Language of document :

Beroep ingesteld op 19 februari 2009 - Italië / Commissie

(Zaak T-84/09)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Italiaans Republiek (vertegenwoordiger: L. Ventrella, avvocato dello Stato)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietigverklaring van beschikking C(2008) 7820 van de Commissie van 8 december 2008, waarvan op 9 december 2008 kennis is gegeven, houdende onttrekking aan communautaire financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten hebben verricht voor het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Garantie, voor zover daarbij ten laste van Italië bepaalde correcties zijn toegepast.

Middelen en voornaamste argumenten

De Italiaanse regering komt bij het Gerecht van eerste aanleg op tegen beschikking C(2008) 7820 van de Commissie van 8 december 2008, "houdende onttrekking aan communautaire financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten hebben verricht voor het Europees Oriëntatie en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Garantie".

In het bijzonder heeft de Commissie uitgesloten van financiering door het EOGFL, afdeling Garantie, verschillende categorieën kosten die door de Italiaanse staat in de begrotingsjaren 2003 tot en met 2007 zijn verricht.

Het bezwaar betreft met name drie aspecten van de beschikking:

1) daarin zijn een aantal forfaitaire en ad hoc financiële correcties aangebracht ten aanzien van voorlichtings- en afzetbevorderingsacties voor landbouwproducten op de binnenmarkt (EG 94/2002) en in derde landen (EG 2879/2000) voor de begrotingsjaren 2004 tot en met 2007, voor in totaal 4.678.229,78 EUR;

2) daarin zijn forfaitaire correcties aangebracht op productiesteun voor olijfolie en tafelolijven voor de begrotingsjaren 2003 tot en met 2006 voor in totaal 105.536.076,42 EUR;

3) daarin zijn financiële correcties aangebracht wegens te late betalingen en overschrijding van de financiële maxima voor het begrotingsjaar 2005 ten belope van 12.020.178 EUR en voor het begrotingsjaar 2006 ten belope van 44.567.569,37 EUR.

Met betrekking tot het eerste punt wordt in het beroep betoogd dat het standpunt van de Commissie is aangetast door schending van wezenlijke vormvoorschriften (artikel 253 EG) wegens het ontbreken van een contradictoire fase in de procedure, wegens een gebrekkig onderzoek en wegens een motiveringsgebrek, alsmede wegens schending van het evenredigheidsbeginsel en wegens een verkeerde opvatting van de feiten.

In het onderhavige geval, waarin niet is betwist dat er in het geheel geen controle heeft plaatsgevonden en dat deze controles absoluut ondoeltreffend waren, heeft de Commissie onder meer een forfaitaire correctie van 10 % toegepast, hetgeen volledig onevenredig en ongerechtvaardigd is en de bestreden beschikking aldus ook in dit opzicht kennelijk onrechtmatig maakt.

Wat het tweede punt betreft: de Commissie heeft forfaitaire financiële correcties (10 % en 5 %) toegepast, voor in totaal 105.536.076,42 EUR, voor de seizoenen 2001-2002 en 2002-2003.

In het beroep wordt in dit opzicht betoogd dat de beschikking is aangetast wegens schending van wezenlijke vormvoorschriften (art. 253 EG) wegens een motiveringsgebrek, alsmede wegens schending van het evenredigheidsbeginsel en van de artikelen 26 en 28 van verordening nr. 2366/98 (oorspronkelijke tekst en zoals gewijzigd bij verordening nr. 1780/03). In het bijzonder betoogt de Italiaanse regeling, onder meer, dat de Commissie niet voldoende rekening heeft gehouden - zonder afdoende motivering - met de toelichtingen die de Italiaanse autoriteiten telkens hebben verstrekt, met name met betrekking tot de algemene opzet van het sanctiestelsel in Italië en met betrekking tot de voltooiing van het GIS (geografisch informatiesysteem) voor de olijventeelt. Hoe dan ook is de omvang van het forfaitaire bedrag van de door de Commissie opgelegde sanctie ongerechtvaardigd en kennelijk onevenredig voor zover, volgens de Italiaanse regering, ook indien zou zijn bewezen dat in het geheel niet was voldaan aan de gemeenschapsvoorschriften, het risico in elk geval niet hoger dan 22.504.075,39 EUR zou mogen liggen.

Wat het derde punt betreft: de Commissie heeft zich met een onsamenhangende en ontoereikende motivering en een cirkelredenering op het standpunt gesteld dat zij de rechtvaardigingsgronden die de Italiaanse regering in de loop van de procedure en voor het bemiddelingsorgaan heeft aangevoerd, niet kan aanvaarden "omdat de marge van 4 % die beschikbaar is gemaakt bij artikel 4, lid 2, van verordening (EG) nr. 296/96 van de Commissie (artikel 9 van verordening (EG) nr. 883/2006 van de Commissie) had moeten volstaan voor het instellen van beroepen, voor de behandeling van omstreden gevallen en voor extra controle". In dit opzicht beklemtoont de Italiaanse regeling dat de grens van 4 % niet absoluut moet worden opgevat: gelet op het doel ervan, te weten de gemeenschapbegroting tegen fraude te beschermen, kan deze grens worden overschreden telkens wanneer er - zoals in casu - gegronde redenen zijn om te vrezen voor fraude van meer dan 4 %. Dit lijkt de enige uitlegging van de regel die in overeenstemming is met de ratio ervan.

____________