid de aard, de bestemming en het gebruik ervan, en verder het concurrerend dan wel complementair karakter ervan [arrest Gerecht van 23 oktober 2002, Institut für Lernsysteme/BHIM – Educational Services (ELS), T‑388/00, Jurispr. blz. II‑4301, punt 51].

28      In casu is de oppositie gebaseerd op een ouder merk dat is ingeschreven voor waren die behoren tot klasse 9, en is zij gericht tegen de inschrijving van een merk dat is aangevraagd voor waren die behoren tot dezelfde klasse.

29      Opgemerkt zij dat verzoekster niet opkomt tegen de conclusie van de kamer van beroep dat de betrokken merken in wezen hetzelfde type waren aanduiden, te weten elektrische apparaten die voor het weergeven van geluid of beeld zijn bestemd.

30      Deze conclusie moet worden aanvaard.

31      De precisering die verzoekster voor de kamer van beroep (zie punt 7 hierboven) in de omschrijving van de in haar aanvraag tot inschrijving opgegeven waren heeft aangebracht in de zin dat zij haar aanvraag heeft beperkt tot apparaten en installaties die bestemd zijn om in verbinding met computers en hardware te worden gebruikt, doet geen afbreuk aan deze beoordeling. De loutere omstandigheid dat een zelfde precisering niet is opgenomen in de omschrijving van de waren van opposante, volstaat immers niet ter ontkrachting van de conclusie dat de betrokken waren van dezelfde aard zijn en voor hetzelfde gebruik kunnen worden bestemd. In dit verband moet worden aangenomen dat, gelijk het BHIM in punt 21 van zijn memorie van antwoord terecht heeft opgemerkt, de omschrijving van de door het oudere merk aangeduide waren voldoende ruim is om eveneens de waren te omvatten waarop het aangevraagde merk betrekking heeft.

 De betrokken tekens

32      In casu is het oudere merk een gemengd beeld‑ en woordteken, dat bestaat uit drie verticaal geplaatste elementen: een zwarte schijf waarin een witte hoofdletter „w” is geschreven, het in zwarte hoofdletters geschreven woord „work” en een zwarte rechthoek waarin drie kleine, witte, vrij ver uit elkaar geschreven hoofdletters staan die samen het woord „pro” vormen. Het aangevraagde merk bestaat uit de woordcombinatie „pc works”.

33      Wat om te beginnen de visuele vergelijking van de twee betrokken merken betreft, zij vooraf eraan herinnerd dat het Gerecht reeds heeft verklaard dat niets eraan in de weg staat dat wordt nagegaan of er visuele overeenstemming tussen een woordmerk en een beeldmerk bestaat, aangezien deze twee types merken een grafische vorm hebben waardoor een visuele indruk kan ontstaan [arrest Gerecht van 12 december 2002, Vedial/BHIM – France Distribution (HUBERT), T‑110/01, Jurispr. blz. II‑5275, punt 51].

34      Voorts zij eraan herinnerd dat het Gerecht heeft geoordeeld dat een samengesteld woord- en beeldmerk slechts kan worden geacht overeen te stemmen met een ander merk dat zelf gelijk is aan of overeenstemt met een van de bestanddelen van het samengestelde merk, indien dit bestanddeel het dominerende bestanddeel is in de totaalindruk die door het samengestelde merk wordt opgeroepen. Dit is het geval wanneer dit bestanddeel op zichzelf het beeld van dit merk dat bij het relevante publiek in herinnering blijft, kan domineren, zodat alle andere bestanddelen verwaarloosbaar zijn voor de totaalindruk die door het merk wordt opgeroepen [arrest Gerecht van 23 oktober 2002, Matratzen Concord/BHIM – Hukla Germany (MATRATZEN), T‑6/01, Jurispr. blz. II‑4335, punt 33].

35      In casu zij allereerst opgemerkt dat een van de bestanddelen van het oudere merk, namelijk het woord „work”, in hoge mate overeenstemt met een van de woordbestanddelen van het aangevraagde merk.

36      Verder moet erop worden gewezen dat, wat de visuele vergelijking van de betrokken tekens betreft, de kamer van beroep heeft geoordeeld dat de woorden „work” en „works” in visueel opzicht de dominerende bestanddelen van respectievelijk het oudere merk en het aangevraagde merk vormen.

37      Wat in de eerste plaats het oudere merk betreft, moet in dit verband worden onderstreept dat het woordbestanddeel „work” een centrale positie inneemt ten opzichte van de andere grafische bestanddelen van het teken en naar omvang verhoudingsgewijs het belangrijkste bestanddeel van dit teken vormt. Daarnaast creëert de zwarte rechthoek met de letters „pro”, die net onder het woord „work” staat, als grafisch bestanddeel door de afmetingen en de kleur ervan een effect van markering, waardoor enerzijds de indruk ontstaat dat dit bestanddeel slechts een ondergeschikte functie heeft ten opzichte van het woord „work” en anderzijds het visuele effect van laatstgenoemd bestanddeel wordt versterkt. Ten slotte moet met betrekking tot de zwarte schijf met de letter „w” worden geoordeeld dat het visuele effect ervan veel geringer is dan die van het woord „work”, vooral wegens de kleinere omvang ervan. Hieruit volgt dat de kamer van beroep niet van een onjuiste rechtsopvatting blijk heeft gegeven door te concluderen dat dit bestanddeel de visuele totaalindruk van het oudere merk domineert.

38      Wat in de tweede plaats het aangevraagde merk betreft, moet worden aangenomen dat het woord „works” dominerend is ten opzichte van het woord „pc”. Laatstgenoemd woord – hoewel het eerste bestanddeel van het teken – sorteert immers een heel wat geringer visueel effect, omdat het slechts iets meer dan één derde van de ruimte inneemt die door het woord „works” wordt ingenomen. Bijgevolg heeft de kamer van beroep op goede gronden geconcludeerd dat dit laatste bestanddeel de visuele totaalindruk van het aangevraagde merk domineert.

39      Gelet op de voorgaande overwegingen moet worden aangenomen dat de conflicterende tekens visueel sterk overeenstemmen omdat de dominerende bestanddelen ervan voor het merendeel uit dezelfde grafische tekens bestaan, te weten de letters „w”, „o”, „r” en „k”, die in dezelfde volgorde zijn geplaatst en het woord „work” vormen, en omdat het enige verschil tussen beide hierin bestaat dat in het aangevraagde merk aan deze reeks letters een bijkomend teken is toegevoegd, te weten de letter „s”.

40      Met betrekking tot het fonetische aspect heeft de kamer van beroep – net als het BHIM in zijn memorie van antwoord – geoordeeld dat het weinig waarschijnlijk is dat de Spaanse consumenten het merk van opposante aanduiden door alle woordbestanddelen ervan, te weten „w”, „work” en „pro”, uit te spreken. Aangezien zij het merk niet in detail onderzoeken, zullen zij immers veeleer ertoe geneigd zijn zich op het woord „work” te concentreren, de letter „w” als louter decoratief beschouwen en geen acht slaan op het bestanddeel „pro” wegens de geringe omvang ervan.

41      Om te beginnen zij erop gewezen dat de conclusie waartoe de kamer van beroep is gekomen, het resultaat is van een onderzoek aan de hand van een combinatie van visuele en fonetische beoordelingscriteria. Derhalve moet worden nagegaan of een dergelijke analyse verenigbaar is met een juiste beoordeling van de mate van overeenstemming van twee conflicterende merken teneinde een eventueel verwarringsgevaar vast te stellen.

42      Dienaangaande moet worden opgemerkt dat – strikt genomen – de fonetische weergave van een samengesteld teken overeenkomt met die van de woordbestanddelen ervan, ongeacht de grafische kenmerken van deze bestanddelen, die veeleer aan de orde komen in het kader van het onderzoek van het visuele aspect van het teken.

43      In het kader van de beoordeling van de visuele, fonetische en begripsmatige overeenstemming van twee conflicterende merken om het bestaan van verwarringsgevaar voor het relevante publiek vast te stellen of uit te sluiten, dient evenwel rekening te worden gehouden met de totaalindruk die elk van beide tekens bij het doelpubliek nalaat.

44      Welnu, in geval van een samengesteld woord- en beeldmerk zijn de woordbestanddelen tevens beeldbestanddelen die op basis van de grafische bijzonderheden ervan een min of meer scherp visueel effect kunnen creëren. Het is dus niet uitgesloten dat ingeval een dergelijk teken uit meerdere woordbestanddelen bestaat, sommige ervan, bijvoorbeeld wegens de omvang, kleur of positie ervan, méér de aandacht van de consument trekken, zodat deze bij de mondelinge weergave van het teken alleen die bestanddelen zal uitspreken en geen acht zal slaan op de andere. De visuele indruk die door de grafische bijzonderheden van de woordbestanddelen van een samengesteld teken wordt opgeroepen, kan dus invloed hebben op de auditieve weergave van het teken.

45      Gelijk in punt 37 hierboven is opgemerkt, domineert in casu het woord „work” de visuele totaalindruk van het oudere merk en vormt dit het woordbestanddeel dat de meeste aandacht zal trekken, onmiddellijk zal worden waargenomen en gemakkelijk zal worden onthouden. De andere woordbestanddelen van het teken sorteren in dit verband slechts een gering effect. Enerzijds zal het bestanddeel „pro” immers niet lang in herinnering blijven wegens de geringe omvang ervan, en zal het niet onmiddellijk als woord worden waargenomen omdat de drie letters waaruit het bestaat, ver uit elkaar staan. Anderzijds zal het teken „w”, een – overigens in het Spaans niet erg gebruikelijke – alleenstaande letter, veeleer als een decoratief element worden gezien.

46      Uit een en ander volgt dat de kamer van beroep niet van een onjuiste rechtsopvatting blijk heeft gegeven door aan te nemen dat de Spaanse doelconsument bij de mondelinge weergave van het merk van opposante waarschijnlijk alleen het woord „work” zal uitspreken. Aangezien de fonetische vergelijking betrekking moet hebben op de auditieve vorm van de tekens „work” en „pc works”, dient te worden geconcludeerd dat er een zekere overeenstemming bestaat, daar beide tekens het merendeel van de letters waaruit zij bestaan, in dezelfde volgorde gemeen hebben.

47      De kamer van beroep heeft geconcludeerd dat de twee conflicterende tekens ook begripsmatig overeenstemmen en daarbij aangenomen dat het betrokken publiek de betekenis van de Engelse woorden „work” en „works” kent. In zijn memorie van antwoord heeft het BHIM verklaard dat de betrokken merken dezelfde idee oproepen, namelijk die van „een fysieke inspanning ter verwezenlijking van iets”.

48      Dienaangaande zij om te beginnen opgemerkt dat het woord „pc” in het aangevraagde merk de betrokken waren beschrijft, daar het zowel in het Engels als in het Spaans om het teken voor „personal computer” gaat. Uit begripsmatig oogpunt is het onderscheidende bestanddeel van dit merk bijgevolg het woord „works”. Met betrekking tot het oudere merk moet worden geoordeeld dat, om overeenkomstige redenen als die welke in de punten 43 tot en met 45 hierboven zijn uiteengezet en bij gebreke van niet-verbale beeldbestanddelen met een eigen suggestief vermogen, het woord „work” het dominerende bestanddeel begripsmatig is.

49      Verder moet waarschijnlijk worden geacht, zoals verzoekster zelf lijkt te erkennen, dat het doelpubliek, dat bestaat uit consumenten die gewend zijn om computers te gebruiken, een voldoende kennis van het Engels heeft om de betekenis van het woord „work” te verstaan en om in het woord „works” de meervoudsvorm daarvan te herkennen.

50      In die omstandigheden heeft de kamer van beroep niet blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de twee conflicterende merken ook begripsmatig overeenstemmen.

51      Uit een en ander volgt dat het aangevraagde merk en het oudere merk visueel, fonetisch en begripsmatig overeenstemmen.

 Het verwarringsgevaar

52      Volgens vaste rechtspraak dient de globale beoordeling van het verwarringsgevaar, waarbij rekening moet worden gehouden met alle relevante factoren, wat de visuele, auditieve of begripsmatige overeenstemming betreft, te berusten op de totaalindruk die door de merken wordt opgeroepen en moet daarbij onder meer rekening worden gehouden met de onderscheidende en dominerende bestanddelen (arrest Hof van 11 november 1997, SABEL, C‑251/95, Jurispr. blz. I‑6191, punt 23, en arrest ELS, reeds aangehaald, punt 62). De gemiddelde consument van het betrokken type waren of diensten, wiens perceptie van de merken een beslissende rol speelt bij de globale beoordeling van het verwarringsgevaar, neemt een merk doorgaans immers als een geheel waar en let niet op de verschillende details ervan (arrest SABEL, reeds aangehaald, punt 23).

53      Gelet op de overeenstemming van de conflicterende tekens en op de omstandigheid dat deze tekens waren van dezelfde aard aanduiden, moet worden geconcludeerd dat de kamer van beroep niet van een onjuiste rechtsopvatting blijk heeft gegeven door te oordelen dat er in casu een concreet gevaar bestaat dat het relevante publiek zich met betrekking tot de commerciële herkomst van deze waren vergist.

54      Gelet op een en ander moet verzoeksters vordering tot vernietiging worden afgewezen.

 De kosten

55      Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht wordt de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten, voorzover dit is gevorderd. Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig de vordering van het BHIM te worden verwezen in de kosten.

56      Overeenkomstig artikel 136, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering worden de door de partijen in verband met de procedure voor de kamer van beroep gemaakte noodzakelijke kosten als invorderbare kosten aangemerkt. Dit geldt niet voor de kosten die zijn gemaakt in de procedure voor de oppositieafdeling, en verzoeksters vordering tot vergoeding van deze kosten dient in elk geval om die reden te worden afgewezen. Verzoeksters vordering tot vergoeding van de kosten die zij in de procedure voor de kamer van beroep heeft gemaakt, dient eveneens te worden afgewezen, aangezien haar vordering tot vernietiging is afgewezen.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vierde kamer),

rechtdoende, verklaart:

1)      Het beroep wordt verworpen.

2)      Verzoekster wordt verwezen in de kosten.

Legal

Mengozzi

Wiszniewska-Białecka

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 25 mei 2005.

De griffier

 

      De president van de Vierde kamer

H. Jung

 

      H. Legal


* Procestaal: Engels.