Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 19 februari 2016 door de Raad van de Europese Unie tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 10 december 2015 in zaak T-512/12, Front Polisario/Raad

(Zaak C-104/16 P)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: A. de Elera-San Miguel Hurtado en A. Westerhof Löfflerová, gemachtigden)

Andere partijen in de procedure: Front populaire pour la libération de la saguia-el-hamra et du rio de oro (Front Polisario), Europese Commissie

Conclusies

het arrest van het Gerecht in zaak T-512/12 vernietigen;

definitief uitspraak doen over de punten waarop de onderhavige hogere voorziening betrekking heeft en het door Front Polisario („verzoeker”) ingestelde beroep tot nietigverklaring van de bestreden handeling verwerpen; en

verzoeker verwijzen in de door de Raad in eerste aanleg en in het kader van de onderhavige hogere voorziening gemaakte kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van de hogere voorziening voert de Raad meerdere middelen aan die zijn ontleend aan een onjuiste rechtsopvatting.

In de eerste plaats stelt de Raad dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door vast te stellen dat verzoeker bevoegd was om beroep in te stellen bij de Unierechter.

In de tweede plaats stelt de Raad dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door vast te stellen dat verzoeker rechtstreeks en individueel werd geraakt door het nietig verklaarde besluit.

In de derde plaats verwijt de Raad het Gerecht blijk te hebben gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de door hem uitgesproken nietigverklaring te baseren op een middel dat door verzoeker niet was aangevoerd en waartegen de Raad zich niet heeft kunnen verdedigen.

In de vierde plaats verwijt de Raad het Gerecht blijk te hebben gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door vast te stellen dat de Raad, alvorens het nietig verklaarde besluit vast te stellen, gehouden was te onderzoeken welke impact de productieactiviteiten van de producten waarop de door de bij het nietig verklaarde besluit gesloten overeenkomst van toepassing is, zouden kunnen hebben op de grondrechten van de bevolking van de Westelijke Sahara.

In de vijfde plaats heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door vast te stellen dat de Raad, alvorens het nietig verklaarde besluit vast te stellen, gehouden was te beoordelen of er aanwijzingen bestonden dat er onder de bij dat besluit gesloten overeenkomst exploitatie van de natuurlijke hulpbronnen van het onder het Marokkaans toezicht bevindende territorium van de Westelijke Sahara plaatsvond die ten koste zou kunnen gaan van zijn inwoners en een inbreuk zou kunnen maken op hun grondrechten.

Ten slotte stelt de Raad dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door het bestreden besluit gedeeltelijk nietig te verklaren waardoor de kern van dat besluit wordt gewijzigd.

____________