Language of document : ECLI:EU:T:2015:639

ARREST VAN HET GERECHT (Kamer voor hogere voorzieningen)

16 september 2015 (*)

„Hogere voorziening – Openbare dienst – Tijdelijk functionarissen – Overeenkomst voor bepaalde tijd – Besluit tot niet-verlenging – Artikel 8, eerste alinea, RAP – Herkwalificatie van een overeenkomst voor bepaalde tijd als een overeenkomst voor onbepaalde tijd – Volledige rechtsmacht”

In zaak T‑231/14 P,

betreffende een hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Derde kamer) van 5 februari 2014, Drakeford/EMA (F‑29/13, JurAmbt., EU:F:2014:10), en strekkende tot vernietiging van dat arrest,

Europees Geneesmiddelenbureau (EMA), vertegenwoordigd door T. Jabłoński en N. Rampal Olmedo als gemachtigden, bijgestaan door D. Waelbroeck en A. Duron, advocaten,

rekwirant,

ondersteund door:

Europese Commissie, vertegenwoordigd door J. Currall en G. Gattinara als gemachtigden,

Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA), vertegenwoordigd door M. Heikkilä en E. Maurage als gemachtigden,

Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie (Frontex), vertegenwoordigd door H. Caniard en V. Peres de Almeida als gemachtigden,

Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA), vertegenwoordigd door D. Detken, S. Gabbi en C. Pintado als gemachtigden,

en

Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (ECDC), vertegenwoordigd door J. Mannheim en A. Daume als gemachtigden,

interveniënten,

andere partij in de procedure:

David Drakeford, wonende te Dublin (Ierland), vertegenwoordigd door S. Orlandi en T. Martin, advocaten,

verzoeker in eerste aanleg,

wijst

HET GERECHT (Kamer voor hogere voorzieningen),

samengesteld als volgt: M. Jaeger (rapporteur), president, S. Papasavvas en G. Berardis, rechters,

griffier: L. Grzegorczyk, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 14 april 2015,

het navolgende

Arrest (1)

1        Met zijn hogere voorziening verzoekt het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) om vernietiging van het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Derde kamer) van 5 februari 2014, Drakeford/EMA (F‑29/13, JurAmbt., EU:F:2014:10; hierna: „bestreden arrest”), waarbij het Gerecht voor ambtenarenzaken het besluit tot niet-verlenging van de overeenkomst van David Drakeford nietig heeft verklaard.

 Aan het geding ten grondslag liggende feiten, procesverloop in eerste aanleg en bestreden arrest

2        De aan het geding ten grondslag liggende feiten zijn in de punten 4 tot en met 19 van het bestreden arrest uiteengezet als volgt:

„4      Op 30 oktober 1996 werd verzoeker met ingang van 16 november 1996 door EMA aangesteld als hulpfunctionaris voor een periode van een jaar, om werkzaamheden te verrichten als coördinator op het gebied van de informatietechnologie binnen de gelijknamige afdeling (hierna: ‚IT-afdeling’), welke viel onder de eenheid ‚technische coördinatie’.

5      Nadat verzoeker met succes de selectieprocedure voor tijdelijk functionarissen had doorlopen, sloot hij een overeenkomst met het EMA waarin hij met ingang van 1 februari 1997, als tijdelijk functionaris in de rang A 5, als bedoeld in artikel 2, onder a), RAP, werd belast met de uitoefening van de functie van hoofdadministrateur, en wel voor een periode van vijf jaar, met de mogelijkheid van verlenging. Hij bleef zijn werkzaamheden uitoefenen binnen de IT-afdeling.

6      Op 15 november 1998 werd verzoeker benoemd tot plaatsvervangend hoofd van de IT-afdeling. Ook werd hij ertoe gebracht om tijdens de periode 2001‑2003 de functie uit te oefenen van interim-hoofd van de IT-afdeling.

7      Verzoekers overeenkomst van tijdelijk functionaris werd bij het aflopen daarvan, op 1 februari 2002, verlengd met een nieuwe periode van vijf jaar.

8      Bij bijlage van 6 augustus 2002 bij zijn overeenkomst werd verzoeker bevorderd naar de rang A 4.

9      Nadat verzoeker met succes een externe selectieprocedure voor de functie van hoofd van de IT-afdeling had doorlopen, sloot hij op 15 april 2003 met het EMA een overeenkomst van tijdelijk functionaris, als bedoeld in artikel 2, onder a), RAP, in de rang A 4. Die overeenkomst, met een duur van vijf jaar en de mogelijkheid van verlenging, trad in werking op 1 mei 2003.

10      Op 1 mei 2004 werd verzoekers rang naar aanleiding van de statutaire hervorming gewijzigd in A 12.

11      Bij bijlage, ondertekend door het tot het aangaan van aanstellingsovereenkomsten bevoegd gezag (hierna: ‚TAOBG’), en door verzoeker op 14 respectievelijk 15 augustus 2007, werd verzoekers overeenkomst met ingang van 1 mei 2008 verlengd met vijf jaar.

12      Bij memorandum van 5 juni 2009 werd verzoeker in kennis gesteld van zijn benoeming tot hoofd van de afdeling informatie- en communicatietechnologie van de gelijknamige eenheid (hierna: ‚ICT-eenheid’), in het kader van een interne herstructurering van het Agentschap.

13      Op 15 september 2011 stelde het hoofd van de afdeling Personeelszaken van de eenheid Administratie verzoeker ervan in kennis dat hij was geplaatst op de lijst van kandidaten die met succes de selectieprocedure hadden doorlopen voor de functie van hoofd van de ICT-eenheid, welke lijst geldig was tot en met 31 december 2012.

14      Op 30 juli 2012, dus 9 maanden vóór de afloop van de overeenkomst van verzoeker, zonden de diensten van de afdeling Personeelszaken van het EMA het hoofd van verzoekers eenheid een formulier met betrekking tot de eventuele verlenging van verzoekers overeenkomst. Op 17 augustus 2012 bracht het hoofd van verzoekers eenheid het advies uit dat ‚geen actie behoefde te worden ondernomen voor de verlenging van de overeenkomst’ van verzoeker.

15      Bij brief van 30 augustus 2012 bevestigde de uitvoerend directeur, in zijn hoedanigheid van TAOBG, overeenkomstig dat advies aan verzoeker dat diens overeenkomst op 30 april 2013 afliep (hierna: ‚besluit van 30 augustus 2012’) en dat verzoeker ‚in het belang van het Agentschap, met ingang van 1 september 2012 tot het aflopen van zijn overeenkomst op non-actief [zou worden] gesteld’.

16      Bij brief van 31 augustus 2012 kwam verzoeker op tegen zijn onmiddellijk ingaand verlof van rechtswege, waarbij hij aanvoerde dat hij, gelet op de toepasselijke regeling, na bijna zestien jaar van arbeidsverhoudingen binnen het EMA, als een ‚vast werknemer’ moest worden aangemerkt. Diezelfde dag antwoordde het TAOBG verzoeker dat zijn overeenkomst – afgesloten op 15 april 2003 voor een periode van vijf jaar, en ingegaan op 1 mei 2003 – op 1 mei 2008 voor een periode van vijf jaar was verlengd. Bij brief van 3 september 2012 werd verzoeker geïnformeerd over de administratieve regels met betrekking tot zijn vertrek bij het EMA.

17      Op 12 september 2012 diende verzoeker bij het EMA overeenkomstig artikel 90, lid 2, van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie (hierna: ‚Statuut’) een klacht in tegen het besluit van 30 augustus 2012 waarbij hij zich beriep op de vijf overeenkomsten of verlengingen van overeenkomsten van tijdelijk functionaris die sinds 1997 zonder onderbreking tot stand waren gekomen en hem inmiddels in een arbeidsverhouding voor onbepaalde tijd zouden hebben geplaatst. Ter ondersteuning van een dergelijke herkwalificatie wees verzoeker op de onberispelijke en aanzienlijke werkzaamheden die door hem waren verricht in dienst van het Agentschap. Op 15 oktober 2012 diende hij een aanvullende klacht in, bestaande uit, ten eerste, een verzoek om zijn laatste overeenkomst krachtens artikel 8 RAP van rechtswege te herkwalificeren als een overeenkomst voor onbepaalde tijd, en wel met ingang van de datum waarop zijn tweede overeenkomst van tijdelijk functionaris van vijf jaar was vervangen door zijn nieuwe, op 15 april 2003 gesloten, overeenkomst, en, ten tweede, een verzoek om de eerste overeenkomst – die van hulpfunctionaris, ingegaan op 16 november 1996 – te herkwalificeren als een overeenkomst van tijdelijk functionaris, zodat de tweede verlenging in werkelijkheid plaatsvond op ‚9 mei 2001’, en, ten derde, een verzoek om betaling van 10 000 EUR ter vergoeding van de schade die hij had geleden als gevolg van het feit dat hij van rechtswege op verlof was gesteld, hetgeen volgens hem onwettig was.

18      Op 19 december 2012 verwierp het TAOBG de klacht van 12 september 2012, zoals deze was aangevuld door de brief van 15 oktober 2012, op grond dat de overeenkomst voor bepaalde tijd, die was ingegaan op 1 mei 2003, slechts eenmaal was verlengd en, aangezien geen tweede verlenging had plaatsgevonden, niet overeenkomstig artikel 8 RAP als overeenkomst voor onbepaalde tijd kon worden aangemerkt.

19      Op 24 december 2012 diende verzoeker opnieuw een klacht in als bedoeld in artikel 90, lid 2, van het Statuut, ditmaal tegen het besluit van 19 december 2012, voor zover daarbij afwijzend was beslist op zijn verzoeken om zijn oorspronkelijke overeenkomst van hulpfunctionaris als een overeenkomst van tijdelijk functionaris, en zijn lopende overeenkomst van tijdelijk functionaris voor bepaalde tijd als een overeenkomst van tijdelijk functionaris voor onbepaalde tijd te herkwalificeren, en verzocht hij het Agentschap om concreet de mogelijkheden van verlenging van laatstgenoemde overeenkomst te onderzoeken. Deze nieuwe klacht, die vergezeld ging van het verzoek om verlenging van de overeenkomst, werd door het TAOBG verworpen bij brief van 26 februari 2013 (hierna: ‚besluit van 26 februari 2013’).”

3        Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht voor ambtenarenzaken op 28 maart 2013, heeft Drakeford beroep ingesteld tot nietigverklaring van de besluiten van 30 augustus 2012 en 26 februari 2013 en tot veroordeling van het EMA tot betaling aan hem van 25 000 EUR ter vergoeding van de immateriële schade die hij stelt te hebben geleden. Het EMA heeft geconcludeerd, ten eerste, dat het beroep moet worden verworpen, aangezien het gedeeltelijk niet-ontvankelijk en in elk geval ongegrond is, ten tweede, dat de verzoeken tot verwijzing in de kosten en tot betaling aan Drakeford van 25 000 EUR, alsook alle verzoeken om vergoeding van gestelde, maar nog niet bewezen, materiële schade moeten worden verworpen en, ten derde, dat Drakeford moet worden verwezen in de kosten.

4        Om te beginnen heeft het Gerecht voor ambtenarenzaken de conclusies tot nietigverklaring van het besluit van 26 februari 2013, voor zover daarbij de verzoeken tot verlenging van de overeenkomst van Drakeford, tot herkwalificatie van zijn overeenkomst van hulpfunctionaris als overeenkomst van tijdelijk functionaris en tot herkwalificatie van zijn overeenkomst voor bepaalde tijd als overeenkomst voor onbepaalde tijd, werden afgewezen, niet-ontvankelijk verklaard.

5        Vervolgens heeft het Gerecht voor ambtenarenzaken, in punt 47 van het bestreden arrest, het verzoek van Drakeford tot nietigverklaring van het besluit van 30 augustus 2012 toegewezen, waarbij het de woorden „[elke latere verlenging van deze verbintenis]” in artikel 8, eerste alinea, derde zin, van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie (hierna: „RAP”) aldus heeft uitgelegd dat zij betrekking hebben op elke wijze waarop een tijdelijk functionaris in de zin van artikel 2, onder a), RAP, na afloop van zijn aanstelling voor bepaalde tijd, ertoe wordt gebracht om zijn arbeidsverhouding met zijn werkgever in die hoedanigheid voort te zetten, zelfs al gaat die verlenging vergezeld van een verhoging van rang of een ontwikkeling van de uitgeoefende werkzaamheden. Het Gerecht voor ambtenarenzaken heeft hieraan toegevoegd dat dit alleen anders kan zijn indien de nieuwe overeenkomst past binnen het kader van een andere juridische regeling, of een breuk belichaamt in de loopbaan, die tot uitdrukking komt, bijvoorbeeld, in een substantiële wijziging van de aard van de door de betrokken functionaris uitgeoefende werkzaamheden.

6        Het Gerecht voor ambtenarenzaken heeft zijn argumentatie gebaseerd op het doel van artikel 8, eerste alinea, RAP, dat erin bestaat een zekere mate van arbeidsplaatsstabiliteit te waarborgen, en op het beginsel van gelijke behandeling, om tot de conclusie te komen dat het besluit van 30 augustus 2012, daar het is genomen in het perspectief van een arbeidsverhouding voor bepaalde tijd, in strijd is met artikel 8, eerste alinea, RAP.

7        Wat, ten slotte, de materiële schade betreft, heeft het Gerecht voor ambtenarenzaken het EMA veroordeeld om aan Drakeford, voor de periode vanaf het aflopen van de overeenkomst van tijdelijk functionaris voor bepaalde tijd van Drakeford tot aan de uitspraak van het bestreden arrest, het verschil te betalen tussen, enerzijds, het bedrag van de bezoldiging waarop hij aanspraak had kunnen maken indien hij in dienst was gebleven, en, anderzijds, het bedrag van de bezoldiging, honoraria, werkloosheidstoelagen of elke andere vervangende vergoeding of vergoeding van gelijke aard die hij vanaf 1 mei 2013 daadwerkelijk heeft ontvangen. Voor de periode die volgde op de uitspraak van het bestreden arrest, heeft het Gerecht voor ambtenarenzaken, met gebruikmaking van zijn volledige rechtsmacht, het EMA uitgenodigd om hetzij Drakeford weer in dienst te nemen, hetzij te trachten te komen tot een overeenkomst waarin een billijke geldelijke compensatie wordt vastgelegd, en partijen opgedragen hem de aldus onderling overeengekomen oplossing te doen toekomen, hetzij, bij gebreke van een overeenkomst, aan hem hun becijferde vorderingen te overleggen.

 Hogere voorziening

 Procesverloop voor het Gerecht en conclusies van partijen

8        Bij memorie, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 15 april 2014, heeft het EMA krachtens artikel 9 van bijlage I bij het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie de onderhavige hogere voorziening ingesteld. Op 25 juli 2014 heeft Drakeford zijn memorie van antwoord ingediend.

9        Bij akten, neergelegd ter Griffie van het Gerecht op 14, 25 en 28 juli 2014, hebben de Europese Commissie, de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA), het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA), het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie (Frontex) en het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (ECDC) verzocht te worden toegelaten tot interventie ter ondersteuning van de conclusies van het EMA. Bij beschikkingen van de president van de kamer voor hogere voorzieningen van 2 en 24 september 2014 werden deze vijf verzoeken tot interventie ter ondersteuning van de conclusies van het EMA ingewilligd.

10      De Commissie, het ECHA, Frontex, de EFSA en het ECDC hebben binnen de hen toegekende termijn een memorie in interventie ingediend.

11      Het EMA en Drakeford is verzocht opmerkingen te maken over de memories in interventie, hetgeen zij binnen de toegekende termijn hebben gedaan.

12      Het EMA, ondersteund door de Commissie, het ECHA, Frontex, de EFSA en het ECDC, verzoekt het Gerecht:

–        het bestreden arrest te vernietigen;

–        bijgevolg, het beroep in eerste aanleg te verwerpen;

–        Drakeford te verwijzen in de kosten van beide instanties.

13      Drakeford verzoekt het Gerecht:

–        de hogere voorziening af te wijzen;

–        het EMA te verwijzen in de kosten.

14      Bij brief van 9 februari 2015 heeft het EMA op grond van artikel 146 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van 2 mei 1991 een met redenen omkleed verzoek ingediend om in het kader van de mondelinge fase van de procedure te worden gehoord.

15      Het Gerecht heeft het verzoek van rekwirant toegewezen en de mondelinge fase van de procedure geopend.

16      Partijen zijn ter terechtzitting van 14 april 2015 gehoord in hun pleidooien en hun antwoorden op de mondelinge vragen van het Gerecht.

 In rechte

[omissis]

 Eerste middel: onjuiste uitlegging door het Gerecht voor ambtenarenzaken van de woorden „[elke latere verlenging van deze verbintenis]” in artikel 8, eerste alinea, RAP

[omissis]

22      Om te beginnen zij eraan herinnerd dat, volgens een algemeen uitleggingsbeginsel, wanneer er tussen de diverse taalversies van een bepaling van Unierecht verschillen bestaan, deze bepaling in haar context moet worden geplaatst en moet worden uitgelegd in het licht van dit recht in zijn geheel, zijn doelstellingen en zijn ontwikkelingsstand op het ogenblik waarop de betrokken bepaling moet worden toegepast (zie in die zin arrest van 2 september 2010, Kirin Amgen, C‑66/09, Jurispr., EU:C:2010:484, punt 41).

23      Ook zij eraan herinnerd dat artikel 8, eerste alinea, RAP niet tot doel heeft om een zekere mate van arbeidsplaatsstabiliteit of duurzaamheid van de arbeidsverhoudingen van tijdelijk functionarissen met een overeenkomst voor bepaalde tijd te waarborgen, maar om misbruik van overeenkomsten voor bepaalde tijd te voorkomen (arrest van 21 mei 2014, Commissie/Macchia, T‑368/12 P, JurAmbt., EU:T:2014:266, punt 60). Dat de arbeidsverhouding niet stabiel is, wordt bovendien bevestigd door het feit dat de verlenging van de overeenkomst voor bepaalde tijd van een tijdelijk functionaris niet meer is dan een mogelijkheid, behalve in de situatie als bedoeld in artikel 8, eerste alinea, laatste zin, RAP, welke bepaling juist tot doel heeft het voorkomen van misbruik van overeenkomsten voor bepaalde tijd, door te voorzien in een herkwalificatie van rechtswege van de overeenkomst voor bepaalde tijd als een overeenkomst voor onbepaalde tijd. In elk geval heeft de arbeidsverhouding van een tijdelijk functionaris die dankzij de in artikel 8, eerste alinea, laatste zin, RAP voorziene herkwalificatie van rechtswege houder is geworden van een overeenkomst voor onbepaalde tijd, geen stabiel karakter. In die hypothese kan de administratie die overeenkomst immers op elk moment om een geldige reden en met inachtneming van de opzeggingstermijn van artikel 47, onder c), i), RAP, beëindigen.

24      In casu heeft het Gerecht voor ambtenarenzaken om te beginnen geoordeeld dat de verschillende taalversies van artikel 8, eerste alinea, RAP geen eenduidige uitlegging van die bepaling toestaan. Ter ondersteuning van die conclusie heeft het Gerecht voor ambtenarenzaken gewezen op, enerzijds, de Nederlandse en Italiaanse versie, die de stelling van het EMA ondersteunen, en, anderzijds, de Franse, Duitse, Engelse en Spaanse versie. Met betrekking tot laatstgenoemde versies heeft het Gerecht voor ambtenarenzaken, in punt 42 van het bestreden arrest, geoordeeld dat, in tegenstelling tot de Italiaanse en Nederlandse versie, de tekst van de Franse en Duitse versie, die meer in het algemeen verwees naar de verlenging van de verbintenis en de arbeidsverhouding, en die van de Engelse en Spaanse versie, die verwees naar elke latere verlenging, zonder enige precisering, niet de conclusie rechtvaardigden dat de woorden „[elke latere verlenging]” verwezen naar dezelfde overeenkomst. Het Gerecht voor ambtenarenzaken heeft dus vastgesteld dat er van artikel 8, eerste alinea, RAP twee categorieën taalversies bestonden, namelijk één waaruit duidelijk bleek dat de woorden „[elke latere verlenging]” verwezen naar de overeenkomst, en één waarbij dit niet het geval was. Gelet op dit verschil tussen de teksten, die geen ondubbelzinnige aanwijzing bevatten betreffende het voorwerp van de verlenging die ertoe leidt dat de overeenkomst voor bepaalde tijd wordt geherkwalificeerd als overeenkomst voor onbepaalde tijd, heeft het Gerecht voor ambtenarenzaken geoordeeld dat een uniforme uitlegging van die bepaling geboden is.

25      Die conclusie van het Gerecht voor ambtenarenzaken geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het Gerecht voor ambtenarenzaken is weliswaar, zoals het EMA betoogt, voorbijgegaan aan het feit dat in de Engelse en Spaanse versie, anders dan in de Franse en Duitse versie, de woorden „[elke latere verlenging]” enkel kunnen verwijzen naar de „overeenkomst”, doch deze vergissing heeft geen gevolgen gehad voor de beoordeling van dat Gerecht, aangezien dat terecht heeft vastgesteld dat de Franse en Duitse versie daarentegen, geen eenduidige conclusie rechtvaardigden met betrekking tot de uitlegging van artikel 8, eerste alinea, RAP. In die versies maakt het afwisselend gebruik van de woorden „verbintenis”, „overeenkomst” en „[elke latere verlenging van deze verbintenis]” de bepaling immers dubbelzinnig. In dit verband zij opgemerkt dat, terwijl het woord „verbintenis” meer in algemene zin betrekking heeft op de arbeidsverhouding tussen, enerzijds, een functionaris en, anderzijds, een instelling of agentschap, het woord „overeenkomst” doelt op het juridisch instrument waarmee deze verhouding zich concretiseert. Aangezien de tekst van de Franse en Duitse versie in die zin kan worden uitgelegd dat de verbintenis van een functionaris kan worden bewerkstelligd door het sluiten van verschillende overeenkomsten in het kader van dezelfde arbeidsverhouding, heeft het Gerecht voor ambtenarenzaken terecht geoordeeld dat op grond van die versies niet kon worden uitgemaakt of de woorden „[elke latere verlenging]” eenduidig verwezen naar de verbintenis of naar de overeenkomst. Bijgevolg kan het latere argument van het EMA dat de woorden „verbintenis” en „overeenkomst” onderling verwisselbaar zijn, evenmin worden aanvaard.

26      Overigens is zelfs de door het EMA voorgestelde letterlijke uitlegging, volgens welke voor de toepassing van artikel 8, eerste alinea, laatste zin, RAP de verlenging dient te verwijzen naar dezelfde overeenkomst voor bepaalde tijd, niet geheel ondubbelzinnig, aangezien de taalversies die uitsluitend het woord „overeenkomst” gebruiken, kunnen leiden tot verschillende letterlijke uitleggingen van dat woord. Het kan immers zijn dat een tijdelijk functionaris die een overeenkomst voor bepaalde tijd heeft, later een nieuwe overeenkomst voor bepaalde tijd sluit, die, ook al is dit formeel een nieuwe overeenkomst, in wezen een voortzetting vormt van de oorspronkelijke overeenkomst. Hieruit volgt dat niets in de weg staat aan de aanname dat, wat het voorwerp betreft van de verlenging die ertoe leidt dat de overeenkomst voor bepaalde tijd wordt geherkwalificeerd als overeenkomst voor onbepaalde tijd, artikel 8, eerste alinea, laatste zin, RAP in die zin kan worden uitgelegd dat het eerder verwijst naar eenzelfde type overeenkomst, te weten een overeenkomst voor bepaalde tijd, dan naar een overeenkomst die identiek is aan de oorspronkelijke overeenkomst. Deze hypothese laat dus zien dat opeenvolgende overeenkomsten voor bepaalde tijd tussen een functionaris en de administratie, in beginsel, voor zover zij een voortzetting vormen van de eerste overeenkomst voor bepaalde tijd, in aanmerking kunnen worden genomen voor de toepassing van artikel 8, eerste alinea, laatste zin, RAP.

27      Gelet op deze overwegingen kon het Gerecht voor ambtenarenzaken, na te hebben vastgesteld dat er sprake is van een verschil tussen de teksten dat kan leiden tot discrepanties tussen de betekenissen, zonder blijk te geven van een onjuiste rechtsopvatting, enerzijds, verklaren dat het zich niet kon beperken tot een louter tekstuele benadering, en, anderzijds, met het oog op een uniforme toepassing van artikel 8, eerste alinea, RAP, toepassing geven – in punt 45 van het bestreden arrest – aan het algemene beginsel dat een bepaling moet worden uitgelegd in het licht van het Unierecht in zijn geheel, zijn doelstellingen en zijn ontwikkelingsstand.

28      Het eerste onderdeel van het eerste middel moet derhalve ongegrond worden verklaard.

29      Vervolgens heeft het Gerecht voor ambtenarenzaken zijn uitlegging van artikel 8, eerste alinea, RAP gebaseerd op, enerzijds, het doel, en, anderzijds, de context ervan. Wat het doel van die bepaling betreft, heeft het Gerecht voor ambtenarenzaken, in de punten 43, 44 en 46 van het bestreden arrest, in wezen geoordeeld dat zij een zekere mate van arbeidsplaatsstabiliteit met betrekking tot de arbeidsverhouding beoogt te waarborgen. Aangaande de context ervan heeft het Gerecht voor ambtenarenzaken, in punt 47 van het bestreden arrest, geoordeeld dat een uitlegging van artikel 8, eerste alinea, RAP in die zin dat de herkwalificatie van de overeenkomst van tijdelijk functionaris voor bepaalde tijd als een overeenkomst van tijdelijk functionaris voor onbepaalde tijd zou zijn uitgesloten op grond van het enkele feit dat deze functionaris voortgang heeft gemaakt in zijn loopbaan door verschillende overeenkomsten met de administratie te sluiten, in strijd zou zijn met het beginsel van gelijke behandeling alsook met de in artikel 12, lid 1, RAP uitdrukkelijk tot uitdrukking gebrachte wens van de wetgever om de instelling de medewerking te verzekeren van personen die uit een oogpunt van vakbekwaamheid, prestatievermogen en onkreukbaarheid aan de hoogste eisen voldoen.

30      Wat het tweede onderdeel van het eerste middel betreft, moet worden vastgesteld dat het Gerecht voor ambtenarenzaken, door te oordelen dat het doel van artikel 8, eerste alinea, RAP erin bestaat een zekere mate van arbeidsplaatsstabiliteit te waarborgen, blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. In tegenstelling tot hetgeen het Gerecht voor ambtenarenzaken heeft geoordeeld, heeft artikel 8, eerste alinea, RAP, zoals is opgemerkt in punt 23 supra, immers tot doel misbruik als gevolg van het gebruik door de administratie van opeenvolgende overeenkomsten voor bepaalde tijd te voorkomen. Bovendien wordt, zoals is opgemerkt in punt 19 supra, het beperkte doel van dat artikel bevestigd door de aan de administratie verleende bevoegdheid om de arbeidsverhouding met een functionaris met een overeenkomst voor onbepaalde tijd op elk moment, met inachtneming van de procedures van artikel 47 RAP, te beëindigen.

31      Niettemin moet worden geconstateerd dat de Unierechter een middel of een grief kan afwijzen wanneer hij vaststelt dat het middel of de grief, in geval van gegrondheid, niet tot de nagestreefde nietigverklaring kan leiden (zie in die zin arrest van 19 november 2009, Michail/Commissie, T‑50/08 P, JurAmbt., EU:T:2009:457, punt 59 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

32      Enerzijds heeft het Gerecht voor ambtenarenzaken weliswaar blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat artikel 8, eerste alinea, RAP een zekere mate van arbeidsplaatsstabiliteit beoogt te waarborgen, doch anderzijds heeft het terecht geoordeeld dat dat artikel zich verzet tegen de aanname dat de herkwalificatie van de overeenkomst van tijdelijk functionaris voor bepaalde tijd als een overeenkomst voor onbepaalde tijd enkel van rechtswege kan plaatsvinden wanneer de opeenvolgende verlengingen betrekking hebben op dezelfde overeenkomst. In punt 47 van het bestreden arrest heeft het Gerecht voor ambtenarenzaken immers terecht opgemerkt dat het feit dat aan een tijdelijk functionaris met een overeenkomst voor bepaalde tijd, die als gevolg van goede professionele resultaten en door het sluiten van diverse overeenkomsten voortgang heeft gemaakt in zijn loopbaan, de in artikel 8, eerste alinea, laatste zin, RAP bedoelde bescherming wordt ontnomen, tot gevolg zou hebben dat deze functionaris – in vergelijking met een tijdelijk functionaris met een overeenkomst voor bepaalde tijd waarvan dezelfde overeenkomst is verlengd en die in zijn loopbaan geen voortgang wegens bijzondere diensten heeft gemaakt – wordt gestraft. Het argument van het EMA kan derhalve niet slagen.

33      Wat, ten slotte, het derde onderdeel betreft, kan worden volstaan met vast te stellen dat, anders dan het EMA betoogt, het Gerecht voor ambtenarenzaken tijdelijk functionarissen niet gelijk heeft gesteld met ambtenaren. Het Gerecht voor ambtenarenzaken heeft weliswaar, zoals is geconstateerd in punt 29 supra, het doel van artikel 8, eerste alinea, RAP miskend, doch in punt 50 van het bestreden arrest heeft het geoordeeld dat de administratie de overeenkomst voor onbepaalde tijd van een functionaris, met inachtneming van de in artikel 47, onder c), i), RAP neergelegde termijn, op elk moment kan beëindigen. Dat toont aan dat het Gerecht voor ambtenarenzaken het verschil tussen functionarissen en ambtenaren en de ruime beoordelingsbevoegdheid waarover de administratie beschikt binnen de arbeidsverhoudingen met die functionarissen en ambtenaren, geenszins in twijfel heeft getrokken (arrest van 4 december 2013, ETF/Schuerings, T‑107/11 P, JurAmbt., EU:T:2013:624, punt 76).

34      Uit het voorgaande volgt dat het eerste middel van het EMA ongegrond moet worden verklaard.

 Tweede middel: onjuiste rechtsopvatting met betrekking tot de uitlegging van artikel 8, eerste alinea, RAP

[omissis]

37      Aangaande het argument dat de verwijzing naar een andere juridische regeling vaag, zelfs incongruent zou zijn, moet worden vastgesteld dat het Gerecht voor ambtenarenzaken blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Zoals het EMA, ondersteund door de Commissie, het ECHA, Frontex, de EFSA en het ECDC, terecht heeft betoogd, is de RAP immers de enige regeling die van toepassing is op alle tijdelijk functionarissen. De verwijzing door het Gerecht voor ambtenarenzaken naar een andere juridische regeling is derhalve onjuist.

38      Zoals evenwel in punt 31 supra is opgemerkt, kan de Unierechter een middel of een grief afwijzen wanneer hij vaststelt dat het middel of de grief, in geval van gegrondheid, niet tot de nagestreefde nietigverklaring kan leiden (zie in die zin arrest Michail/Commissie, punt 31 supra, EU:T:2009:457, punt 59 en aldaar aangehaalde rechtspraak). In casu moet worden geconstateerd dat, ofschoon de verwijzing naar een andere toepasselijke regeling onjuist is, het Gerecht voor ambtenarenzaken zijn argumentatie in het bestreden arrest heeft gebaseerd op de hypothese betreffende het ontstaan van een breuk in de loopbaan. Hieruit volgt dat het argument inzake het vage, zelfs incongruente karakter van de verwijzing naar een andere juridische regeling, niet kan slagen.

39      Aangaande het argument dat de nieuwe overeenkomst een breuk belichaamt in de loopbaan van de tijdelijk functionaris, zij om te beginnen opgemerkt dat de door het Gerecht voor ambtenarenzaken geformuleerde uitzondering op de toepassing van de in artikel 8, eerste alinea, RAP voorziene herkwalificatie in de situatie van een breuk in de loopbaan, het logische gevolg is van de uitlegging van dat artikel. Het doel van artikel 8, eerste alinea, RAP bestaat er immers in, te voorkomen dat, in het geval van voortgang in de loopbaan of ontwikkeling van de werkzaamheden van een tijdelijk functionaris met een overeenkomst voor bepaalde tijd, de administratie misbruik zou kunnen maken van overeenkomsten die formeel verschillend zijn, teneinde zich te onttrekken aan de in dat artikel voorziene herkwalificatie.

40      Uitgangspunt van die herkwalificatie is evenwel dat de tijdelijk functionaris die voortgang maakt in zijn loopbaan of zich ontwikkelt in zijn werkzaamheden, zich blijvend bevindt in een arbeidsverhouding die wordt gekenmerkt door de voortgezette band met zijn werkgever. Indien de functionaris een overeenkomst sluit die een substantiële, niet enkel formele, wijziging bevat van de aard van zijn werkzaamheden, is dit uitgangspunt niet langer geldig. Het zou immers in strijd zijn met de geest van artikel 8, eerste alinea, RAP, indien wordt aanvaard dat elke verlenging in aanmerking kan worden genomen voor de toepassing van de regel waarin die bepaling voorziet. Derhalve heeft het Gerecht voor ambtenarenzaken, anders dan het EMA betoogt, in de punten 48 en 49 van het bestreden arrest, het begrip „breuk” rechtens genoegzaam verduidelijkt, door te oordelen dat het daarbij moet gaan om een substantiële wijziging van de werkzaamheden van de functionaris, die de functionele continuïteit van de arbeidsverhouding met de administratie in twijfel kan trekken. Het argument van het EMA dient dan ook te worden afgewezen.

41      Aan die conclusie wordt niet afgedaan door het argument van het EMA dat het Gerecht voor ambtenarenzaken op basis van het vage begrip „breuk” ten onrechte heeft geconcludeerd dat er geen sprake was van een breuk in de loopbaan van Drakeford, ondanks de verhoging van het niveau van zijn verantwoordelijkheden en de formele wijziging van zijn werkzaamheden, noch door het argument dat de benoeming van Drakeford heeft plaatsgevonden na een externe procedure. Aangezien de breuk van de arbeidsverhouding immers geen vaag begrip is, zoals in punt 39 supra is vastgesteld, kan het argument dat het Gerecht voor ambtenarenzaken, door dat begrip te hanteren, in casu blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, niet worden aanvaard. Bovendien zij erop gewezen dat het Gerecht voor ambtenarenzaken, in punt 49 van het bestreden arrest, de zeer bijzondere omstandigheden van de zaak correct heeft onderzocht, in het licht van het in punt 48 van het bestreden arrest vastgelegde begrip „breuk”. Met het oog op een eventuele vergelijking van de te verrichten taken, vertegenwoordigt de functie van afdelingshoofd, waartoe Drakeford na een externe selectieprocedure toegang heeft verkregen, een substantiële wijziging ten opzichte van die van plaatsvervangend hoofd, die een breuk doet ontstaan in de door het Gerecht voor ambtenarenzaken vastgelegde betekenis van dit begrip. Hoewel de handhaving binnen hetzelfde gebied van werkzaamheden niet automatisch leidt tot een continuïteit in de uitgeoefende werkzaamheden, dient deze continuïteit immers in beginsel te worden uitgesloten in het geval waarin de toegang tot de functie van afdelingshoofd is onderworpen aan een externe selectieprocedure. In casu blijkt evenwel dat Drakeford vóór zijn benoeming, in 2003, tot afdelingshoofd, tijdens de periode 2001‑2003 de functie heeft uitgeoefend van interim-afdelingshoofd. Derhalve kan niet werkelijk worden geconcludeerd dat zijn benoeming als afdelingshoofd, ook al volgde die op een externe procedure, daadwerkelijk een breuk vormde ten opzichte van de functie die hij daarvoor uitoefende. Bovendien volgt uit het dossier in eerste aanleg ook dat Drakeford in april 2003 was ingedeeld in de rang A 4, salaristrap 3, met tien maanden anciënniteit, en dat hij vanaf 1 mei 2003, de datum van aanvang van zijn overeenkomst van hoofd van de IT-afdeling, was ingedeeld in de rang A 4, salaristrap 3, met elf maanden anciënniteit. Dit gegeven bevestigt, opnieuw, de continuïteit van de arbeidsverhouding tussen Drakeford en het EMA. Hieruit volgt dat het Gerecht voor ambtenarenzaken, na te hebben vastgesteld dat Drakeford zijn functie op het gebied van de informatietechnologie continu, met name als plaatsvervangend afdelingshoofd, interim-afdelingshoofd en afdelingshoofd, had uitgeoefend, terecht heeft uitgesloten dat er sprake was van een breuk in de substantiële continuïteit van de arbeidsverhoudingen tussen het EMA en Drakeford.

[omissis]

HET GERECHT (Kamer voor hogere voorzieningen)

rechtdoende, verklaart:

1)      Het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Derde kamer) van 5 februari 2014, Drakeford/EMA (F‑29/13, EU:F:2014:10), wordt vernietigd voor zover het Gerecht voor ambtenarenzaken in dat arrest zijn volledige rechtsmacht op financieel gebied heeft uitgeoefend voor de periode volgend op de uitspraak ervan.

2)      De hogere voorziening wordt afgewezen voor het overige.

3)      De zaak wordt terugverwezen naar het Gerecht voor ambtenarenzaken.

4)      De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden voor David Drakeford en voor het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA).

5)      De Europese Commissie, het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA), het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie (Frontex), de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) en het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (ECDC) dragen hun eigen kosten van deze procedure.

Jaeger

Papasavvas

Berardis

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 16 september 2015.

ondertekeningen


* Procestaal: Frans.


1 – Enkel de punten van dit arrest waarvan het Gerecht publicatie nuttig acht, worden weergegeven.