Language of document :

Beroep ingesteld op 4 juli 2012 - Duitsland/Commissie

(Zaak T-295/12)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Bondsrepubliek Duitsland (vertegenwoordigers: T. Henze en J. Möller, gemachtigden en T. Lübbig en M. Klasse, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het besluit van de Europese Commissie van 25 april 2012 betreffende maatregel SA.25051 (C 19/2010) (ex NN 23/2010) van Duitsland ten behoeve van het Zweckverband Tierkörperbeseitigung in Rheinland-Pfalz, im Saarland, im Rheingau-Taunus-Kreis und im Landkreis Limburg-Weilburg (nummer C(2012) 2557 final) nietig verklaren;

verweerster verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij zeven middelen aan.

Eerste middel: schending van artikel 107, lid 1, en artikel 106, lid 2, VWEU, omdat de Commissie ten onrechte niet aanneemt dat het reserveren van capaciteit voor besmettelijke ziekten door het Zweckverband een dienst van algemeen economisch belang is en omdat zij het toetsingscriterium dat haar door de Unierechter is toegekend flagrant overtreedt. De Commissie miskent in het bijzonder dat zij de beoordelingsbevoegdheid van de lidstaten bij de bepaling van diensten van algemeen economisch belang volgens vaste Unierechtspraak alleen op "kennelijke beoordelingsfouten" mag toetsen en haar beoordeling niet in de plaats mag stellen van die van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat.

Tweede middel: schending van artikel 107, lid 1, VWEU, omdat de Commissie ten onrechte een economisch voordeel heeft vastgesteld op grond van een onjuiste toetsing van de zogenaamde Altmark-criteria, op basis waarvan een vergoeding voor openbaredienstverplichtingen geen begunstiging in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU is. De Commissie heeft bij de toetsing van alle vier Altmark-criteria voor de beslissing essentiële fouten gemaakt. In het bijzonder met het oog op het derde Altmark-criterium heeft de Commissie niet enkel gekeken naar de daartoe te onderzoeken vraag of de vergoeding hoger was dan noodzakelijk om de kosten van de verrichting van de openbaredienstverplichting te dekken. In plaats daarvan gaat de Commissie op ontoelaatbare wijze na of de omvang van de door het Zweckverband Tierkörperbeseitigung gereserveerde capaciteit voor besmettelijke ziekten met het oog op de mogelijk geachte epizoötiescenario's inadequaat is, wat zij in weerwil van vakkundig advies bevestigt.

Derde middel: schending van artikel 107, lid 1, VWEU wegens onjuiste vaststellingen betreffende de feitelijke kenmerken van de ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer tussen de staten en de vervalsing van de mededinging. De Commissie erkent weliswaar dat het Zweckverband Tierkörperbeseitigung in zijn verwijderingsgebied rechtmatig een regionaal monopolie heeft en dus niet aan wettige mededinging blootstaat, maar zij trekt daaruit niet de dwingende conclusie dat een zelfs enkel potentiële ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer tussen de staten of een vervalsing van de mededinging niet aan de orde is, aangezien het Zweckverband Tierkörperbeseitigung niet in concurrentie staat met andere ondernemingen, met name ondernemingen uit andere lidstaten die zich daar wensen te vestigen.

Vierde middel: schending van artikel 106, lid 2, VWEU wegens onjuiste beoordeling van de toelatingsvoorwaarden van die bepaling. In het bijzonder miskent de Commissie in het bestreden besluit dat zij volgens deze bepaling een vergoeding voor diensten van algemeen belang op overcompensatie moet controleren. Zij mag echter niet de voorwaarden van de bepaling opzijzetten door de hoogte van de kosten van de dienst, de effectiviteit van de politieke beslissingen van de nationale autoriteiten in dit domein of de economische doeltreffendheid van de exploitant aan de orde te stellen.

Vijfde middel: inmenging in de bevoegdheidsverdeling tussen de Unie en de lidstaten en schending van het Unierechtelijke subsidiariteitsbeginsel, omdat de Commissie de beoordelingsprerogatieven van de lidstaten en hun staatkundige onderdelen bij de aanwijzing en bepaling van diensten van algemeen belang ernstig veronachtzaamt, door haar beoordeling in de plaats van de beslissing van de bevoegde autoriteiten te stellen (schending van artikel 14 VWEU en artikel 5, lid 1, VWEU).

Zesde middel: beoordelingsfout van de Commissie en schending van het Unierechtelijke algemene verbod op discriminatie, omdat de Commissie bij het onderzoek van de definitie van openbare dienst niet enkel op kennelijke beoordelingsfouten heeft getoetst.

Zevende middel: gebrek in de motivering van het bestreden besluit (schending van artikel 296, lid 2, VWEU). De Commissie licht daarin immers niet toe hoe de bevoegde autoriteiten, de wetgever en het Bundesverwaltungsgericht een "kennelijke beoordelingsfout" in de zin van de Unierechtspraak hebben begaan door het reserveren van capaciteit voor besmettelijke ziekten als dienst van algemeen economisch belang te kwalificeren.

____________