Language of document : ECLI:EU:F:2014:94

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
VAN DE EUROPESE UNIE

(Derde kamer)

14 mei 2014

Zaak F‑140/12

Christodoulos Alexandrou

tegen

Europese Commissie

„Openbare dienst – Algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/231/12 – Toegang tot documenten – Afwijzing van bevestigend verzoek om inzage in de meerkeuzevragen die in de toelatingstoetsen zijn gesteld”

Betreft:      Beroep, ingesteld krachtens artikel 270 VWEU, van toepassing op het EGA-Verdrag op grond van artikel 106 bis ervan, waarmee Alexandrou vraagt om, kort samengevat, nietigverklaring van het besluit van de Europese Commissie van 25 september 2012 tot afwijzing van zijn bevestigend verzoek om inzage in documenten en, voor zover nodig, van het besluit van het Europees Bureau voor personeelsselectie (EPSO) van 20 juli 2012 waarbij hem de toezending is geweigerd van zeven van de meerkeuzevragen die zijn gesteld in de toelatingstoetsen voor algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/231/12 (hierna: „vergelijkend onderzoek”).

Beslissing:      Het beroep wordt verworpen. Alexandrou draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van de Europese Commissie.

Samenvatting

1.      Beroepen van ambtenaren – Bevoegdheid van het Gerecht voor ambtenarenzaken – Beroep tot nietigverklaring van besluiten genomen op basis van verordening nr. 1049/2001 – Daarvan uitgesloten – Verzoek om inzage in documenten van een procedure voor een vergelijkend onderzoek – Daaronder begrepen

(Statuut van het Hof van Justitie, bijlage I, art. 1; Ambtenarenstatuut, art. 90, lid 2, en 91, lid 1; verordening nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad)

2.      Ambtenaren – Vergelijkend onderzoek – Jury – Uitschakeling van een kandidaat wegens onvoldoende punten voor meerkeuzetoetsen – Motiveringsplicht – Omvang – Toezending van onvoldoende eindcijfer — Toereikende motivering behoudens bijzondere omstandigheden

(Ambtenarenstatuut, art. 25, tweede alinea)

3.      Ambtenaren – Vergelijkend onderzoek – Jury – Uitschakeling van een kandidaat wegens onvoldoende punten voor meerkeuzetoetsen – Motiveringsplicht – Omvang – Recht van kandidaten om een kopie van de toets te ontvangen – Geen recht

(Ambtenarenstatuut, art. 25, tweede alinea)

4.      Handelingen van de instellingen – Vermoeden van wettigheid – Aanwijzingen die de wettigheid van de handeling ter discussie kunnen stellen – Bewijslast

(Art. 288 VWEU)

1.      Het Gerecht voor ambtenarenzaken is bevoegd om toezicht uit te oefenen op de rechtmatigheid van de besluiten die het Europees Bureau voor personeelsselectie op basis van de bepalingen van een kennisgeving van vergelijkend onderzoek neemt, maar niet om kennis te nemen van een beroep tot nietigverklaring van een besluit dat een instelling op basis van verordening nr. 1049/2001 heeft genomen.

De respectieve bevoegdheden van het Gerecht voor ambtenarenzaken en het Gerecht van de Europese Unie, met name op het gebied van de inzage in documenten, moeten op objectieve criteria berusten en kunnen niet afhangen van de kwalificaties van de besluiten door de partijen en, met name, de wens van de verzoekende partij om vóór de instelling van het beroep een administratieve procedure in te leiden, noch van de wens van de instelling om een verzoek om inzage in een document te behandelen krachtens verordening nr. 1049/2001, en niet krachtens het Statuut.

Het criterium om de rechterlijke bevoegdheid te bepalen is dus de rechtsgrondslag van het recht van de verzoeker om inzage in de documenten te vragen.

Een door een verzoeker ingediend verzoek om toezending van de vragen van zijn toelatingstoetsen houdt verband met de toepassing van artikel 6 van bijlage III bij het Statuut en met die van punt 6.2 van de gids voor algemene vergelijkende onderzoeken en valt duidelijk binnen het kader van een geding dat de uitsluiting van verzoeker van het vergelijkend onderzoek betreft. Aangezien het voorwerp van het beroep een besluit van een instelling is waarbij verzoeker de inzage in de betrokken vragen wordt geweigerd, volgt hieruit dat hij vraagt om nietigverklaring van een bezwarend besluit krachtens de artikelen 90, lid 2, en 91 van het Statuut en niet van een besluit in de zin van verordening nr. 1049/2001.

(cf. punten 17 en 19‑27)

Referentie:

Gerecht voor ambtenarenzaken: 18 september 2012, Cuallado Martorell/Commissie, F‑96/09, punt 60; 2 december 2013, Pachtitis/Commissie, F‑49/12, punt 22

Gerecht van de Europese Unie: 13 december 2012, Commissie/Strack, T‑197/11 P en T‑198/11 P, punt 54

2.      De verplichting om een bezwarend besluit, zoals het besluit van een jury van een vergelijkend onderzoek ten aanzien van een kandidaat, te motiveren heeft tot doel, enerzijds, de belanghebbende de nodige gegevens te verschaffen om te beoordelen of het besluit al dan niet gegrond is en, anderzijds, het rechterlijk toezicht mogelijk te maken.

Bij gebreke van bijzondere omstandigheden voldoet een administratie die aanwervingstoetsen in de vorm van meerkeuzevragen organiseert aan haar motiveringsplicht door aan de kandidaten die niet zijn geslaagd voor deze toetsen, het percentage correcte antwoorden mee te delen en hun, desgevraagd, mee te delen welk antwoord op elk van de gestelde vragen moest worden gegeven.

De omstandigheid dat een kandidaat in de andere toetsen veel hogere punten heeft gekregen dan in de toets voor het verbaal redeneervermogen vormt geen bijzondere omstandigheid, wanneer het bij gebreke van de minste aanwijzing daartoe slechts gaat om een loutere stelling op grond waarvan niet kan worden vastgesteld dat de betrokken vragen enige fout zouden bevatten.

(cf. punten 34, 37 en 39)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 23 januari 2003, Angioli/Commissie, T‑53/00, punt 67; 27 maart 2003, Martínez Páramo e.a./Commissie, T‑33/00, punt 43

Gerecht voor ambtenarenzaken: 11 september 2008, Coto Moreno/Commissie, F‑127/07, punt 32; 29 juni 2011, Angioi/Commissie, F‑7/07, punten 136 en 138

3.      Wat de omvang betreft van de verplichting om de uitslagen van vergelijkende onderzoeken te motiveren, kan een verzoeker die niet is geslaagd voor de toelatingstoetsen op de computer niet stellen dat de instelling het beginsel van gewettigd vertrouwen, dat van eerbiediging van verworven rechten of het beginsel van gelijke behandeling heeft geschonden indien hij geen kopie van de toets krijgt, zich daarbij baserend op een vroegere praktijk volgens welke hij een kopie van zijn schriftelijke toetsen had gekregen. De toelatingstoetsen op de computer maken deel uit van een systeem van toetsen die opgesteld worden met behulp van een gegevensbank waarbinnen het Europees Bureau voor personeelsselectie willekeurig de vragen voor de toetsen van het verbale en numerieke redeneervermogen kan kiezen. Het feit dat de meerkeuzevragen die de kandidaten worden gesteld willekeurig door middel van de computer zijn gekozen, beantwoordt aan het streven om de kandidaten gelijk te behandelen, waarbij het toch mogelijk is om in het belang van de kandidaten zelf de toetsen over meerdere dagen te organiseren.

(cf. punten 47 en 48)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 14 juli 2005, Le Voci/Raad, T‑371/03, punt 18

Gerecht voor ambtenarenzaken: 15 april 2010, Matos Martins/Commissie, F‑2/07, punt 178

4.      Een administratieve handeling geniet een vermoeden van wettigheid en de bewijslast rust in beginsel op degene die stelt, zodat het aan de betrokkene staat om ten minste voldoende nauwkeurige, objectieve en onderling overeenstemmende aanwijzingen te verstrekken die de waarachtigheid of waarschijnlijkheid kunnen ondersteunen van de feiten waarop hij zijn stelling heeft gebaseerd.

Een verzoeker die noch over bewijs beschikt noch althans over een reeks van aanwijzingen moet derhalve het vermoeden van wettigheid van de besluiten van de jury of de administratie op het gebied van het vergelijkend onderzoek aanvaarden. Hieruit volgt dat een verzoeker in het kader van een beroep tegen dergelijke besluiten niet kan volstaan met loutere stellingen of persoonlijke overtuigingen door te betogen dat de administratie hem geen informatie heeft gegeven om de gegrondheid van zijn stellingen te kunnen controleren en dat hem dus het recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten en het recht op een doeltreffende voorziening in rechte is ontnomen.

(cf. punten 52 en 53)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 19 november 1996, Brulant/Parlement, T‑272/94, punt 35; 13 juli 2000, Griesel/Raad, T‑157/99, punt 25

Gerecht voor ambtenarenzaken: 4 februari 2010, Wiame/Commissie, F‑15/08, punt 21