Language of document : ECLI:EU:T:2005:432

ARREST VAN HET GERECHT (Tweede kamer)

30 november 2005 (*)

„EGA-Verdrag – Niet-contractuele aansprakelijkheid – Overlopen van afvoerkanaal”

In zaak T‑250/02,

Autosalone Ispra Snc, gevestigd te Ispra (Italië), vertegenwoordigd door B. Casu, advocaat,

verzoekster,

tegen

Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, vertegenwoordigd door Commissie van de Europese Gemeenschappen, zelf vertegenwoordigd door E. de March als gemachtigde, bijgestaan door A. Dal Ferro, advocaat, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerster,

betreffende een verzoek om vast te stellen dat de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie niet-contractueel aansprakelijk is, in de zin van artikel 188, tweede alinea, EA, voor de schade die verzoekster heeft geleden ten gevolge van het overlopen van een afvoerkanaal en, bijgevolg, om deze Gemeenschap te veroordelen tot vergoeding van deze schade,

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: J. Pirrung, kamerpresident, A. W. H. Meij en I. Pelikánová, rechters,

griffier: J. Palacio González, hoofdadministrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 26 oktober 2004,

het navolgende

Arrest

 Toepasselijke bepalingen

1        Artikel 151 EA luidt:

„Het Hof van Justitie is bevoegd kennis te nemen van geschillen over de vergoeding van de in de tweede alinea van artikel 188 [EA] bedoelde schade.”

2        Artikel 188, tweede alinea, EA, bepaalt:

„Inzake de niet-contractuele aansprakelijkheid moet de Gemeenschap overeenkomstig de algemene beginselen welke de rechtsstelsels der lidstaten gemeen hebben, de schade vergoeden die door haar instellingen of door haar personeelsleden in de uitoefening van hun functies is veroorzaakt.”

3        Artikel 1 van de overeenkomst tussen de Italiaanse Republiek en de Commissie van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie tot instelling van een Gemeenschappelijk Centrum voor nucleair onderzoek met algemene bevoegdheid (hierna: „Centrum”), gesloten te Rome op 22 juli 1959 (hierna: „GCO-overeenkomst”), die in Italië is uitgevoerd bij wet nr. 906 van 1 augustus 1960 (GURI van 31 augustus 1960, nr. 212, blz. 3330), luidt:

„De Italiaanse regering stelt het Studiecentrum voor kernenergie van Ispra, alsmede het terrein van ongeveer 160 hectare waarop het is gebouwd, gedurende negen en negentig jaar vanaf de inwerkingtreding van de onderhavige overeenkomst, ter beschikking van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie tegen de symbolische jaarlijkse huurprijs van 1 (één) rekeneenheid van de Europese Monetaire Overeenkomst (EMO).”

4        Artikel 1 van bijlage F bij de GCO-overeenkomst bepaalt:

„1.      Het Centrum […] is onschendbaar, vrijgesteld van huiszoeking, vordering, verbeurdverklaring of onteigening, en kan zonder toestemming van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen niet worden getroffen door enige dwangmaatregel van bestuursrechtelijke of gerechtelijke aard.”

5        Artikel 3 van bijlage F bij de GCO-overeenkomst luidt:

„1.      De bevoegde Italiaanse autoriteiten maken op verzoek van de Commissie gebruik van hun bevoegdheden om ervoor te zorgen dat aan het Centrum alle noodzakelijke nutsdiensten worden geleverd. Ingeval één van deze diensten wordt onderbroken, spannen de Italiaanse autoriteiten zich in om in de behoeften van het Centrum te voorzien, zodat de werking ervan niet in gevaar komt.

2.      Indien de diensten door de Italiaanse autoriteiten of instellingen onder hun toezicht worden verricht, gelden voor het Centrum bijzondere tarieven […] Ingeval deze diensten door particuliere vennootschappen of organisaties worden verricht, zorgen de Italiaanse autoriteiten ervoor dat dit tegen zo gunstig mogelijke voorwaarden geschiedt.

3.      De Commissie neemt alle passende maatregelen om de – door haar naar behoren erkende – bevoegde vertegenwoordigers van de betrokken nutsbedrijven in staat te stellen de desbetreffende installaties in het Centrum te inspecteren, herstellen en onderhouden.”

6        In artikel 16, lid 1, van bijlage F bij de GCO-overeenkomst heet het met name:

„De regering kan verzoeken […] op de hoogte te worden gehouden van de in het Centrum getroffen maatregelen inzake veiligheid en bescherming van de volksgezondheid, met betrekking tot brandpreventie en aan ioniserende stralingen verbonden gevaren.”

7        Artikel 9, lid 3, van besluit 96/282/Euratom van de Commissie van 10 april 1996 tot reorganisatie van het Centrum (PB L 107, blz. 12) bepaalt:

„De directeur-generaal [van het Centrum] treft namens de Commissie alle maatregelen die ter verzekering van de veiligheid van de onder zijn verantwoordelijkheid vallende personen en installaties noodzakelijk zijn.”

 Voorgeschiedenis van het geding

8        Blijkens de processtukken ligt verzoeksters eigendom op het grondgebied van de gemeente Ispra en loopt langs dit eigendom een afvoerkanaal dat op die plaats bestaat uit twee afvoerpijpen met een diameter van 80 cm die onder de openbare weg lopen (hierna: „eerste gedeelte van het afvoerkanaal”).

9        Daarna loopt het afvoerkanaal verder over een terrein dat eigendom is van Ferrovie dello Stato (Italiaanse staatsspoorwegen). Dit gedeelte van het afvoerkanaal (hierna: „tweede gedeelte van het afvoerkanaal”) neemt de vorm aan van een gewelfde tunnel waarin het water van het eerste gedeelte terecht komt, zoals blijkt uit een door verzoekster in bijlage bij het verzoekschrift gevoegde grafische voorstelling van de verticale doorsnede van het afvoerkanaal (hierna: „grafische voorstelling”), met betrekking waartoe de Commissie niet heeft betwist dat dit een schematische weergave van de werkelijkheid is. Uit de grafische voorstelling blijkt ook dat dit tweede gedeelte slechts door een rooster wordt gescheiden van de openbare weg waaronder zich het eerste gedeelte bevindt.

10      De grafische voorstelling wijst voorts uit dat het afvoerkanaal, na het tweede gedeelte, verder loopt op het terrein dat overeenkomstig artikel 1 van de GCO-overeenkomst ter beschikking van de Gemeenschap is gesteld (hierna: „derde gedeelte van het afvoerkanaal”) en dat het, op dit terrein, bestaat uit een afvoerpijp met een diameter van 100 cm.

11      De grafische voorstelling laat ook zien dat het aan het Centrum ter beschikking gestelde terrein enigszins afhelt naar het terrein van Ferrovie dello Stato waarop zich het tweede gedeelte van het afvoerkanaal bevindt. Dat blijkt eveneens uit de hoogtecijfers op een plattegrond van de plaats die zowel de Commissie als verzoekster in bijlage bij hun memories hebben gevoegd.

12      Ter terechtzitting evenwel heeft de deskundige van de Commissie in wezen gesteld dat het reliëf van het terrein niet van invloed was op de algemene helling van het afvoerkanaal aangezien dat zich onder de grond bevond. Hij heeft tevens erop gewezen dat het water van het afvoerkanaal afvloeide van het eerste naar het tweede en van het tweede naar het derde gedeelte. Verzoekster heeft zelf deze zienswijze bevestigd door ter terechtzitting uitdrukkelijk te stellen dat volgens haar het derde gedeelte van het afvoerkanaal te klein was om al het water van het tweede gedeelte van het afvoerkanaal op te vangen. Tussen partijen staat dus vast dat het eerste gedeelte hoger ligt dan het tweede en het tweede hoger dan het derde.

13      Tussen partijen staat eveneens vast dat het derde gedeelte van het afvoerkanaal tot 1990, in welk jaar de technische diensten van het Centrum daaraan werken hebben uitgevoerd, stroomopwaarts uit een open afvoerpijp (hierna: „eerste segment van het derde gedeelte van het afvoerkanaal”) en stroomafwaarts uit een gesloten afvoerpijp met een diameter van 100 cm (hierna: „tweede segment van het derde gedeelte van het afvoerkanaal”) bestond. Tijdens de werken in 1990 is de open afvoerpijp van het eerste segment van het derde gedeelte vervangen door een gesloten afvoerpijp met een diameter van 100 cm. Bijgevolg bestaat sinds deze werken het derde gedeelte van het afvoerkanaal volledig uit een gesloten afvoerpijp met een diameter van 100 cm.

14      In het betrokken afvoerkanaal komt een gedeelte van het afvalwater uit de riolering van de stad Ispra en van het terrein waarop het Centrum is gelegen, terecht.

15      In juni 1992 is de stad Ispra getroffen door een hevig noodweer dat talrijke overstromingen heeft veroorzaakt, waaronder met name die van verzoeksters eigendom.

16      In 1992 heeft de gemeente Ispra het rioleringsnetwerk op haar grondgebied gewijzigd. Aldus blijkt uit een brief van de burgemeester van Ispra van 7 oktober 1992 aan de dienst „infrastructuur” van het Centrum, dat de gemeenteadministratie van Ispra heeft besloten een gedeelte van het afvalwater van het gemeentelijk grondgebied in het betrokken afvoerkanaal te laten afvloeien. Ter uitvoering van de werken op het terrein waarop het Centrum is gebouwd, heeft de gemeente Ispra deze dienst gevraagd een graafmachine en een bediener daarvoor ter beschikking van de gemeente te stellen. In deze brief benadrukte de burgemeester van Ispra dat dit optreden een autonoom initiatief van de gemeenteadministratie was, die de verantwoordelijkheid daarvoor volledig op zich nam.

17      Op 3 mei 2002 is de stad Ispra getroffen door een hevige storm met stortregens, en verzoeksters instelling is ten gevolge van het overlopen van het afvoerkanaal overstroomd. Diezelfde dag hebben de carabinieri van Angera, verschillende ambtenaren van de technische diensten van de gemeente Ispra en ambtenaren van het Centrum, waaronder de directeur ervan, ter plaatse de impact en de omvang van de overstroming alsmede de daardoor veroorzaakte zichtbare schade vastgesteld.

18      Bij brief van 19 mei 2002 heeft verzoekster de gemeenteadministratie van Ispra, Ferrovie dello Stato en de Commissie uitgenodigd ter plaatse een inspectie en/of een deskundigenonderzoek te verrichten teneinde in der minne de oorzaken van de overstroming van 3 mei 2002 en de aansprakelijkheid daarvoor vast te stellen. In antwoord op deze brief heeft de raadsman van de Commissie bij brief van 17 juni 2002 verzoeksters raadsman laten weten dat de Commissie de aansprakelijkheid van de Gemeenschap betwistte en elke verificatie op het terrein van het Centrum afwees.

 Procesverloop en conclusies van partijen

19      Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 20 augustus 2002, heeft verzoekster het onderhavige beroep ingesteld.

20      Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht (Tweede kamer) besloten tot de mondelinge behandeling over te gaan en heeft het, bij wege van maatregel tot organisatie van de procesgang in de zin van artikel 64 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, partijen schriftelijke vragen gesteld met het verzoek ze ter terechtzitting te beantwoorden. Partijen hebben binnen de gestelde termijnen op deze vragen geantwoord.

21      Partijen zijn ter terechtzitting van 26 oktober 2004 in hun pleidooien en hun antwoorden op de vragen van het Gerecht gehoord.

22      Ter terechtzitting heeft het Gerecht de Commissie uitgenodigd elk document over te leggen op grond waarvan kon komen vast te staan op verzoek van welke entiteit de technische diensten van het Centrum in 1990 de werken aan het eerste segment van het derde gedeelte hebben uitgevoerd. De Commissie heeft binnen de gestelde termijnen bepaalde documenten ingediend. Verzoekster is door het Gerecht uitgenodigd haar eventuele opmerkingen over de door de Commissie overgelegde documenten te maken, en heeft binnen de gestelde termijnen aan dit verzoek gevolg gegeven.

23      De mondelinge behandeling is op 19 april 2005 gesloten.

24      Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

–        vast te stellen dat de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie uitsluitend en/of gezamenlijk en/of hoofdelijk niet-contractueel aansprakelijk is;

–        deze Gemeenschap te veroordelen tot vergoeding van de tegenwoordige en de toekomstige schade voor een in de loop van het geding te bepalen billijk bedrag;

–        de navolgende maatregelen van instructie te gelasten:

–        het inwinnen van inlichtingen bij de directeur en de functionarissen van het Centrum en, eventueel, de Italiaanse autoriteiten die ter plaatse zijn opgetreden;

–        getuigenbewijs, onder het nadrukkelijke voorbehoud dat de namen van de getuigen eerst later worden bekendgemaakt;

–        een inspectie ter plaatse en/of een deskundigenonderzoek alsmede iedere andere maatregel van instructie die noodzakelijk wordt geacht om de juistheid van verzoeksters argumenten vast te stellen, met inbegrip van alle vermogens‑ of andere schade die zij als gevolg van de betrokken feiten heeft geleden of nog zal lijden;

–        verweerster te verwijzen in de kosten.

25      De Commissie concludeert dat het het Gerecht behage:

–        verzoeksters verzoeken betreffende de maatregelen van instructie af te wijzen;

–        het beroep niet-ontvankelijk dan wel ongegrond te verklaren;

–        verzoekster te verwijzen in de kosten.

26      In antwoord op een vraag van het Gerecht heeft verzoekster ter terechtzitting gepreciseerd dat zij met het eerste onderdeel van haar conclusies het Gerecht eigenlijk wilde verzoeken vast te stellen dat uitsluitend de Gemeenschap niet-contractueel aansprakelijk is.

 De ontvankelijkheid

 Argumenten van partijen

27      Zonder bij afzonderlijke akte een exceptie van niet-ontvankelijkheid op te werpen, betwist de Commissie de ontvankelijkheid van het beroep op grond dat het verzoekschrift niet voldoet aan de vereisten van artikel 44, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering, bepalende dat een verzoekschrift met name het voorwerp van het geschil en een summiere uiteenzetting van de aangevoerde middelen moet bevatten.

28      Volgens de Commissie volgt uit de rechtspraak dat de vermeldingen in het verzoekschrift voldoende duidelijk en nauwkeurig moeten zijn om de verweerder in staat te stellen zijn verweer voor te bereiden en het Gerecht om in voorkomend geval zonder nadere gegevens uitspraak te doen op het beroep. In de rechtspraak wordt ook gepreciseerd dat aan de ontvankelijkheid van een beroep de voorwaarde is verbonden dat de wezenlijke elementen, feitelijk en rechtens, waarop het beroep is gebaseerd, op zijn minst summier, maar coherent en begrijpelijk zijn weergegeven in het verzoekschrift zelf (zie beschikking Gerecht van 21 november 1996, Syndicat des producteurs de viande bovine e.a./Commissie, T‑53/96, Jurispr. blz. II‑1579, punt 21, en aldaar aangehaalde rechtspraak). Om aan deze vereisten te voldoen moet een beroep tot vergoeding van de schade die door een gemeenschapsinstelling zou zijn veroorzaakt, bevatten: de gegevens die het mogelijk maken te bepalen welke gedraging verzoekster aan de instelling verwijt, de redenen waarom zij meent dat er tussen die gedraging en de gestelde schade een oorzakelijk verband bestaat, en de aard en de omvang van die schade (zie arrest Gerecht van 8 juni 2000, Camar en Tico/Commissie en Raad, T‑79/96, T‑260/97 en T‑117/98, Jurispr. blz. II‑2193, punt 181, en aldaar aangehaalde rechtspraak).

29      In casu ontbreekt in verzoeksters stukken elke nauwkeurigheid en duidelijkheid. Dienaangaande betoogt de Commissie dat zij uit verzoeksters stukken onmogelijk kan opmaken welke gedraging het Centrum wordt verweten. Door deze onnauwkeurigheid en leemten kan de Commissie haar verweer niet volledig voorbereiden en kan het Gerecht ook geen uitspraak doen over de feiten van de zaak.

30      Verder betoogt de Commissie in wezen dat verzoeksters stukken geen enkel bewijs bevatten dat de gestelde schade reëel is en zelfs geen voorlopige raming van die schade bevatten.

31      Tenslotte beperkt verzoekster zich ertoe de overstroming van haar gebouw in het algemeen in verband te brengen met het overlopen van het betrokken afvoerkanaal zonder toe te lichten hoe dat is gebeurd en zonder aan te geven waarom volgens haar de oorzaak van het overlopen juist in het derde gedeelte van het afvoerkanaal ligt.

32      Zij stelt ook nog dat de door verzoekster gevraagde maatregelen van instructie niet kunnen wegnemen dat verzoeksters stukken onnauwkeurig zijn.

33      Verzoekster stelt in wezen dat in haar stukken naar behoren is vermeld wat het voorwerp van het geschil is en summier is aangegeven welke middelen zij aanvoert, zodat het beroep aan de voorwaarden van artikel 44, lid 1, sub c, van het Reglement voor de procesvoering voldoet. Zij stelt verder dat zij niet verplicht was een technische uitleg te geven bij de gebeurtenis waarvan zij slachtoffer is geworden. Voorts betoogt zij in wezen dat door de aan het Gerecht gevraagde maatregelen van instructie de juistheid van haar beweringen kan worden vastgesteld.

 Beoordeling door het Gerecht

34      Overeenkomstig artikel 44, lid 1, sub c, van het Reglement voor de procesvoering, moet ieder verzoekschrift een aanduiding van het voorwerp van het geschil en een summiere uiteenzetting van de aangevoerde middelen bevatten.

35      Dit vereiste is gepreciseerd in de door de Commissie in punt 28 hierboven aangehaalde rechtspraak.

36      In casu blijkt uit het verzoekschrift voldoende expliciet dat verzoekster de Commissie in wezen verwijt, enerzijds, dat zij heeft geweigerd haar toegang te verlenen tot het derde gedeelte van het afvoerkanaal om de staat daarvan en de oorzaken van het overlopen van het afvoerkanaal vast te stellen, en anderzijds, dat zij heeft nagelaten onderhoud van en werken aan het derde gedeelte van het afvoerkanaal uit te voeren teneinde het overlopen daarvan te voorkomen.

37      Wat evenwel in de eerste plaats de weigering tot het verlenen van toegang tot het derde gedeelte van het afvoerkanaal betreft, dient, bij ontstentenis van elke aan deze weigering gerelateerde gestelde schade en schadevordering, de grief ontleend aan deze weigering op een lijn te worden gesteld met het verzoek om maatregelen van instructie betreffende een inspectie ter plaatse. Deze bewering moet dus in het kader van het onderzoek van de gevraagde instructiemaatregelen worden onderzocht (zie de punten 99 en 100 infra).

38      Wat in de tweede plaats het gestelde uitblijven van onderhoud van en werken aan het derde gedeelte van het afvoerkanaal betreft, vermeldt verzoekster in haar verzoekschrift dat de overstroming van haar eigendom aan dit verzuim is te wijten en verzoekt zij om vergoeding van de schade die aan verschillende gedeelten van haar instelling en goederen die zij in het verzoekschrift summier aanduidt, is veroorzaakt. Aangenomen moet dus worden dat, wat deze schade-elementen betreft die zouden zijn veroorzaakt door het uitblijven van onderhoud van en werken aan het derde gedeelte van het afvoerkanaal, het beroep aan de vereisten van artikel 44, lid 1, sub c, van het Reglement voor de procesvoering voldoet.

39      Opgemerkt zij nog dat verzoekster ook vergoeding vordert van toekomstige vermogensschade alsmede van andere tegenwoordige of toekomstige schade, zonder enig gegeven te verstrekken op grond waarvan de aard en de omvang daarvan kan worden beoordeeld. Deze schade-elementen voldoen dus niet aan het vereiste van artikel 44, lid 1, sub c, van het Reglement voor de procesvoering, zoals gepreciseerd in de in punt 28 hierboven aangehaalde rechtspraak.

40      In die omstandigheden moet worden geoordeeld dat het beroep ontvankelijk is voorzover het strekt tot vergoeding van de schade die aan verschillende, in het verzoekschrift summier aangeduide goederen zou zijn veroorzaakt als gevolg van het gestelde uitblijven van onderhoud van en werken aan het derde gedeelte van het afvoerkanaal.

 Ten gronde

 Voorafgaande opmerkingen

41      Er zij aan herinnerd dat, zoals uit de rechtspraak voortvloeit, de Gemeenschap slechts niet-contractueel aansprakelijk kan worden gesteld in de zin van artikel 188, tweede alinea, EA, en het recht op schadevergoeding slechts geldend kan worden gemaakt wanneer is voldaan aan een aantal voorwaarden betreffende de onrechtmatigheid van de aan de gemeenschapsinstellingen verweten gedraging, de werkelijk geleden schade en een oorzakelijk verband tussen die gedraging en de gestelde schade (zie arrest Hof van 27 maart 1990, Grifoni/EGA, C‑308/87, Jurispr. blz. I‑1203, punt 6, en aldaar aangehaalde rechtspraak).

42      In dat verband kunnen enkel de handelingen of gedragingen die aan een instelling of een orgaan van de Gemeenschap zijn toe te rekenen de aansprakelijkheid van de Gemeenschap doen ontstaan (zie in die zin arresten Hof van 10 juli 1985, CMC e.a./Commissie, 118/83, Jurispr. blz. 2325, punt 31, en 23 maart 2004, Ombudsman/Lamberts, C‑234/02 P, Jurispr. blz. I‑2803, punt 59).

43      Wanneer aan één van die voorwaarden niet is voldaan, moet het beroep in zijn geheel worden verworpen, zonder dat de overige voorwaarden behoeven te worden onderzocht (zie arrest Gerecht van 20 februari 2002, Förde-Reederei/Raad en Commissie, T‑170/00, Jurispr. blz. II‑515, punt 37, en aldaar aangehaalde rechtspraak).

44      De argumenten van partijen betreffende de aansprakelijkheid van de Gemeenschap dienen in het licht van deze beschouwingen te worden onderzocht.

 Argumenten van partijen

45      Verzoekster verwijt de Commissie en/of het Centrum dat zij hebben nagelaten het nodige onderhoud van en/of de vereiste werken aan het derde gedeelte van het afvoerkanaal uit te voeren ter voorkoming van herhaaldelijk overlopen van het betrokken afvoerkanaal, hoewel dit kanaal kennelijk gevaarlijk was wegens de ontoereikende hydraulische capaciteit ervan, waarvan de Commissie op de hoogte was sinds het in 1992 was overgelopen. Haar schade is immers veroorzaakt doordat de capaciteit van het derde gedeelte van het afvoerkanaal ontoereikend is om al het water van het tweede gedeelte op te vangen (zie punt 12 supra).

46      De toerekenbaarheid van deze gedraging aan de Commissie en/of het Centrum vloeit uit verschillende factoren voort.

47      Om te beginnen staat het derde gedeelte van het afvoerkanaal, dat op het terrein ligt waarop het Centrum is gebouwd, uitsluitend ter beschikking van dat Centrum en is het niet toegankelijk omdat dit terrein overeenkomstig artikel 1 van bijlage F bij de GCO-overeenkomst onschendbaar is, vrijgesteld van huiszoeking, verbeurdverklaring en vrij van elke dwangmaatregel van bestuursrechtelijke of gerechtelijke aard.

48      Verder is bekend dat het Centrum steeds zelf – via zijn ambtenaren en technici –heeft gezorgd voor het onderhoud van de distributie-installaties en de herstelling van schade aan het gedeelte van het afvoerkanaal op zijn terrein en het staat aan de Commissie om het tegendeel te bewijzen.

49      Tenslotte beroept verzoekster zich op de verklaring van de verantwoordelijke van het Ufficio tecnico comunale (gemeentelijke technische dienst; hierna: „UTC Ispra”) van 16 maart 1999, dat de gemeenteadministratie niet instaat voor het onderhoud en het beheer van het derde gedeelte van het afvoerkanaal, omdat het op het eigendom van het Centrum is gelegen.

50      Ten eerste is de verweten gedraging onrechtmatig omdat zij schending oplevert van de in artikel 9, lid 3, van besluit 96/282 bedoelde verplichting van de directeur-generaal van het Centrum om namens de Commissie alle maatregelen te treffen die ter verzekering van de veiligheid van de onder zijn verantwoordelijkheid vallende personen en installaties noodzakelijk zijn. Anders dan de Commissie stelt, is deze bepaling van toepassing op het onderhavige geval, omdat het rioolstelsel van het Centrum tot de onder zijn uitsluitend toezicht vallende structuren behoort en bijgevolg verband houdt met de vervulling van de institutionele rol alsmede met de activiteiten van het Centrum. Verder is de Gemeenschap al aansprakelijk wegens schending van haar verplichtingen ingevolge artikel 10, lid 3, van besluit 71/57/Euratom van de Commissie van 13 januari 1971 inzake de reorganisatie van het Centrum (PB L 16, blz. 14), dat inhoudelijk overeenkomt met artikel 9, lid 3, van besluit 96/282 (arrest Hof van 3 februari 1994, Grifoni/EGA, C‑308/87, Jurispr. blz. I‑341).

51      Ten tweede is de betrokken gedraging onrechtmatig omdat zij in strijd is met de GCO-overeenkomst die met name de openbare veiligheid van de in de nabijheid van de installaties van het Centrum wonende bevolking beoogt te vrijwaren en te waarborgen.

52      Ten derde vloeit de onrechtmatigheid van de verweten gedraging voort uit de artikelen 2043 en 2051 van het Italiaanse burgerlijk wetboek, die in casu van toepassing zijn, omdat artikel 188, tweede alinea, EA, hoewel het verwijst naar de algemene beginselen welke de rechtsstelsels der lidstaten gemeen hebben, niet de mogelijkheid uitsluit schending te stellen van specifieke voorschriften van Italiaans recht (zie in die zin de conclusie van advocaat-generaal Tesauro bij het arrest van 27 maart 1990, Grifoni/EGA, punt 41 supra, Jurispr. blz. I‑1212, punt 17).

53      Aldus is om te beginnen in artikel 2043 van het Italiaanse burgerlijk wetboek het beginsel neminem laedere neergelegd dat alle rechtsstelsels der lidstaten gemeen hebben en in casu van toepassing is wegens schending van het algemene zorgvuldigheidsbeginsel door de Commissie en/of het Centrum.

54      Verder brengt de verweten gedraging de aansprakelijkheid van de Gemeenschap mee op grond van artikel 2051 van het Italiaanse burgerlijk wetboek waarbij een eenvoudig vermoeden van schuld van de persoon die een zaak onder zijn bewaring heeft, wordt ingesteld. In casu heeft het Centrum evenwel het derde gedeelte van het afvoerkanaal onder zijn bewaring omdat dat gedeelte uitsluitend te zijner beschikking staat nu het behoort bij een terrein dat immuniteit geniet en eigendom is van het Centrum.

55      Verder wijst de rechtspraak van de Corte suprema di cassazione (Italiaanse Hof van Cassatie) volgens verzoekster uit dat artikel 2051 van het Italiaanse burgerlijk wetboek ten aanzien van de overheid van toepassing is voor de domein‑ of vermogensgoederen die niet algemeen en rechtstreeks door de gemeenschap worden gebruikt – zoals het afvoerkanaal in de onderhavige zaak – en wegens hun beperkte grondgebied een passend toezicht en passende controle door de daartoe aangestelde entiteit mogelijk maken.

56      De Commissie stelt ten eerste dat het Centrum op geen enkele manier verantwoordelijkheid draagt voor het derde gedeelte van het afvoerkanaal en dat het uitblijven van onderhoud van of werken aan dit derde gedeelte niet aan de Commissie of het Centrum is toe te rekenen.

57      Dienaangaande voert zij aan dat volgens artikel 3 van bijlage F bij de GCO-overeenkomst de Italiaanse autoriteiten op verzoek van de Commissie gebruik maken van hun bevoegdheden om ervoor te zorgen dat aan het Centrum alle noodzakelijke nutsdiensten worden geleverd. Dit artikel preciseert voorts dat de Commissie alle passende maatregelen neemt om de – door haar naar behoren erkende – bevoegde vertegenwoordigers van de betrokken nutsbedrijven in staat te stellen de desbetreffende installaties in het Centrum te inspecteren, herstellen en onderhouden. Uit dit artikel kan worden afgeleid dat „de extraterritorialiteit van het terrein [waarop] het Centrum [is gebouwd] terzijde wordt geschoven” om erkende technici in staat te stellen de installaties voor de levering van de nutsdiensten te onderhouden en herstellen.

58      Volgens de Commissie worden deze bepalingen van de GCO-overeenkomst niet „achterhaald” en evenmin ingetrokken of gewijzigd door de verklaring van de verantwoordelijke van het UTC Ispra, dat de gemeenteadministratie niet verantwoordelijk is voor het onderhoud en ook niet voor het beheer van het afvoerkanaal op het terrein waarop het Centrum staat. Om te beginnen overschrijdt de verantwoordelijke van het UTC Ispra met deze verklaring zijn bevoegdheden, aangezien hij zich niet mag uitspreken over de burgerlijke aansprakelijkheid van de gemeenteadministratie waarvan hij deel uitmaakt. Verder is die verklaring in flagrante tegenspraak met de inhoud van de in punt 16 hierboven vermelde brief van 7 oktober 1992, waarin wordt gepreciseerd dat het optreden van de gemeente een autonoom initiatief was van de gemeenteadministratie, die de verantwoordelijkheid daarvoor volledig op zich nam. Tenslotte levert de verklaring van de verantwoordelijke van het UTC Ispra geen grond op voor enige aansprakelijkheid van het Centrum voor het onderhoud van het afvoerkanaal.

59      Aan de relevante bepalingen van de GCO-overeenkomst wordt ook niet afgedaan door het feit dat het Centrum het soms passend heeft geacht zelf bepaalde werken aan de installaties uit te voeren, omdat die interventies altijd op verzoek van de plaatselijke overheid hebben plaatsgevonden. Wat meer bepaald de werken aan het op het terrein van het Centrum gelegen gedeelte van het afvoerkanaal in 1990 betreft, is het verzoek daartoe van Ferrovie dello Stato en de gemeenteadministratie van Ispra uitgegaan.

60      Wat ten tweede het gestelde onrechtmatige niet-uitvoeren van onderhoud van of werken aan het derde gedeelte betreft, voert de Commissie aan dat verzoekster zich ertoe beperkt dit verzuim aan te klagen zonder te preciseren wat die werken en dat onderhoud inhouden en zonder dus aan te geven waarin de onrechtmatige handelwijze van de Gemeenschap bestaat.

61      Zij stelt verder dat geen van de bepalingen waarop verzoekster zich beroept, is geschonden.

62      Om te beginnen betoogt zij dat, in tegenstelling tot de door verzoekster voorgestelde uitlegging van artikel 9 van besluit 96/282, de in dit artikel bedoelde verplichting van de directeur van het Centrum om alle maatregelen te treffen die ter verzekering van de veiligheid van de onder zijn verantwoordelijkheid vallende personen en installaties noodzakelijk zijn, zich enkel uitstrekt tot de specifieke activiteiten van het Centrum waarmee de Gemeenschap bijdraagt tot de uitvoering van de communautaire onderzoeksprogramma’s. Het beheer en het onderhoud van de afvoerkanalen op het terrein van het Centrum behoren niet tot die typische activiteiten. Haars inziens blijkt niet uit de in de punten 41 en 50 hierboven aangehaalde arresten Grifoni/EGA, dat de EGA overeenkomstig artikel 10 van besluit 71/57, dat overeenkomt met artikel 9 van besluit 96/282, aansprakelijk zou zijn verklaard.

63      De Commissie voert verder aan dat artikel 16 van bijlage F bij de GCO-overeenkomst, ook al wordt haar daarin de verplichting opgelegd bijzondere maatregelen inzake veiligheid en bescherming van de volksgezondheid te nemen, tegen de achtergrond van de preambule en de andere bepalingen van de GCO-overeenkomst specifiek betrekking heeft op brandgevaar en aan ioniserende stralingen verbonden gevaren, waarvan in casu geen sprake is.

64      Verder stelt zij dat de Gemeenschap, nu geen van haar instellingen of organen gehouden is zorg te dragen voor het afvoerkanaal, niet aansprakelijk kan worden gesteld op grond dat haar instellingen of organen de meest elementaire regels inzake de normale voorzichtigheid niet in acht hebben genomen. Dienaangaande heeft het Gerecht al geoordeeld dat een instelling niet buitencontractueel aansprakelijk kan worden gesteld indien zij zich niet onrechtmatig heeft gedragen (arrest Gerecht van 29 november 2000, Eurocoton e.a./Raad, T‑213/97, Jurispr. blz. II‑3727).

65      Volgens de Commissie beroept verzoekster zich ten onrechte op de bepalingen van het Italiaanse burgerlijk recht. Artikel 188, tweede alinea, EA, verwijst uitsluitend naar de algemene beginselen welke de rechtsstelsels der lidstaten gemeen hebben en niet naar de bijzondere bepalingen van de verschillende nationale rechtsorden (arrest van 3 februari 1994, Grifoni/EGA, punt 50 supra, punt 8). Verzoeksters argumenten tot staving van het tegendeel vinden geen enkele steun in de conclusie van advocaat-generaal Tesauro bij het arrest van 27 maart 1990, Grifoni/EGA, punt 52 hierboven. Hoe dan ook is zowel in het reeds aangehaalde arrest van 3 februari 1994, Grifoni/EGA, als in de conclusie van advocaat-generaal Tesauro bij dat arrest (Jurispr. blz. I‑343), uitdrukkelijk uitgesloten dat de geleden schade uitsluitend overeenkomstig de Italiaanse regelgeving betreffende de niet-contractuele aansprakelijkheid kan worden vastgesteld en vergoed.

66      Zij betwist dat het voorschrift van artikel 2051 van het Italiaanse burgerlijk wetboek, dat „eenieder aansprakelijk is voor de schade welke is veroorzaakt door zaken die hij onder zijn bewaring heeft, behalve indien hij overmacht bewijst”, in de communautaire wetgeving en rechtspraak zou zijn aanvaard. Integendeel is deze bepaling, op grond waarvan een persoon die de schade niet rechtstreeks heeft veroorzaakt aansprakelijk kan worden gesteld, onverenigbaar met de thans door de rechtspraak gestelde voorwaarden voor de niet-contractuele aansprakelijkheid van de instellingen.

67      In ieder geval is in casu niet voldaan aan de voorwaarden van artikel 2051 van het Italiaanse burgerlijk wetboek. Ten eerste heeft geen enkele gemeenschapsinstelling het afvoerkanaal onder haar bewaring zodat de Gemeenschap niet kan worden aangesproken tot vergoeding van eventuele daardoor veroorzaakte schade. Ten tweede bewijst verzoekster niet dat tussen de zaak die een gemeenschapsinstelling onder haar bewaring zou hebben en de schade enig oorzakelijk verband bestaat. Immers is niet bewezen dat de overstroming van verzoeksters instelling daadwerkelijk is veroorzaakt door het overlopen van het gedeelte van het afvoerkanaal dat specifiek op het terrein van het Centrum is gelegen.

 Beoordeling door het Gerecht

68      Vooraf dient te worden onderzocht of de verweten gedraging, namelijk het verzuim werken aan en/of onderhoud van het derde gedeelte van het afvoerkanaal uit te voeren, overeenkomstig de in punt 42 hierboven aangehaalde rechtspraak aan een instelling of orgaan van de Gemeenschap is toe te rekenen.

69      In dat verband zij ten eerste opgemerkt dat, anders dan verzoekster stelt (zie punt 47 supra), uit de GCO-overeenkomst geenszins voortvloeit dat het derde gedeelte van het afvoerkanaal onder de verantwoordelijkheid van de Gemeenschap valt.

70      Om te beginnen is het argument dat het derde gedeelte van het afvoerkanaal onder de verantwoordelijkheid van de Gemeenschap valt omdat volgens de GCO-overeenkomst derden er geen toegang toe hebben, ongegrond.

71      Zoals verzoekster stelt, zijn het Centrum en het terrein waarop het is opgetrokken volgens artikel 1 van bijlage F bij de GCO-overeenkomst inderdaad onschendbaar, vrijgesteld van huiszoeking, vordering, verbeurdverklaring of onteigening, en kunnen zij niet worden getroffen door enige dwangmaatregel van bestuursrechtelijke of gerechtelijke aard. Blijkens artikel 3 van deze bijlage F echter moet de Commissie, ondanks deze immuniteit, de – door haar naar behoren erkende – bevoegde vertegenwoordigers van de betrokken nutsbedrijven in staat stellen de desbetreffende installaties in het Centrum te inspecteren, herstellen en onderhouden.

72      Tussen partijen staat evenwel vast dat de dienst inzake afvoer van afvalwater die door middel van het betrokken afvoerkanaal aan het Centrum wordt verstrekt, een nutsdienst in de zin van artikel 3 van bijlage F bij de GCO-overeenkomst is. In dat verband zij opgemerkt dat de Commissie, in antwoord op een schriftelijke vraag van het Gerecht, schriftelijk heeft verklaard, zonder op dit punt door verzoekster te worden weersproken, dat de gemeente Ispra belast was met het verstrekken aan het Centrum van de nutsdienst inzake afvoer van afvalwater. Bijgevolg moet voor de onderhavige procedure worden aangenomen dat de taken van inspectie, herstelling en onderhoud van het derde gedeelte van het afvoerkanaal dienden te worden verricht door de gemeenteadministratie van Ispra, wiens door de Commissie erkende, bevoegde vertegenwoordigers toegang hebben tot het derde gedeelte van het afvoerkanaal.

73      Verder zij opgemerkt dat de verweten gedraging op grond van geen enkele andere bepaling van de GCO-overeenkomst aan de Gemeenschap kan worden toegerekend. Artikel 1 van de GCO-overeenkomst, dat verzoekster niet eens aanvoert, bepaalt weliswaar in wezen dat de Italiaanse regering het Centrum en het terrein waarop het staat tegen een jaarlijkse huurprijs ter beschikking stelt van de Gemeenschap. De in dit artikel bedoelde beschikbaarstelling brengt evenwel niet mee dat de verantwoordelijkheid voor het derde gedeelte van het afvoerkanaal aan de Gemeenschap wordt overgedragen. Dit artikel moet immers in samenhang met de andere bepalingen van de GCO-overeenkomst worden gelezen, en met name met artikel 3 van bijlage F daarbij, inhoudende dat, zoals in punt 72 hierboven is opgemerkt, de inspectie, de herstelling en het onderhoud van het derde gedeelte van het afvoerkanaal taken zijn van de met de afvoer van afvalwater belaste entiteit. In die omstandigheden kan artikel 1 van de GCO-overeenkomst niet aldus worden uitgelegd dat het de overdracht van de verantwoordelijkheid voor het derde gedeelte van het afvoerkanaal aan de Gemeenschap inhoudt.

74      De GCO-overeenkomst vormt dus geen grond voor het toerekenen van de verweten gedraging aan het Centrum dan wel aan enige andere instelling of ander orgaan van de Gemeenschap.

75      Ten tweede zij opgemerkt dat, anders dan verzoekster summier stelt (zie punt 47 supra), de verweten gedraging niet aan de Gemeenschap kan worden toegerekend op grond dat het derde gedeelte van het afvoerkanaal uitsluitend ter beschikking van het Centrum staat. Vastgesteld zij immers dat, zoals in de punten 12 en 14 hierboven is gezegd, in het volledige afvoerkanaal, met inbegrip van het derde gedeelte, zowel afvalwater van het grondgebied van de gemeente Ispra als van het terrein waarop het Centrum staat terechtkomt. Overigens blijkt uit de in punt 72 hierboven uiteengezette overwegingen dat de interventies aan het derde gedeelte van het afvoerkanaal door de gemeenteadministratie van Ispra moeten gebeuren. Aangezien het derde gedeelte van het afvoerkanaal niet uitsluitend ter beschikking van het Centrum staat, levert de gestelde exclusiviteit geen grondslag op voor het toerekenen van de verweten gedraging aan de Gemeenschap.

76      Ten derde moet worden onderzocht of, zoals verzoekster in wezen beweert, het gestelde uitblijven van onderhoud van en/of werken aan het derde gedeelte van het afvoerkanaal aan de Gemeenschap is toe te rekenen wegens de algemeen bekende gedragingen van de ambtenaren en technici van het Centrum.

77      In dit verband staat vast dat het Centrum in 1990 in het eerste segment van het derde gedeelte van het afvoerkanaal een open afvoerpijp heeft vervangen door een afvoerpijp met een diameter van 100 cm.

78      De Commissie stelt weliswaar dat het Centrum deze werken op verzoek van Ferrovie dello Stato dan wel van de gemeenteadministratie van Ispra heeft uitgevoerd. De Commissie, die door het Gerecht was uitgenodigd alle documenten over te leggen waardoor het bestaan van die verzoeken kon komen vast te staan, heeft het bewijs daarvan echter niet geleverd. In die omstandigheden moet voor de onderhavige procedure ervan worden uitgegaan dat het Centrum de werken aan het eerste segment van het derde gedeelte van het afvoerkanaal op eigen initiatief heeft verricht.

79      Ter terechtzitting heeft de deskundige van de Commissie overigens vermeld dat de diensten van het Centrum het derde gedeelte van het afvoerkanaal met een zekere regelmaat hebben geïnspecteerd en onderhouden.

80      Deze interventies van de technische diensten van het Centrum vloeien voort uit een spontaan initiatief en vormen niet de nakoming van enige verplichting van de instellingen of organen van de Gemeenschap overeenkomstig de GCO-overeenkomst. Zoals immers in punt 72 hierboven is vermeld, moeten de taken van inspectie, herstelling en onderhoud van het derde gedeelte van het afvoerkanaal overeenkomstig de GCO-overeenkomst worden uitgevoerd door de entiteit die ten aanzien van het Centrum met de afvoer van afvalwater is belast. Er moet dus van worden uitgegaan dat het Centrum, met deze interventies, het beheer van zaken van een ander op zich heeft genomen.

81      Het feit dat de technische diensten van het Centrum, door bij bepaalde gelegenheden met betrekking tot het derde gedeelte van het afvoerkanaal eigener beweging actie te ondernemen, het beheer van zaken van een ander op zich nemen, betekent evenwel niet dat elk uitblijven van werken aan of onderhoud van dit gedeelte van het afvoerkanaal thans aan het Centrum en bijgevolg aan de Gemeenschap is toe te rekenen.

82      Een dergelijke inmenging impliceert enkel dat het Centrum zich naar behoren dient te kwijten van de beheershandelingen die het op zich heeft genomen. Aldus strekt het beheer dat het Centrum op zich heeft genomen met de installatie, in 1990, van een gesloten afvoerpijp in het eerste segment van het derde gedeelte van het afvoerkanaal, zich niet uit tot de uitvoering van de werken die in 2002 nodig zijn voor een toereikende capaciteit van het derde gedeelte van het afvoerkanaal, temeer daar, zoals de Commissie ter terechtzitting heeft opgemerkt zonder op dit punt door verzoekster te worden weersproken, de Gemeenschap geen enkele controle uitoefent op de hoeveelheid afvalwater die in dit derde gedeelte terechtkomt.

83      Overigens heeft het beheer dat het Centrum op zich heeft genomen door spontaan toezicht uit te oefenen op en regelmatig onderhoud te verrichten van het derde gedeelte, uitsluitend betrekking op de taken die het daadwerkelijk heeft verricht en kan het zich niet uitstrekken tot het gestelde uitblijven van toezicht of onderhoud, dat verder de verantwoordelijkheid blijft van de entiteit die ten aanzien van het Centrum met de afvoer van afvalwater is belast.

84      Verder wordt in casu niet aangetoond en zelfs niet betoogd dat de verweten gedraging, namelijk het uitblijven van werken aan en/of onderhoud van het derde gedeelte van het afvoerkanaal, een slechte uitvoering vormt van de beheershandelingen die het Centrum op zich heeft genomen.

85      Zelfs aangenomen dat verzoekster, met de bewering dat het derde gedeelte van het afvoerkanaal een ontoereikende hydraulische capaciteit heeft, impliciet stelt dat de in 1990 door het Centrum uitgevoerde werken een slecht beheer van de zaak van een ander door het Centrum opleveren, moet er toch van worden uitgegaan dat de installatie van een gesloten afvoerpijp met een diameter van 100 cm in het eerste segment van het derde gedeelte van het afvoerkanaal niet kan worden beschouwd als een slechte uitvoering van het beheer dat het Centrum op zich heeft genomen.

86      Vastgesteld moet immers worden dat de door het Centrum in het eerste segment van het derde gedeelte van het afvoerkanaal geplaatste afvoerpijp exact dezelfde diameter heeft als de reeds bestaande gesloten afvoerpijp in het tweede segment van het derde gedeelte van het afvoerkanaal. De in 1990 door het Centrum uitgevoerde werken zijn dus niet van invloed geweest op de hydraulische capaciteit van het derde gedeelte van het afvoerkanaal. In die omstandigheden kan de gestelde ontoereikende hydraulische capaciteit van het derde gedeelte van het afvoerkanaal hoe dan ook niet aan het Centrum worden toegerekend.

87      Gelet op een en ander kan de verweten gedraging niet op grond van de spontane interventies van de technische diensten van het Centrum aan de Gemeenschap worden toegerekend.

88      Ten vierde moet worden onderzocht of de verweten gedraging aan de Gemeenschap kan worden toegerekend op grond van de verklaring van de verantwoordelijke van het UTC Ispra dat de gemeenteadministratie waarvan hij deel uitmaakt niet verantwoordelijk is voor het derde gedeelte van het afvoerkanaal.

89      Los van de vraag of de verantwoordelijke van deze gemeentelijke dienst bevoegd is om zich uit te spreken over de verantwoordelijkheid van de administratie waartoe hij behoort, zij in dit verband opgemerkt dat hij in zijn verklaring de verantwoordelijkheid van de gemeenteadministratie voor het derde gedeelte van het afvoerkanaal afwijst enkel omdat dit gedeelte op terreinen van de Gemeenschap is gelegen. Blijkens artikel 1 van de GCO-overeenkomst zijn de betrokken terreinen evenwel geen eigendom van de Gemeenschap. Volgens deze bepaling wordt het Centrum en het terrein waarop het staat immers door de Italiaanse regering tegen een jaarlijkse huurprijs ter beschikking gesteld van de Gemeenschap. Overigens bewijst noch betoogt verzoekster dat de verklaring van de verantwoordelijke van het UTC Ispra de GCO-overeenkomst heeft gewijzigd. In die omstandigheden moet ervan worden uitgegaan dat met deze verklaring niet komt vast te staan dat de verweten gedraging aan een instelling of een orgaan van de Gemeenschap is toe te rekenen.

90      Ten vijfde dient nog te worden onderzocht of de verweten gedraging aan de Gemeenschap is toe te rekenen op grond van de bepalingen waarvan verzoekster schending stelt.

91      Dienaangaande zij om te beginnen opgemerkt dat het in artikel 9, lid 3, van besluit 96/282, waarvan schending wordt gesteld, enkel heet dat de directeur-generaal van het Centrum alle maatregelen dient te treffen die ter verzekering van de veiligheid van de onder zijn verantwoordelijkheid vallende installaties noodzakelijk zijn. Deze bepaling kan, op zichzelf beschouwd, dus geen grondslag opleveren voor het toerekenen van het gestelde uitblijven van werken aan en/of onderhoud van het derde gedeelte van het afvoerkanaal aan de Gemeenschap zonder dat wordt aangetoond dat het betrokken gedeelte een onder de verantwoordelijkheid van de directeur-generaal van het Centrum vallende installatie is. Verzoekster levert evenwel geen enkel bewijs dat het derde gedeelte van het afvoerkanaal onder de verantwoordelijkheid van de directeur van het Centrum valt. Daarentegen blijkt uit artikel 3 van bijlage F bij de GCO-overeenkomst, zoals in punt 72 hierboven is gezegd, dat de gemeente Ispra ten aanzien van het Centrum met de afvoer van afvalwater is belast, zodat het derde gedeelte van het afvoerkanaal niet kan worden gelijkgesteld met een onder de verantwoordelijkheid van het Centrum vallende installatie. In die omstandigheden levert artikel 9, lid 3, van besluit 96/282 geen grond op voor het toerekenen van de verweten gedraging aan de Gemeenschap.

92      Verzoekster stelt verder schending van de GCO-overeenkomst waarin volgens haar is bepaald dat het Centrum de openbare veiligheid moet vrijwaren en waarborgen. Zoals de Commissie terecht betoogt, is artikel 16, lid 1, van bijlage F bij de GCO-overeenkomst de enige bepaling van die overeenkomst die betrekking heeft op de veiligheid en de bescherming van de volksgezondheid. Evenwel is, inzake veiligheid en bescherming van de volksgezondheid, deze bepaling slechts relevant met betrekking tot de voorkoming van brand en aan ioniserende stralingen verbonden gevaren. In casu voert verzoekster evenwel niets aan waaruit kan worden afgeleid dat de verweten gedraging betrekking heeft op de voorkoming van brand of aan ioniserende stralingen verbonden gevaren. In die omstandigheden dient de conclusie te luiden dat de in artikel 16, lid 1, van bijlage F bij de GCO-overeenkomst neergelegde verplichting van het Centrum om te zorgen voor de bescherming van de veiligheid en de volksgezondheid, geen grond vormt voor het toerekenen van de verweten gedraging aan de Gemeenschap.

93      Tenslotte stelt verzoekster dat de verweten gedraging de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap meebrengt op grond van de artikelen 2043 en 2051 van het Italiaanse burgerlijk wetboek.

94      Wat artikel 2043 van het Italiaanse burgerlijk wetboek betreft, zelfs indien met verzoekster wordt aangenomen dat deze bepaling het beginsel neminem laedere vastlegt, dat dit een beginsel is dat alle rechtsstelsels der lidstaten gemeen hebben, en dat het in casu van toepassing is wegens schending van een algemeen zorgvuldigheidsbeginsel door de Commissie en/of het Centrum, toch zij vastgesteld dat verzoekster geenszins aangeeft waarom met betrekking tot het derde gedeelte van het afvoerkanaal een zorgvuldigheidsplicht op de Commissie en/of het Centrum rust. In die omstandigheden moet ervan worden uitgegaan dat de verweten gedraging niet op grond van de aangevoerde bepaling, op zichzelf beschouwd, aan de Gemeenschap kan worden toegerekend.

95      Wat artikel 2051 van het Italiaanse burgerlijk wetboek betreft, zelfs aangenomen dat deze bepaling van Italiaans recht een beginsel is dat alle rechtsstelsels der lidstaten gemeen hebben, zij vastgesteld dat verzoekster niet aantoont dat de bewaring van het derde gedeelte van het afvoerkanaal een plicht is van een instelling of orgaan van de Gemeenschap. Anders dan verzoekster stelt, kan de plicht tot bewaring van het afvoerkanaal door een instelling of orgaan van de Gemeenschap immers niet het gevolg zijn van het feit dat het terrein waarop het Centrum is gebouwd eigendom is van een dergelijke instelling of orgaan, omdat, zoals in punt 89 hierboven is vermeld, dat niet het geval is. Bijgevolg, zelfs aangenomen dat het derde gedeelte van het afvoerkanaal bij het terrein hoort waarop het is gelegen, vloeit daaruit niet voort dat dit gedeelte eigendom is van de Gemeenschap. Dit argument moet dus worden afgewezen.

96      Ook het argument dat de Commissie of het Centrum het derde gedeelte van het afvoerkanaal onder hun bewaring hebben omdat, volgens artikel 1 van bijlage F bij de GCO-overeenkomst, derden er geen toegang toe hebben, moet worden afgewezen. Zoals in punt 71 hierboven is opgemerkt, dient immers de Commissie overeenkomstig artikel 3 van bijlage F bij de GCO-overeenkomst de immuniteit van artikel 1 van bijlage F bij de GCO-overeenkomst op te heffen zodat de nutsbedrijven de desbetreffende installaties in het Centrum kunnen inspecteren, herstellen en onderhouden. In die omstandigheden kan de gestelde immuniteit van het terrein waarop het Centrum is gebouwd, niet succesvol worden aangevoerd ten bewijze dat de Commissie en/of het Centrum het derde gedeelte van het afvoerkanaal onder hun bewaring hebben.

97      De bewaring van het derde gedeelte van het afvoerkanaal is ook niet de plicht van de Commissie en/of het Centrum op grond dat dit gedeelte uitsluitend ter beschikking van het Centrum staat. Behalve de overweging in het vorige punt, kan, zoals in punt 75 hierboven is gezegd, het derde gedeelte immers niet worden geacht uitsluitend ter beschikking van de Commissie en/of het Centrum te staan, aangezien in het afvoerkanaal, met inbegrip van het derde gedeelte, afvalwater terechtkomt van het grondgebied van de gemeente Ispra en van het Centrum.

98      Gelet op een en ander, is het gestelde uitblijven van onderhoud van en/of werken aan het derde gedeelte van het afvoerkanaal niet aan een instelling of een orgaan van de Gemeenschap toe te rekenen. In die omstandigheden moet het beroep, voorzover het ontvankelijk is, ongegrond worden verklaard, zonder dat behoeft te worden onderzocht of in casu aan de andere voorwaarden voor de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap is voldaan.

 De verzoeken om maatregelen van instructie

99      Verzoekster vraagt het Gerecht maatregelen van instructie te nemen teneinde de juistheid van haar beweringen aan te tonen. Zij betoogt meer bepaald dat inlichtingen moeten worden ingewonnen bij de directeur en de functionarissen van het Centrum alsmede bij de Italiaanse autoriteiten die tijdens de overstroming ter plaatse zijn opgetreden. Zij stelt dat het getuigenbewijs moet worden toegestaan en behoudt zich in dat verband voor de namen van de te horen getuigen later op te geven. Zij betoogt ten slotte dat, ten bewijze van de aangevoerde feiten, met inbegrip van de gestelde tegenwoordige of toekomstige schade, een inspectie ter plaatse en/of een deskundigenonderzoek moet worden verricht.

100    Dienaangaande zij opgemerkt dat verzoekster niet vermeldt welke feiten deze maatregelen precies worden geacht te staven en ook niet hoe door middel van deze maatregelen vast kan komen te staan dat de verweten gedraging aan een instelling of orgaan van de Gemeenschap is toe te rekenen. In die omstandigheden moeten de verzoeken om maatregelen van instructie worden afgewezen.

 Kosten

101    Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten, voorzover dit is gevorderd.

102    Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld, moet zij overeenkomstig de vordering van de Commissie worden verwezen in haar eigen kosten en in die van de Commissie.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Tweede kamer),

rechtdoende, verklaart:

1)      Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard voorzover het een verzoek betreft om vergoeding van onbepaalde toekomstige vermogensschade en onbepaalde tegenwoordige of toekomstige andere schade.

2)      Het beroep wordt ongegrond verklaard voor het overige.

3)      De verzoeken om maatregelen van instructie worden afgewezen.

4)      Verzoekster wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van de Commissie.

Pirrung

Meij

Pelikánová

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 30 november 2005.

De griffier

 

      De president van de Tweede kamer

E. Coulon

 

       J. Pirrung


* Procestaal: Italiaans.