Language of document : ECLI:EU:T:2018:486

Zaak T680/13

Dr. K. Chrysostomides & Co. LLC e.a.

tegen

Raad van de Europese Unie e.a.

„Niet-contractuele aansprakelijkheid – Economisch en monetair beleid – Programma ter ondersteuning van de stabiliteit van Cyprus – Besluit van de raad van bestuur van de ECB betreffende het verstrekken van noodliquiditeitssteun op verzoek van de centrale bank van Cyprus – Verklaringen van de Eurogroep van 25 maart, 12 april, 13 mei en 13 september 2013 betreffende Cyprus – Besluit 2013/236/EU – Memorandum van overeenstemming van 26 april 2013 over de specifieke voorwaarden inzake economisch beleid, gesloten tussen Cyprus en het Europees Stabiliteitsmechanisme – Bevoegdheid van het Gerecht – Ontvankelijkheid – Vormvereisten – Uitputting van de interne rechtsmiddelen – Voldoende gekwalificeerde schending van een rechtsregel die particulieren rechten toekent – Eigendomsrecht – Gewettigd vertrouwen – Gelijke behandeling”

Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Vierde kamer - uitgebreid) van 13 juli 2018

1.      Beroep tot schadevergoeding – Voorwerp – Vordering tot vergoeding van aan de Unie toe te rekenen schade – Bevoegdheid van de Unierechter – Vordering tot vergoeding van door de nationale autoriteiten veroorzaakte schade – Bevoegdheid van de nationale rechterlijke instanties

(Art. 13, lid 1, VEU; art. 268 VWEU en 340, tweede en derde alinea, VWEU)

2.      Beroep tot schadevergoeding – Voorwerp – Vordering tot vergoeding van schade die de Commissie of de Europese Centrale Bank hebben veroorzaakt in de vervulling van de taken die hun door het Verdrag tot instelling van het Europees Stabiliteitsmechanismezijn opgedragen – Ontvankelijkheid

(Art. 268 VWEU en 340, tweede alinea, VWEU)

3.      Beroep tot schadevergoeding – Zelfstandig karakter – Verschil met het beroep tot nietigverklaring – Hoedanigheid van verwerende partij – Criteria voor vaststelling

(Art. 263 VWEU, 268 VWEU en 340, tweede alinea, VWEU)

4.      Beroep tot schadevergoeding – Voorwerp – Vordering tot vergoeding van schade die door de Eurogroep in de uitoefening van de haar door het Unierecht verleende bevoegdheden is veroorzaakt – Ontvankelijkheid

(Art. 3 VEU; art. 119, lid 2, VWEU, 137 VWEU en 268 VWEU; protocol nr. 14 bij het VEU en VWEU, art. 1)

5.      Economisch en monetair beleid – Monetair beleid – Coördinatie van het monetair beleid – Informele vergadering van de lidstaten die de euro als munt hebben, binnen de Eurogroep – Doel – Samenstelling

(Art. 137 VWEU; protocol nr. 14 bij het VEU en VWEU, art. 1; Verdrag tot instelling van het Europees Stabiliteitsmechanisme, art. 5, lid 1)

6.      Economisch en monetair beleid – Economisch beleid – Coördinatie van het economisch beleid – Europees Stabiliteitsmechanisme – Toedeling van bevoegdheid ter zake van het verlenen van financiële bijstand – Onderwerping aan het internationaal publiekrecht – Toerekenbaarheid aan de Commissie en aan de Europese Centrale Bank van handelingen die dezen in de vervulling van de hun door het verdrag betreffende het Europees Stabiliteitsmechanisme opgedragen taken hebben gesteld – Uitgesloten

(Verdrag tot instelling van het Europees Stabiliteitsmechanisme, art. 13, lid 4)

7.      Economisch en monetair beleid – Monetair beleid – Toepassing – Specifieke maatregelen om de financiële stabiliteit en een duurzame groei op Cyprus te herstellen – Integratie van de activiteiten van een nationale bank in de nationale centrale bank en omzetting van de deposito’s in aandelen binnen laatstgenoemde bank – Geen beoordelingsmarge voor de betrokken lidstaat

[Art. 136, lid 1, VWEU; besluit 2013/236 van de Raad, art. 2, lid 6, b) en d)]

8.      Economisch en monetair beleid – Economisch beleid – Coördinatie van het economisch beleid – Europees Stabiliteitsmechanisme – Toewijzing van nieuwe taken aan de Commissie en aan de Europese Centrale Bank – Geen invloed op de bij het VEU en het VWEU aan deze instellingen toegewezen taken – Mogelijkheid om in het kader van een schadevordering de onrechtmatigheid van de uitvoering van die taken aan te voeren

(Art. 17, lid 1, VEU; art. 282, lid 2, VWEU; Verdrag tot instelling van het Europees Stabiliteitsmechanisme, art. 13, leden 3, 4 en 7)

9.      Recht van de Europese Unie – Beginselen – Bescherming van het gewettigd vertrouwen – Voorwaarden – Nauwkeurige toezeggingen van de administratie – Begrip – Toezeggingen van de Eurogroep – Daaronder begrepen

10.    Gerechtelijke procedure – Inleidend verzoekschrift – Vormvereisten – Vaststelling van het voorwerp van het geschil – Summiere uiteenzetting van de aangevoerde middelen – Verzoek tot herstel van de schade die door een instelling van de Unie zou zijn veroorzaakt – Elementen op basis waarvan het aan de instelling verweten gedrag, het causaal verband en de werkelijke en zekere aard van de veroorzaakte schade kunnen worden vastgesteld

[Statuut van het Hof van Justitie, art. 21, eerste alinea; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht (1991), art. 44, lid 1, c)]

11.    Beroep tot schadevergoeding – Zelfstandig karakter – Uitputting van de interne rechtsmiddelen – Uitzondering – Mogelijkheid voor de Unierechter om de aard en de omvang van de gestelde schade vast te stellen

[Art. 268 VWEU en 340, tweede en derde alinea, VWEU; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht (1991), art. 44, lid 1, c)]

12.    Niet-contractuele aansprakelijkheid – Voorwaarden – Onrechtmatigheid – Schade – Causaal verband – Ontbreken van een van de voorwaarden – Volledige verwerping van het beroep tot schadevergoeding

(Art. 340, tweede alinea, VWEU)

13.    Economisch en monetair beleid – Economisch beleid – Coördinatie van het economisch beleid – Europees Stabiliteitsmechanisme – Sluiting van een memorandum van overeenstemming dat voorziet in de omzetting in aandelen van een gedeelte van de niet-gegarandeerde deposito’s van een nationale bank en in de tijdelijke bevriezing van een ander gedeelte van de niet-gegarandeerde deposito’s van deze bank – Verenigbaarheid met het eigendomsrecht van de depositogevers – Beoordeling van het bestaan van minder restrictieve maatregelen – Inaanmerkingneming van de spoedeisendheid van de situatie

(Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 17, lid 1, en 52, lid 1; Verdrag tot instelling van het Europees Stabiliteitsmechanisme, art. 12)

14.    Grondrechten – Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Beperking van de uitoefening en het gebruik van de in het Handvest neergelegde rechten en vrijheden – Voorwaarden – Vereiste dat de beperking bij wet wordt gesteld – Draagwijdte

(Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 52, leden 1 en 3)

15.    Niet-contractuele aansprakelijkheid – Voorwaarden – Normatieve handeling die technische keuzen en ingewikkelde beoordelingen vergt – Voldoende gekwalificeerde schending van een hogere rechtsregel die rechten verleent aan particulieren – Vereiste van kennelijke en ernstige overschrijding van de grenzen van de ruime beoordelingsvrijheid van de Uniewetgever

(Art. 340 VWEU)

16.    Economisch en monetair beleid – Economisch beleid – Coördinatie van het economisch beleid – Europees Stabiliteitsmechanisme – Sluiting van een memorandum van overeenstemming dat voorziet in de omzetting in aandelen van een gedeelte van de niet-gegarandeerde deposito’s van een nationale bank en in de tijdelijke bevriezing van een ander gedeelte van de niet-gegarandeerde deposito’s van deze bank –Verenigbaarheid met het eigendomsrecht van de depositogevers –Bestaan van vergelijkbare situaties – Verschillende behandeling van de andere lidstaten van de eurozone die financiële bijstand genieten – Schending – Voorwaarden

(Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 17, lid 1; Verdrag tot instelling van het Europees Stabiliteitsmechanisme, art. 12)

17.    Beroep tot nietigverklaring – Middelen – Schending van wezenlijke vormvoorschriften – Ontbrekende of ontoereikende motivering – Ambtshalve onderzoek door de rechter

(Art. 263 VWEU en 296 VWEU)

18.    Handelingen van de instellingen – Motivering – Verplichting – Omvang – Beoordeling van de motiveringsplicht aan de hand van de omstandigheden van het geval – Noodzaak om alle relevante feitelijke en juridische elementen te vermelden – Geen

(Art. 296 VWEU)

19.    Europese Centrale Bank – Bevoegdheden van het Europees Stelsel van centrale banken – Vaststelling van de voorwaarden voor herkapitalisatie en afwikkeling van financiële instellingen – Daarvan uitgesloten

(Art. 282, lid 1, VWEU; protocol nr.4 bij het VEU en VWEU, art. 14.4)

20.    Handelingen van de instellingen – Rechtskarakter – Vaststelling aan de hand van de inhoud van de handeling – Intentieverklaring die niet is bekendgemaakt in serie L of serie C van het Publicatieblad van de Europese Unie – Geen juridische waarde

21.    Recht van de Europese Unie – Beginselen – Bescherming van het gewettigd vertrouwen – Voorwaarden – Toekenning van financiële steun aan een lidstaat in moeilijkheden op voorwaarde dat deze bepaalde maatregelen treft om de financiële stabiliteit te herstellen – Niet-oplegging van dergelijke maatregelen bij de toekenning van financiële steun aan andere lidstaten – Schending – Geen

(Besluit 2013/236 van de Raad)

22.    Recht van de Europese Unie – Beginselen – Gelijke behandeling – Begrip – Bewijslast

(Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 20 en 21)

23.    Economisch en monetair beleid – Monetair beleid – Toepassing –Specifieke maatregelen om de financiële stabiliteit en een duurzame groei op Cyprus te herstellen – Afwikkeling van een bank in moeilijkheden en herkapitalisatie van een andere bank in moeilijkheden door omzetting van de niet-gegarandeerde deposito’s van de eerste bank in eigen kapitaal –Overname door de tweede bank van de uit de financiële bijstand voortvloeiende schuld van de eerste bank – Verschillende behandeling van de houders van niet-gegarandeerde deposito’s van de twee banken ten opzichte van de schuldeisers met vorderingen die voortvloeien uit de financiële bijstand – Schending van het gelijkheidsbeginsel – Geen

(Besluit 2013/236 van de Raad; memorandum van overeenstemming van 26 april 2013)

24.    Recht van de Europese Unie – Beginselen – Gelijke behandeling – Discriminatie op grond van de nationaliteit – Verbod – Niet-toepasselijkheid op een situatie die volledig in de interne sfeer van een lidstaat ligt – Grenzen – Bijdragen door een instelling van de Unie aan de handhaving of de toepassing van een dergelijke behandeling – Ontoelaatbaarheid

(Art. 18 VWEU)

25.    Recht van de Europese Unie – Beginselen – Gelijke behandeling – Schending – Begrip

26.    Economisch en monetair beleid – Monetair beleid – Toepassing –Specifieke maatregelen om de financiële stabiliteit en een duurzame groei op Cyprus te herstellen –Afwikkeling van een bank in moeilijkheden en herkapitalisatie van een andere bank in moeilijkheden door omzetting van de niet-gegarandeerde deposito’s van de eerste bank in eigen kapitaal – Verschillende behandeling van de houders van niet-gegarandeerde deposito’s van de twee banken ten opzichte van de houders van deposito’s bij de Griekse filialen van die banken – Schending van het gelijkheidsbeginsel – Geen

(Besluit 2013/236 van de Raad; memorandum van overeenstemming van 26 april 2013)

27.    Economisch en monetair beleid – Monetair beleid – Toepassing –Specifieke maatregelen om de financiële stabiliteit en een duurzame groei op Cyprus te herstellen –Afwikkeling van een bank in moeilijkheden en herkapitalisatie van een andere bank in moeilijkheden door omzetting van de niet-gegarandeerde deposito’s van de eerste bank in eigen kapitaal –Overdracht van de deposito’s aan de tweede bank tot een maximumbedrag van 100 000 EUR per depositogever – Schending van het gelijkheidsbeginsel – Geen

(Richtlijn 94/19 van het Europees Parlement en de Raad, zoals gewijzigd bij richtlijnen 2005/1 en 2009/14, zestiende overweging ent art. 7, lid 1 bis; besluit 2013/236 van de Raad; memorandum van overeenstemming van 26 april 2013)

28.    Gerechtelijke procedure – Bewijs – Bewijslast

[Reglement voor de procesvoering van het Gerecht (2015), art. 85]

29.    Economisch en monetair beleid – Monetair beleid – Toepassing –Specifieke maatregelen om de financiële stabiliteit en een duurzame groei op Cyprus te herstellen –Afwikkeling van een bank in moeilijkheden en herkapitalisatie van een andere bank in moeilijkheden door omzetting van de niet-gegarandeerde deposito’s van de eerste bank in eigen kapitaal –Verschillende behandeling van de houders van niet-gegarandeerde deposito’s van de twee banken ten opzichte van de coöperatieve banken die niet het voorwerp van een bail-in zijn geweest – Schending van het gelijkheidsbeginsel – Geen

(Besluit 2013/236 van de Raad)

1.      Volgens artikel 268 VWEU en artikel 340, tweede en derde alinea, VWEU is de Unierechter op het gebied van niet-contractuele aansprakelijkheid slechts bevoegd om kennis te nemen van geschillen over de vergoeding van schade die de instellingen, organen of instanties van de Unie, of personeelsleden ervan in de uitoefening van hun functies, hebben veroorzaakt. De term „instelling” in artikel 340, tweede alinea, VWEU mag niet aldus worden opgevat dat hij alleen ziet op de in artikel 13, lid 1, VEU genoemde instellingen van de Unie. Gelet op het in het VWEU neergelegde stelsel van niet-contractuele aansprakelijkheid vallen onder deze term ook alle andere organen en instanties van de Unie die bij de Verdragen zijn ingesteld om de doeleinden van de Unie te verwezenlijken. Bijgevolg kunnen de handelingen die deze organen en instanties in de uitoefening van de hun door het Unierecht toegekende bevoegdheden hebben vastgesteld, overeenkomstig de in artikel 340, tweede alinea, VWEU bedoelde algemene beginselen welke de lidstaten gemeen hebben, aan de Unie worden toegerekend.

Hieruit volgt dat het Gerecht niet kennis kan nemen van een vordering tot schadevergoeding die tegen de Unie is gericht en is gebaseerd op de onrechtmatigheid van een handeling of een gedraging waarvan de auteur noch een instelling, orgaan of instantie van de Unie noch een van de personeelsleden ervan in de uitoefening van zijn functies is. Voor schade die door de nationale autoriteiten in de uitoefening van hun eigen bevoegdheden is veroorzaakt, kunnen dus alleen deze autoriteiten aansprakelijk worden gesteld, en alleen de nationale rechterlijke instanties zijn bevoegd om vergoeding daarvan te verzekeren. Het is echter niet uitgesloten dat de Unierechter kennis kan nemen van een beroep strekkende tot vergoeding van schade die is veroorzaakt door een handeling of een gedraging waarmee een nationale autoriteit een Unieregeling uitvoert. In een dergelijk geval dient, om uit te maken of de Unierechter bevoegd is, te worden nagegaan of de ter ondersteuning van het beroep gestelde onrechtmatigheid wel degelijk is uitgegaan van een instelling, orgaan of instantie van de Unie, of van een van de personeelsleden ervan in de uitoefening van zijn functies, en in feite niet aan de betrokken nationale autoriteit kan worden toegerekend. Dit is het geval wanneer de nationale autoriteiten over geen enkele beoordelingsmarge beschikken voor de uitvoering van een Unieregeling die een dergelijke onrechtmatigheid bevat.

(zie punten 81‑84)

2.      Zie de tekst van de beslissing.

(zie punt 85)

3.      De bevoegdheid die de Unierechter in het kader van de rechtmatigheidstoetsing op grond van artikel 263 VWEU uitoefent, verschilt zowel wat het voorwerp van het beroep als wat de voor te dragen grieven betreft, van de bevoegdheid die de Unierechter heeft op het gebied van de niet-contractuele aansprakelijkheid bedoeld in de artikelen 268 en 340 VWEU. Het beroep tot schadevergoeding op grond van de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Unie voor het handelen of het nalaten van haar instellingen vormt immers een autonome beroepsweg ten opzichte van andere vorderingen in rechte, heeft een eigen functie binnen het stelsel van de beroepswegen en is onderworpen aan voorwaarden die verband houden met het specifieke voorwerp van dat beroep. Waar het beroep tot nietigverklaring bedoeld in artikel 263 VWEU ertoe strekt, een bepaalde maatregel ongedaan te maken, strekt het beroep tot schadevergoeding op grond van artikel 340 VWEU tot vergoeding van de door een instelling veroorzaakte schade.

Ongeacht of het gaat om een handeling waartegen een beroep tot nietigverklaring op grond van artikel 263 VWEU kan worden ingesteld, kan aldus in beginsel met betrekking tot elke handeling van een instelling, orgaan of instantie van de Unie, of van een van de persoonsleden ervan in de uitoefening van zijn functies, een beroep tot schadevergoeding op grond van artikel 268 VWEU worden ingesteld. Evenzo kan een beroep tot schadevergoeding worden ingesteld met betrekking tot een gedraging die geen besluit vormt, maar van dien aard is dat zij tot niet-contractuele aansprakelijkheid van de Unie kan leiden, ook al kan een dergelijke gedraging niet het voorwerp van een beroep tot nietigverklaring zijn. Hieruit blijkt dat in het door het VWEU ingestelde stelsel van beroepswegen het beroep wegens niet-contractuele aansprakelijkheid is gericht op vergoeding en met name is bedoeld om de justitiabele ook effectieve rechterlijke bescherming te verlenen tegen handelingen en gedragingen van de instellingen, organen of instanties van de Unie, of van de personeelsleden ervan in de uitoefening van hun functies, waartegen geen beroep tot nietigverklaring op grond van artikel 263 VWEU kan worden ingesteld. Gelet op de uiteenlopende en aanvullende doelstellingen van deze twee vormen van beroep, kan aldus niet worden geoordeeld dat het begrip „instelling” in de zin van artikel 340, tweede alinea, VWEU noodzakelijkerwijze beperkt is tot de instellingen, organen en instanties van de Unie bedoeld in artikel 263, eerste alinea, VWEU.

Integendeel, de entiteiten van de Unie die als „instelling” in de zin van artikel 340, tweede alinea, VWEU kunnen worden aangemerkt, moeten worden vastgesteld aan de hand van criteria die specifiek zijn voor deze bepaling en verschillen van de criteria voor de vaststelling van de organen en instanties bedoeld in artikel 263, eerste alinea, VWEU. Voor de toepassing van artikel 263 VWEU is het relevante criterium de bevoegdheid van de verwerende entiteit om handelingen vast te stellen die rechtsgevolgen beogen te sorteren ten aanzien van derden. Omgekeerd dient voor de toepassing van artikel 340, tweede alinea, VWEU te worden uitgemaakt, of de entiteit van de Unie waaraan de gelaakte handeling of gedraging kan worden toegerekend, door de Verdragen is ingesteld om de doeleinden van de Unie te helpen verwezenlijken.

(zie punten 109‑112)

4.      De handelingen en gedragingen van de Eurogroep in de uitoefening van de bevoegdheden die het Unierecht aan de Eurogroep heeft verleend, kunnen worden toegerekend aan de Unie. Artikel 1 van protocol nr. 14 betreffende de Eurogroep, dat als bijlage bij het VWEU is gevoegd, bepaalt immers dat de Eurogroep vergadert om van gedachten te wisselen over aangelegenheden die verband houden met de specifieke bevoegdheden van de ministers waaruit zij is samengesteld, inzake de ene munt. Deze aangelegenheden vallen volgens artikel 119, lid 2, VWEU onder het optreden van de Unie voor het bereiken van de in artikel 3 VEU genoemde doelstellingen, waaronder de instelling van een economische en monetaire unie die de euro als munt heeft. Hieruit volgt dat de Eurogroep een entiteit van de Unie is die formeel door de Verdragen is ingesteld om de doeleinden van de Unie te helpen verwezenlijken.

(zie punt 113)

5.      Zie de tekst van de beslissing.

(zie punten 123‑125)

6.      De lidstaten die de euro als munt hebben, hebben bij de oprichting van het Europees Stabiliteitsmechanisme ervoor geopteerd, deze internationale organisatie, die rechtspersoonlijkheid heeft, concrete en exclusieve bevoegdheden te verlenen ter zake van het verlenen van financiële bijstand aan lidstaten die de euro als munt hebben en in moeilijkheden verkeren. De uitoefening van deze bevoegdheden wordt geregeld door de specifieke regels van het internationale publiekrecht voor een intergouvernementele organisatie, waarbij het Unierecht slechts van toepassing is voor zover dit in het Verdrag tot instelling van het Europees Stabiliteitsmechanisme uitdrukkelijk is bepaald. De lidstaten die de euro als munt hebben, hebben het verlenen van een financiëlebijstandfaciliteit dus duidelijk buiten de werkingssfeer en de regelgeving van de Unie geplaatst.

De lidstaten die de euro als munt hebben, hebben inderdaad een beroep gedaan op instellingen van de Unie, te weten de Commissie en de Europese Centrale Bank, om een aantal taken te vervullen ten behoeve van het Europees Stabiliteitsmechanisme. De taken die in het kader van het Verdrag tot instelling van het Europees Stabiliteitsmechanisme aan deze instellingen zijn opgedragen, omvatten echter geen enkele eigen beslissingsbevoegdheid en de door deze instellingen in het kader van dat verdrag verrichte activiteiten binden alleen het Europees Stabiliteitsmechanisme. De in een memorandum van overeenstemming, gesloten tussen het Europees Stabiliteitsmechanisme en een lidstaat die de euro als munt heeft, opgenomen eisen kunnen dan ook alleen aan het Europees Stabiliteitsmechanisme en niet aan de Commissie worden toegerekend.

(zie punten 128, 129, 167)

7.      Zie de tekst van de beslissing.

(zie punten 178‑181, 186, 191)

8.      De taken die bij het Verdrag tot instelling van het Europees Stabiliteitsmechanisme aan de Commissie en de Europese Centrale Bank zijn opgedragen, veranderen de wezenlijke aard van de door het VEU en het VWEU aan deze instellingen toegedeelde bevoegdheden niet. Wat in het bijzonder de Commissie betreft, legt artikel 13, leden 3 en 4, van het Verdrag tot instelling van het Europees Stabiliteitsmechanisme deze instelling de verplichting op, toe te zien op de verenigbaarheid met het Unierecht van de door het Europees Stabiliteitsmechanisme gesloten memoranda van overeenstemming, zodat de Commissie in het kader van het Verdrag tot instelling van het Europees Stabiliteitsmechanisme haar rol van hoedster van de Verdragen, zoals die blijkt uit artikel 17, lid 1, VEU, behoudt. Zij mag een memorandum van overeenstemming dus niet ondertekenen wanneer zij betwijfelt of het wel verenigbaar is met het Unierecht.

Bijgevolg kan een verzoekende partij de Commissie in het kader van een beroep tot schadevergoeding onrechtmatige gedragingen verwijten die verband houden met de vaststelling van een memorandum van overeenstemming namens het Europees Stabiliteitsmechanisme. In dit verband zijn onrechtmatige gedragingen van de Commissie in verband met de vaststelling van een memorandum van overeenstemming niet de enige onrechtmatige gedragingen van een instelling van de Unie in het kader van het Verdrag tot instelling van het Europees Stabiliteitsmechanisme die tot niet-contractuele aansprakelijkheid van de Unie kunnen leiden. In het kader van een beroep tot schadevergoeding kunnen aan de Europese Centrale Bank en de Commissie immers onrechtmatige gedragingen in verband met het door deze instellingen uitgeoefende toezicht op de toepassing van de in een memorandum van overeenstemming opgenomen maatregelen worden verweten. Het onderhandelen over en ondertekenen van een memorandum van overeenstemming door de Commissie en het toezicht dat de Europese Centrale Bank en de Commissie krachtens artikel 13, lid 7, van het Verdrag tot instelling van het Europees Stabiliteitsmechanisme op de toepassing van de in een dergelijke memorandum opgenomen maatregelen uitoefenen, kunnen dus tot aansprakelijkheid van de Unie leiden.

(zie punten 201‑204)

9.      Het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen is een algemeen beginsel van Unierecht van hogere orde, dat de particulieren beoogt te beschermen en waarvan de schending door een instelling van de Unie tot aansprakelijkheid van de Unie kan leiden. Om dit beginsel te kunnen inroepen is vereist dat de bevoegde autoriteiten van de Unie de belanghebbende nauwkeurige, onvoorwaardelijke en onderling overeenstemmende toezeggingen hebben gedaan die uit bevoegde en betrouwbare bronnen afkomstig zijn. Iedere justitiabele bij wie een instelling, orgaan of instantie van de Unie gegronde verwachtingen heeft gewekt door hem nauwkeurige toezeggingen te doen, kan zich immers op dit beginsel beroepen.

Bijgevolg kunnen nauwkeurige toezeggingen door de Eurogroep ter zake van maatregelen die zijn opgenomen in een memorandum van overeenstemming gesloten tussen het Europees Stabiliteitsmechanisme en een lidstaat die de euro als munt heeft, tot aansprakelijkheid van de Unie leiden. Aangezien het verlenen van een financiëlebijstandfaciliteit onder de bevoegdheid van het Europees Stabiliteitsmechanisme en niet onder die van de Eurogroep valt, gaan toezeggingen inzake van het verlenen van een dergelijke faciliteit aan een lidstaat die de euro als munt heeft, echter niet uit van een bevoegde autoriteit.

(zie punten 205, 206, 404, 427)

10.    Zie de tekst van de beslissing.

(zie punten 215, 216)

11.    De op grond van artikel 268 en artikel 340, tweede en derde alinea, VWEU ingestelde vordering tot schadevergoeding moet worden beoordeeld tegen de achtergrond van het gehele stelsel van rechterlijke bescherming van de particulieren en de ontvankelijkheid ervan kan dus in bepaalde gevallen afhankelijk zijn van de uitputting van nationale rechtsmiddelen waarmee de nietigverklaring van een besluit van de nationale autoriteit kan worden verkregen, mits deze nationale rechtsmiddelen de belanghebbende particulieren doeltreffend beschermen doordat zij kunnen leiden tot vergoeding van de gestelde schade.

Niet-uitputting van de nationale rechtsmiddelen kan slechts tot niet-ontvankelijkheid leiden ingeval de Unierechter als gevolg van de niet-uitputting van deze rechtsmiddelen de aard en de omvang van de voor hem gestelde schade niet kan vaststellen, zodat niet is voldaan aan de vereisten van artikel 44, lid 1, onder c), van het Reglement voor de procesvoering. Indien de Unierechter de aard en de omvang van de gestelde schade kan vaststellen, kan niet worden geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk is op de enkele grond dat de verzoeker de nationale rechtsmiddelen niet heeft uitgeput, zonder dat daartoe hoeft te worden uitgemaakt of de betrokken handelingen en gedragingen het voorwerp van een beroep bij de nationale rechterlijke instanties kunnen zijn.

Hooguit zou in deze omstandigheden kunnen worden geoordeeld dat de instelling door een of meer verzoekers bij een nationale rechterlijke instantie van een vordering tot vergoeding van dezelfde schade als die waarop het beroep bij de Unierechter is gericht, gevolgen kan hebben voor het onderzoek van de gegrondheid van dit beroep. In dit verband moet de Unierechter, wanneer in de eerste plaats iemand twee vorderingen tot vergoeding van één en dezelfde schade instelt, de ene tegen een nationale autoriteit bij een nationale rechter en de andere tegen een instelling van de Unie bij de Unierechter, en in de tweede plaats door uiteenlopende beoordeling van deze schade door de twee geadieerde rechters die persoon onvoldoende of ten onrechte dreigt te worden vergoed, de eindbeslissing van de nationale rechter over de bij hem ingestelde vordering afwachten alvorens zelf uitspraak te doen over de schade. In dat geval moet de Unierechter de uitspraak van de nationale rechter afwachten alvorens uitspraak te doen over het bestaan en de omvang van de schade. Hij kan echter al vóór de uitspraak van de nationale rechter uitmaken of het aan de verwerende instelling verweten gedrag tot niet-contractuele aansprakelijkheid van de Unie kan leiden.

(zie punten 238‑241)

12.    Zie de tekst van de beslissing.

(zie punt 245)

13.    Een beperking van het eigendomsrecht mag niet buitensporig zijn. Enerzijds moet de beperking beantwoorden aan het ermee nagestreefde doel van algemeen belang en noodzakelijk zijn voor en evenredig zijn aan dit doel. Anderzijds mag de „wezenlijke inhoud”, dat wil zeggen de kern van het eigendomsrecht, niet worden aangetast.

Uit artikel 12 van het Verdrag tot instelling van het Europees Stabiliteitsmechanisme blijkt dat de vaststelling van een memorandum van overeenstemming door het Europees Stabiliteitsmechanisme met een lidstaat in financiële moeilijkheden beantwoordt aan een door de Unie nagestreefde doelstelling van algemeen belang, namelijk de stabiliteit van het bankwezen van de eurozone in haar geheel te verzekeren. Financiële diensten spelen immers een centrale rol binnen de economie van de Unie. Aangezien de banken, een essentiële financieringsbron voor de ondernemingen, vaak onderling verbonden zijn, bestaat het risico dat de insolventie van een of meerdere banken snel overslaat op andere banken, hetzij in de betrokken lidstaat, hetzij in andere lidstaten, wat dan weer negatieve overloopeffecten in andere sectoren van de economie kan hebben.

In dit verband dient, in geval van een memorandum van overeenstemming dat met name voorziet in de herkapitalisatie van een bank door omzetting van niet-gegarandeerde deposito’s in eigen vermogen, voor de beoordeling of er maatregelen zijn die het eigendomsrecht minder beperken, rekening te worden gehouden met de noodzaak voor de nationale autoriteiten om de in het memorandum van overeenstemming opgenomen maatregelen snel vast te stellen. De snelheid waarmee deze maatregelen zijn vastgesteld, wijst helemaal niet op een miskenning van het recht op behoorlijk bestuur, maar doet blijken van de spoedeisendheid van de situatie waarin de betrokken lidstaat ten tijde van de feiten verkeerde. Het gaat er immers om een imminent gevaar van omvallen van de betrokken banken af te wenden teneinde de stabiliteit van het nationale financiële stelsel veilig te stellen en aldus besmetting van andere lidstaten van de eurozone te voorkomen. Om in een dergelijke context een gedifferentieerde haircut uit te werken zouden de nationale autoriteiten bijzonder delicate en onzekere stappen moeten ondernemen om zich ervan te vergewissen dat de gekozen percentages en drempels de geherkapitaliseerde bank in staat stellen, het in het memorandum van overeenstemming bedoelde minimale eigen vermogen te halen, wat aanzienlijke risico’s zou meebrengen voor de herkapitalisatie van deze bank.

Het vereiste, de betrokken personen een passende gelegenheid te bieden om hun zaak bij de bevoegde autoriteiten toe te lichten, mag overigens niet aldus worden uitgelegd dat de belanghebbende personen in alle omstandigheden hun standpunt bij de bevoegde autoriteiten geldend moeten kunnen maken alvorens maatregelen worden vastgesteld die hun eigendomsrecht aantasten. Dit is met name het geval wanneer de betrokken maatregelen geen sanctie vormen en in een context van bijzondere spoedeisendheid worden getroffen. In dit verband zou toepassing van een procedure van voorafgaande raadpleging in het kader waarvan de duizenden depositogevers en aandeelhouders van de betrokken banken hun standpunt bij de centrale bank van de betrokken lidstaat nuttig geldend kunnen maken vóór de vaststelling van de nationale bepalingen ter uitvoering van de in het memorandum van overeenstemming opgenomen maatregelen, de toepassing van de maatregelen ter voorkoming van een dergelijk omvallen onvermijdelijk hebben vertraagd. De verwezenlijking van het doel, de stabiliteit van het nationale financiële stelsel veilig te stellen en daarmee besmetting van andere lidstaten van de eurozone te voorkomen, zou daardoor ernstig in gevaar zijn gebracht.

(zie punten 255, 282, 290, 310)

14.    Zie de tekst van de beslissing.

(zie punt 272)

15.    Wanneer de instellingen van de Unie in een complexe en veranderende context technische keuzen en ingewikkelde prognoses en beoordelingen moeten maken, dient te worden geoordeeld dat die instellingen een ruime beoordelingsbevoegdheid hebben ter zake van de aard en de omvang van de maatregelen die zij ondersteunen of waarvan zij de handhaving of de verdere toepassing eisen. In een dergelijke context eist de voorwaarde inzake onrechtmatigheid van het verweten gedrag dat wordt aangetoond dat de betrokken instelling de grenzen waarbinnen zij haar beoordelingsbevoegdheid moet uitoefenen, kennelijk en ernstig heeft overschreden.

(zie punt 291)

16.    De maatregelen die als voorwaarde kunnen worden gesteld voor het verlenen van financiële bijstand door het Europees Stabiliteitsmechanisme (of door andere internationale organisaties, organen en instellingen van de Unie of staten) ter oplossing van de financiële moeilijkheden van een staat die genoodzaakt is zijn bankstelsel te herkapitaliseren, kunnen van geval tot geval fundamenteel verschillen naargelang van de opgedane ervaring en van een geheel van bijzondere omstandigheden. Dergelijke omstandigheden kunnen met name zijn, de economische situatie van de begunstigde staat, de omvang van de steun ten opzichte van de gehele economie van die staat, de kans dat de betrokken banken hun economische levensvatbaarheid terugkrijgen, de oorzaken van de moeilijkheden waarmee die banken te kampen hebben, in voorkomend geval daaronder begrepen de buitensporige omvang van de banksector van de begunstigde staat ten opzichte van diens nationale economie, de evolutie van de internationale economische conjunctuur of de hoge waarschijnlijkheid van toekomstige interventies van het Europees Stabiliteitsmechanisme (of van andere internationale organisaties, organen en instellingen van de Unie of staten) ter ondersteuning van andere staten in moeilijkheden, die kan eisen dat de bedragen die aan elke interventie worden besteed, preventief worden beperkt.

Met betrekking tot de verenigbaarheid met het eigendomsrecht van een memorandum van overeenstemming dat het Europees Stabiliteitsmechanisme heeft gesloten met een lidstaat die financiële bijstand ontvangt, kan een vergelijking van de (absolute en relatieve) omvang van de door de begunstigde lidstaat ontvangen financiële bijstand met die van door andere lidstaten ontvangen financiële bijstand niet geldig worden verricht zonder aan te tonen dat de respectieve financiële sector van de andere lidstaten die de euro als munt hebben en financiële bijstand hebben ontvangen, werd gekenmerkt door de buitensporige omvang ervan ten opzichte van de omvang van de respectieve nationale economie van deze lidstaten. Verder dient te worden aangetoond dat de opgedane ervaring en de verschillen in de economische situatie van de betrokken lidstaten die de euro als munt hebben, of in de kansen dat de betrokken banken hun economische levensvatbaarheid terugkrijgen, de evolutie van de internationale economische conjunctuur of de hoge waarschijnlijkheid van toekomstige interventies van het Europees Stabiliteitsmechanisme ter ondersteuning van andere staten in moeilijkheden die kan eisen dat de bedragen die aan elke interventie worden besteed, preventief worden beperkt, een verschil in behandeling tussen de begunstigde lidstaat en de andere lidstaten die financiële bijstand ontvangen, anderzijds, niet kunnen rechtvaardigen.

(zie punten 311‑313)

17.    Zie de tekst van de beslissing.

(zie punt 390)

18.    Zie de tekst van de beslissing.

(zie punten 392‑395)

19.    De nationale centrale banken oefenen twee soorten functies uit, te weten ten eerste de functies die in de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank worden genoemd, en ten tweede die welke daarin niet worden genoemd. Laatstgenoemde functies kunnen niet aan het Europees Stelsel van centrale banken en evenmin aan het Eurosysteem worden toegerekend. Artikel 14.4 van de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank bepaalt immers dat de nationale centrale banken andere functies mogen vervullen dan die welke zijn omschreven in die statuten, tenzij de raad van bestuur van de Europese Centrale Bank met een meerderheid van twee derde van de uitgebrachte stemmen vaststelt dat deze functies de doelstellingen en de taken van het Europees Stelsel van centrale banken doorkruisen. De functies die de nationale centrale banken onder eigen verantwoordelijkheid en risico vervullen, worden niet geacht deel uit te maken van de functies van het Europees Stelsel van centrale banken.

De statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank vermelden de vaststelling van de voorwaarden voor herkapitalisatie of afwikkeling van financiële instellingen niet onder de taken van de Europese Centrale Bank of van het Europees Stelsel van centrale banken. Het gaat dus om functies die de nationale centrale banken onder eigen verantwoordelijkheid en op eigen risico vervullen. In die omstandigheden kan een voorzichtige en bezonnen lezer niet redelijkerwijze oordelen dat een verklaring van een nationale centrale bank over de vaststelling van de voorwaarden voor herkapitalisatie of afwikkeling van financiële instellingen aan het Eurosysteem kon worden toegerekend en dit laatste bond. Noch artikel 282, lid 1, VWEU noch de missieverklaring van het Eurosysteem doen af aan deze slotsom. Uit artikel 282, lid 1, VWEU kan dus niet redelijkerwijze worden afgeleid dat het Eurosysteem in geval van herkapitalisatie of afwikkeling van nationale banken de handhaving van de waarde van de deposito’s bij die banken zou waarborgen.

(zie punten 415‑417, 419)

20.    De missieverklaring van de Europese Centrale Bank en van het Eurosysteem lijkt op een gewone intentieverklaring zonder juridische waarde en is daarom niet bekendgemaakt in serie L van het Publicatieblad van de Europese Unie, waarin de juridisch verbindende handelingen worden bekendgemaakt, en evenmin in serie C daarvan, waarin de mededelingen, aanbevelingen en adviezen van de Unie worden gepubliceerd. Deze verklaring drukt naar de aard ervan immers een zuiver streven uit, houdt voor de auteurs ervan geen verplichtingen in en bevat ook geen uitputtende opsomming van alle taken en bevoegdheden van de leden van het Eurosysteem.

(zie punt 420)

21.    De enkele omstandigheid dat tijdens de eerdere fasen van een internationale financiële crisis de toekenning van financiële bijstand door het Europees Stabiliteitsmechanisme niet afhankelijk is gesteld van de vaststelling van maatregelen die vergelijkbaar zijn met de maatregelen die aan een begunstigde staat worden opgelegd, kan op zichzelf niet worden beschouwd als een nauwkeurige, onvoorwaardelijke en overeenstemmende toezegging die bij de aandeelhouders en de depositogevers van de banken waarop deze maatregelen betrekking hebben, een gewettigd vertrouwen kan doen ontstaan dat dit ook met de toekenning van financiële bijstand aan die staat niet het geval zal zijn.

In dit verband kunnen de maatregelen die als voorwaarde kunnen worden gesteld voor het verlenen van financiële bijstand door het Europees Stabiliteitsmechanisme (of door andere internationale organisaties, organen en instellingen van de Unie of staten) ter oplossing van de financiële moeilijkheden van een staat die genoodzaakt is zijn bankstelsel te herkapitaliseren, van geval tot geval fundamenteel verschillen naargelang van de opgedane ervaring en van een geheel van bijzondere omstandigheden. In die omstandigheden kan, bij gebreke van een duidelijke en uitdrukkelijke toezegging door de bevoegde autoriteiten, niet worden geoordeeld dat de aandeelhouders en de depositiegevers van de banken waarop de betrokken maatregelen betrekking hebben, op goede gronden kunnen verwachten dat de verlening van een financiëlebijstandfaciliteit afhankelijk zal worden gesteld van identieke of vergelijkbare voorwaarden als die waarvan de toekenning van financiële bijstand aan andere lidstaten die de euro als munt hebben, afhankelijk was gesteld.

(zie punten 432, 433)

22.    Zie de tekst van de beslissing.

(zie punten 440‑442)

23.    Een particulier die, zoals de houders van niet-gegarandeerde deposito’s bij de nationale banken die worden geraakt door de maatregelen die zijn opgenomen in een door het Europees Stabiliteitsmechanisme gesloten memorandum van overeenstemming en de aandeelhouders van een andere nationale bank die bij wege van die niet-gegarandeerde deposito’s wordt geherkapitaliseerd, uitsluitend in het belang van zijn particulier vermogen heeft gehandeld, en een centrale bank van het Eurosysteem, die zich bij haar beslissingen uitsluitend door doelstellingen van algemeen belang liet leiden, verkeren in een verschillende situatie voor de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling. De enkele omstandigheid dat depositogevers en een centrale bank van het Eurosysteem die zich bij haar beslissingen uitsluitend door dergelijke doelstellingen laat leiden, eenzelfde schuldvordering op eenzelfde bank hebben, kan deze slotsom niet ontkrachten, zodat het beginsel van gelijke behandeling niet eist dat deze twee categorieën personen op gelijke wijze worden behandeld.

(zie punt 449)

24.    Het Unierecht verzet zich niet ertegen dat, in situaties die geen enkel aanknopingspunt hebben met een van de situaties waarop dit recht ziet, en waarvan alle relevante elementen geheel in de interne sfeer van een enkele lidstaat liggen, de staatsburgers van deze lidstaat door deze lidstaat minder gunstig worden behandeld dan de staatsburgers van een andere lidstaat. Deze oplossing geldt echter niet voor een handelen of nalaten waarbij een of meer instellingen van de Unie bijdragen aan een dergelijke behandeling of de handhaving of verdere toepassing ervan eisen.

Met betrekking tot een door het Europees Stabiliteitsmechanisme gesloten memorandum van overeenstemming dat met name voorziet in de herkapitalisatie van een nationale bank bij wege van de niet-gewaarborgde deposito’s van een andere nationale bank, kan dus, zelfs in de veronderstelling dat de gestelde discriminatie tussen de houders van deposito’s bij banken van de betrokken lidstaat en de houders van deposito’s bij de filialen van die banken in een andere lidstaat kan worden beschouwd als een situatie waarvan alle relevante elementen geheel in de interne sfeer van één enkele lidstaat liggen, niet op goede gronden worden gesteld dat elke discriminatie die de aandeelhouders en de depositogevers van de betrokken banken ondergaan, dient te worden beschouwd als een omgekeerde discriminatie, die door het Unierecht niet wordt verboden.

(zie punten 461‑463)

25.    Zie de tekst van de beslissing.

(zie punt 465)

26.    Een verschil in behandeling is gerechtvaardigd indien het, enerzijds, berust op een objectief en redelijk criterium, dat wil zeggen wanneer het verband houdt met een door de betrokken wetgeving nagestreefd wettelijk toelaatbaar doel, en anderzijds, evenredig is aan het met de betrokken behandeling nagestreefde doel.

Met betrekking tot de vraag of het in een door het Europees Stabiliteitsmechanisme gesloten memorandum van overeenstemming gemaakte verschil in behandeling tussen de houders van deposito’s bij de nationale banken waarop de in dat memorandum genoemde maatregelen betrekking hebben, en de houders van deposito’s bij de filialen van die banken in een andere lidstaat op een objectief en redelijk criterium berust, moet het doel, een algemene destabilisatie van het financiële stelsel van de tweede lidstaat als gevolg van besmetting door het bankstelsel van de eerste lidstaat voorkomen, als een objectief en redelijk doel worden beschouwd. Wat de evenredigheid van dit verschil in behandeling betreft, staat vast dat dit verschil in behandeling geschikt is om de nagestreefde doelstellingen te bereiken en niet verder gaat dan daarvoor noodzakelijk is.

Bijgevolg is de omstandigheid dat de financiëlebijstandfaciliteit enerzijds door het memorandum van overeenstemming afhankelijk is gesteld van de vaststelling door de nationale autoriteiten van de tweede lidstaat van een maatregel waarbij een haircut van de deposito’s bij de betrokken banken in deze lidstaat wordt gelast, en anderzijds niet afhankelijk is gesteld van een soortgelijke voorwaarde voor de deposito’s in de eerste lidstaat, objectief gerechtvaardigd en levert zij dus geen schending van het beginsel van gelijke behandeling op.

(zie punten 469‑473)

27.    Vast staat dat een in een door het Europees Stabiliteitsmechanisme gesloten memorandum van overeenstemming opgenomen maatregel volgens welke de schulden van een nationale bank jegens ieder van haar depositogevers tot een bedrag van 100 000 EUR aan een andere nationale bank in moeilijkheden worden overgedragen en de bedragen boven 100 000 EUR bij eerstgenoemde bank blijven in afwachting van de liquidatie van deze bank, zonder onderscheid van toepassing is op alle depositogevers van eerstgenoemde bank, zodat er geen sprake is van een verschil in behandeling tussen deze depositogevers naargelang van het bedrag van hun deposito bij deze bank.

De enkele omstandigheid dat aan de overdracht aan de tweede bank van de deposito’s bij eerste bank een eenvormige bovengrens van 100 000 EUR per depositogever is gesteld, en dat deze overdracht bijgevolg voor deze depositogevers verschillende gevolgen kan hebben naargelang van het bedrag van hun deposito, kan deze slotsom niet op losse schroeven zetten. Elk verschil van dien aard vloeit immers voort uit de toepassing van de voor de garantie bepaalde bovengrens van 100 000 EUR, die is neergelegd in artikel 7, lid 1 bis, van richtlijn 94/19 inzake de depositogarantiestelsels, zoals gewijzigd bij de richtlijnen 2005/1 en 2009/14. Dit criterium is echter zowel objectief als aangepast aan wat voor de werking van het bankenstelsel van de Unie is vereist.

Uit een in het protocol van overeenstemming opgenomen maatregel van omzetting in de aandelen van de tweede bank, volgens welke de haircut van de niet-gegarandeerde deposito’s bij deze bank alleen geldt voor de depositogevers wier deposito 100 000 EUR overschrijdt, volgt een verschil in behandeling tussen de depositogevers van die bank naargelang het bedrag van hun deposito’s bij deze bank al dan niet 100 000 EUR overschrijdt. Dit verschil in behandeling levert echter geen door het Unierecht verboden ongelijke behandeling op, aangezien de depositogevers wier deposito’s bij de betrokken banken 100 000 EUR overschrijden, in een juridische situatie verkeren die verschilt van die van de depositogevers wier deposito’s bij de betrokken banken 100 000 EUR niet overschrijden. Volgens artikel 7, lid 1 bis, van richtlijn 94/19 zijn de deposito’s van laatstgenoemden in geval van onbeschikbaarheid van de deposito’s immers volledig gedekt door het nationale depositogarantiestelsel, terwijl die van eerstgenoemde depositogevers slechts ten belope van 100 000 EUR zijn gedekt.

(zie punten 482‑485)

28.    In beginsel dient degene die feiten ter ondersteuning van een vordering aanvoert, die feiten te bewijzen.

(zie punt 501)

29.    Zie de tekst van de beslissing.

(zie punten 504‑508)