Language of document :

Beroep ingesteld op 19 april 2006 - Usha Martin tegen Raad en Commissie

(Zaak T-119/06)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekster: Usha Martin Ltd (Calcutta, India) (vertegenwoordigers: K. Adamantopoulos, lawyer, en J. Branton, solicitor)

Verweerders: Raad van de Europese Unie en Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies van verzoekster

nietig te verklaren, overeenkomstig artikel 230 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschappen, de beschikking van de Commissie van 22 december 2005 tot wijziging van beschikking 1999/572/EG van de Commissie tot aanvaarding van de verbintenissen die zijn aangeboden in het kader van de antidumpingprocedure betreffende de invoer van stalen kabels uit onder meer India, op 26 januari 2006 bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (PB L 22, blz. 54, hierna: "bestreden beschikking"), voorzover deze betrekking heeft op verzoekster en een voorheen geldende verbintenis inzake minimumprijzen intrekt;

nietig te verklaren, overeenkomstig artikel 230 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschappen, verordening (EG) nr. 121/2006 van 23 januari 2006 tot wijziging van verordening (EG) nr. 1858/2005 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van stalen kabels uit onder meer India, op 26 januari 2006 bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (PB L 22, blz. 1), voorzover deze betrekking heeft op verzoekster en uitvoering geeft aan de bestreden beschikking waarbij een eerder door verzoekster aangegane verbintenis inzake minimumprijzen wordt ingetrokken;

verweerders te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster produceert in India stalen kabels, die zij exporteert naar de Europese Unie.

Bij besluit van 13 augustus 19991 heeft de Commissie bepaalde verbintenissen inzake minimumprijzen aanvaard, die zijn aangeboden door onder andere verzoekster in het kader van een antidumpingprocedure met betrekking tot de invoer van stalen kabels uit onder meer India.

Bij besluit 2006/382 heeft de Commissie haar aanvaarding van de door verzoekster aangeboden prijsverbintenis ingetrokken, volgens verzoekster omdat zij had nagelaten een verslag te verstrekken over verkopen waarop de prijsverbintenis niet van toepassing was en had aangegeven dat stalen kabels afkomstig waren uit Dubai, terwijl zij in feite, gezien de ontoereikendheid van het proces van verwerking van grondstoffen uit India in Dubai, afkomstig waren uit India. Bij verordening nr. 121/20063 van de Raad is een definitief antidumpingrecht vastgesteld, waarmee uitvoering werd gegeven aan het besluit van de Commissie.

Voor wat betreft het verzuim om een verslag te verstrekken over de verkopen waarop de verbintenis niet van toepassing was, betoogt verzoekster dat dit verband houdt met een menselijke fout en dat, aangezien dit geen ernstige inbreuk op de prijsverbintenis inhield, het evenredigheidsbeginsel is geschonden. Volgens haar had deze inbreuk enkel moeten leiden tot een waarschuwing om dezelfde fout in de toekomst niet meer te maken en niet tot intrekking van de aanvaarding van de prijsverbintenis. Verzoekster stelt voorts dat dit de communautaire industrie geen grote schade heeft berokkend.

Wat de gestelde herkomst uit Dubai betreft, hebben de gemeenschapsinstellingen volgens verzoekster bij hun beoordeling van de herkomst van het product blijk gegeven van een onjuiste rechtopvatting, aangezien de Commissie ten onrechte het criterium heeft gehanteerd of er al dan niet sprake was van een verandering van de tariefpost van het betrokken product, terwijl de relevante criteria volgens verzoekster zijn:

i)    het betreft de laatste substantiële verwerking of bewerking;

ii)    de bewerking moet economisch verantwoord zijn;

iii)    de bewerking moet plaatsvinden in een daartoe ingericht bedrijf, en

iv)    de bewerking moet leiden tot de fabricage van een nieuw product dan wel een belangrijke fabricagefase uitmaken.

Bovendien bestonden er minder zware sancties dan intrekking van de prijsverbintenis, zoals het reclameren van antidumpingrechten door de douaneautoriteiten van de lidstaten of stopzetting van de export vanuit Dubai van stalen kabels vervaardigd uit strengen uit India.

Verzoekster beroept zich derhalve op een onjuiste rechtsopvatting, gebrek aan motivering, misbruik van bevoegdheid en schending van het evenredigheidsbeginsel.

____________

1 - Besluit 1999/572/EG van de Commissie van 13 augustus 1999 tot aanvaarding van de verbintenissen die zijn aangeboden in het kader van de antidumpingprocedure betreffende de invoer van stalen kabels uit de Volksrepubliek China, Hongarije, India, de Republiek Korea, Mexico, Oekraïne, Polen en Zuid-Afrika (PB L 217, blz. 63).

2 - Besluit 2006/38/EG van de Commissie van 22 december 2005 tot wijziging van besluit 1999/572/EG van de Commissie tot aanvaarding van de verbintenissen die zijn aangeboden in het kader van de antidumpingprocedure betreffende de invoer van stalen kabels uit onder meer India (PB L 22, blz. 54).

3 - Verordening (EG) nr. 121/2006 van de Raad van 23 januari 2006 tot wijziging van verordening (EG) nr. 1858/2005 houdende instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van stalen kabels van oorsprong uit onder meer India ( PB L 22, blz. 1).