Language of document :

Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 2 augustus 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein oikeus - Finland) – A / B

(Zaak C-262/21)1

[Prejudiciële verwijzing – Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht – Bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake ouderlijke verantwoordelijkheid – Verordening (EG) nr. 2201/2003 – Toepassingsgebied – Artikel 2, punt 11 – Begrip „ongeoorloofde overbrenging of niet doen terugkeren van een kind” – Verdrag van ’s-Gravenhage van 25 oktober 1980 – Verzoek tot terugkeer van een jong kind over wie de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen – Derdelanders – Overdracht van het kind en zijn moeder aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming overeenkomstig verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublin III)]

Procestaal: Fins

Verwijzende rechter

Korkein oikeus

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: A

Verwerende partij: B

Dictum

Artikel 2, punt 11, van verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1347/2000, moet aldus worden uitgelegd dat geen sprake is van ongeoorloofde overbrenging of niet doen terugkeren in de zin van die bepaling in de situatie waarin een van de ouders ertoe wordt gebracht zijn kind, zonder instemming van de andere ouder, uit de lidstaat waar het zijn gewone verblijfplaats heeft mee te nemen naar een andere lidstaat ter uitvoering van een door de eerste lidstaat genomen overdrachtsbesluit op grond van verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend, en vervolgens in de tweede lidstaat te blijven nadat dit overdrachtsbesluit nietig is verklaard zonder dat de autoriteiten van de eerste lidstaat evenwel hebben besloten de overgebrachte personen terug te nemen of hun verblijf toe te staan.

____________

1 PB C 252 van 28.6.2021.