Language of document : ECLI:EU:T:2021:902

ARREST VAN HET GERECHT (Tiende kamer)

15 december 2021 (*)

„Toegang tot documenten – Verordening (EG) nr. 1049/2001 – Kaderprogramma voor onderzoek en innovatie ‚Horizon 2020’ (2014‑2020) – Verordening (EU) nr. 1290/2013 – Documenten betreffende het onderzoeksproject ,iBorderCtrl: Intelligent Portable Control System’ – Uitzondering betreffende de bescherming van de commerciële belangen van een derde – Gedeeltelijke weigering van toegang – Hoger openbaar belang”

In zaak T‑158/19,

Patrick Breyer, wonende te Kiel (Duitsland), vertegenwoordigd door J. Breyer, advocaat,

verzoekende partij,

tegen

Europees Uitvoerend Agentschap onderzoek (REA), vertegenwoordigd door S. Payan-Lagrou en V. Canetti als gemachtigden, bijgestaan door R. van der Hout en C. Wagner, advocaten,

verwerende partij,

betreffende een verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van het besluit van het REA van 17 januari 2019 [Ares(2019)266593] betreffende de gedeeltelijke toegang tot documenten,

wijst

HET GERECHT (Tiende kamer),

samengesteld als volgt: A. Kornezov, president, E. Buttigieg (rapporteur) en G. Hesse, rechters,

griffier: L. Ramette, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 5 februari 2021,

het navolgende

Arrest

I.      Voorgeschiedenis van het geding

1        Op 19 april 2016 heeft het Europees Uitvoerend Agentschap onderzoek (REA) subsidieovereenkomst nr. 700626 (hierna: „subsidieovereenkomst”) gesloten met de leden van een consortium voor de financiering van het project „iBorderCtrl: Intelligent Portable Control System” (hierna: „project iBorderCtrl”) in het kader van het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie „Horizon 2020” (2014‑2020) (hierna: „programma Horizon 2020”) voor een periode van 36 maanden vanaf 1 september 2016.

2        Volgens de door het REA gegeven beschrijving ervan is het project iBorderCtrl gericht op het testen van nieuwe technologieën in scenario’s voor gecontroleerd grensbeheer („controlled border management scenarios”) die de doeltreffendheid van het beheer van de buitengrenzen van de Europese Unie kunnen verhogen alsook de vlottere afhandeling van legale reizigers en snellere detectie van illegale activiteiten kunnen waarborgen. Het REA merkt echter op dat het project geen betrekking heeft op de ontwikkeling van een technologie die strekt tot de daadwerkelijke toepassing van een functioneel systeem bij echte cliënten.

3        In het kader van de financiering en de uitvoering van het project heeft het REA vanwege de leden van het consortium – in overeenstemming met de subsidieovereenkomst – bepaalde documenten ontvangen die betrekking hebben op verschillende stadia van de ontwikkeling van het project iBorderCtrl.

4        Op 5 november 2018 heeft Patrick Breyer, verzoeker, op grond van verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB 2001, L 145, blz. 43), de Europese Commissie verzocht om toegang (hierna: „initieel verzoek”) tot verschillende documenten, te weten die welke betrekking hebben op de goedkeuring van het project iBorderCtrl, alsmede die welke in de loop van dit project zijn opgesteld. Dit verzoek is op dezelfde dag ingeschreven onder kenmerk Ares(2018)5639117 en is op 7 november 2018 doorgestuurd naar het REA.

5        Bij schrijven van 23 november 2018 (hierna: „initieel besluit”) heeft het REA verzoeker meegedeeld dat een van de gevraagde documenten openbaar beschikbaar was, dat het hem gedeeltelijke toegang tot een ander gevraagd document verleende en dat het zijn verzoek om toegang tot andere tijdens het project opgestelde documenten afwees op grond van de uitzonderingen die strekken tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de integriteit van het individu, in de zin van artikel 4, lid 1, onder b), van verordening nr. 1049/2001 – omdat de gevraagde documenten persoonsgegevens van bij het project betrokken personen zouden bevatten die niet tot het publieke domein behoren –, alsmede tot bescherming van de commerciële belangen, in de zin van artikel 4, lid 2, eerste streepje, van die verordening, van de leden van het consortium.

6        Op 26 november 2018 heeft verzoeker bij de Commissie een confirmatief verzoek om toegang ingediend dat is ingeschreven onder kenmerk Ares(2018)6073379 (hierna: „confirmatief verzoek”), waarbij hij aanvaardde dat de namen van de bij het project betrokken natuurlijke personen in de betreffende documenten onleesbaar zouden worden gemaakt.

7        Bij besluit van 17 januari 2019 [Ares(2019)266593] heeft het REA verzoeker gedeeltelijke toegang verleend tot andere gevraagde documenten en zijn verzoek om toegang voor het overige afgewezen, waarbij het verwees naar de bescherming van de commerciële belangen – in de zin van artikel 4, lid 2, eerste streepje, van verordening nr. 1049/2001 – van de leden van het consortium en met name naar artikel 3 van verordening (EU) nr. 1290/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van de regels voor de deelname aan acties en de verspreiding van resultaten in het kader van „Horizon 2020 – het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014‑2020)” en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1906/2006 (PB 2013, L 347, blz. 81) en de subsidieovereenkomst (hierna: „bestreden besluit”).

8        De hiernavolgende tabel vat het standpunt samen dat het REA heeft ingenomen over de verschillende gevraagde documenten die zijn opgesteld tijdens het project iBorderCtrl (hierna: „gevraagde documenten”):

Documenten/resultaten

Standpunt van het REA

Vertrouwelijke  informatie

D 1.1 Eerste verslag van de ethisch adviseur (Ethics advisor’s first report)

Weigering van toegang

Ethische en juridische beoordeling van de middelen, technische componenten en methoden die in het project zijn ontwikkeld

D 1.2 Ethiek van profilering, risico van stigmatisering van individuen en mitigatieplan (Ethics of profiling, the risk of stigmatization of individuals and mitigation plan)

Weigering van toegang

Ethische en juridische beoordeling van de middelen, technische componenten en methoden die in het project zijn ontwikkeld

D 1.3 Ethisch adviseur (Ethics Advisor)

Weigering van toegang

Gegevens van de ethisch adviseur

D 2.1 Verslag van de vereistenanalyse (Requirement Analysis Report)

Weigering van toegang

Technologische oplossingen en beschrijving van de algehele systeemarchitectuur

D 2.2 Referentie‑architectuur en specificatie van de componenten (Reference Architecture and components specification)

Weigering van toegang

Technologische oplossingen en beschrijving van de algehele systeemarchitectuur

D 2.3 Juridisch en ethisch beoordelingsverslag op het niveau van de Europese Unie (EU wide legal and ethical review report)

Weigering van toegang

Ethische en juridische beoordeling van de middelen, technische componenten en methoden die in het project zijn ontwikkeld

D 3.1 Apparatuur voor gegevensverzameling – specificaties  (Data Collection Devices – specifications)

Gedeeltelijke toegang

De onleesbaar gemaakte delen van het document bevatten informatie die de commerciële belangen ondermijnt.

D 7.3 Verspreidings- en communicatieplan (Dissemination and communication plan)

Gedeeltelijke toegang

De onleesbaar gemaakte delen van het document bevatten informatie die de commerciële belangen ondermijnt.

D 7.6 Jaarlijks communicatieverslag, inclusief communicatiemateriaal (Yearly communication report including communication material)

Aanduiding: openbaar toegankelijk document

Geen

D 7.8 Verspreidings- en communicatieplan 2 (Dissemination and communication plan 2)

Gedeeltelijke toegang

De onleesbaar gemaakte delen van het document bevatten informatie die de commerciële belangen ondermijnt.

D 8.1 Plan voor kwaliteitsbeheer  (Quality Management Plan)

Weigering van toegang

Vertrouwelijke informatie van het consortium over het beheer van het project, van de planning van de technische maatregelen tot de oplevering van de resultaten

D 8.3 Periodiek voortgangsverslag  (Periodic Progress Report)

Weigering van toegang

Beschrijving van de technische voortgang betreffende de verschillende werkpakketten

D 8.4 Jaarverslag  (Annual Report)

Weigering van toegang

Beschrijving van de technische voortgang betreffende de verschillende werkpakketten

D 8.5 Periodiek voortgangsverslag 2 (Periodic Progress Report 2)

Weigering van toegang

Beschrijving van de technische voortgang betreffende de verschillende werkpakketten

D 8.7 Jaarverslag 2  (Annual Report 2)

Weigering van toegang

Beschrijving van de technische voortgang betreffende de verschillende werkpakketten

II.    Procedure en conclusies van partijen

9        Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 15 maart 2019, heeft verzoeker het onderhavige beroep ingesteld, waarin de Commissie formeel als verwerende partij is aangewezen.

10      Bij afzonderlijke akte, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 18 juni 2019, heeft de Commissie overeenkomstig artikel 130, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht een exceptie van niet‑ontvankelijkheid opgeworpen. Bij beschikking van 12 november 2019 heeft het Gerecht geoordeeld dat ervan moet worden uitgegaan dat niet de Commissie maar het REA de partij was tegen wie het onderhavige beroep was ingesteld, zodat geen uitspraak hoefde te worden gedaan over de door de Commissie opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid

11      Bij brief, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 20 juni 2020, heeft verzoeker nieuw bewijs overgelegd en aangeboden. Het REA heeft zijn opmerkingen hierover binnen de gestelde termijn ingediend.

12      In het kader van een op 17 november 2020 overeenkomstig artikel 89 van zijn Reglement voor de procesvoering vastgestelde maatregel tot organisatie van de procesgang heeft het Gerecht verzoeker verzocht bijlage I bij het initiële besluit over te leggen en een schriftelijke vraag te beantwoorden. Verzoeker heeft niet binnen de gestelde termijn aan dit verzoek voldaan. Ondanks de niet-naleving van deze termijn heeft de president van de Tiende kamer van het Gerecht bij beschikking van 10 december 2021 – overeenkomstig artikel 62 van het Reglement voor de procesvoering – besloten dat het onderzoek van de onderhavige zaak zou worden vergemakkelijkt door de te laat ingediende documenten toe te voegen aan het dossier. Verzoekers antwoord en het gevraagde document zijn dan ook toegevoegd aan het dossier.

13      Overeenkomstig artikel 91, onder c), van het Reglement voor de procesvoering heeft het Gerecht bij beschikking van 26 november 2020 het REA gelast afschriften van de subsidieovereenkomst over te leggen en vertrouwelijke versies over te leggen van alle met het confirmatieve verzoek samenhangende documenten waartoe de toegang volledig of gedeeltelijk is geweigerd. Het REA heeft binnen de gestelde termijn aan dit verzoek voldaan. Overeenkomstig artikel 104 van het Reglement voor de procesvoering zijn deze documenten niet aan verzoeker meegedeeld.

14      Op 17 februari 2021 is de mondelinge behandeling gesloten.

15      Bij brief, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 23 maart 2021, heeft verzoeker documenten overgelegd. Bij beschikking van 21 april 2021 heeft het Gerecht besloten de mondelinge behandeling te heropenen overeenkomstig artikel 113, lid 2, onder a), van het Reglement voor de procesvoering, en bij beschikking van dezelfde dag heeft het besloten de door verzoeker op 23 maart 2021 ingediende documenten aan het dossier toe te voegen en het REA uit te nodigen om hierover opmerkingen in te dienen. Het REA heeft zijn opmerkingen binnen de gestelde termijn ingediend.

16      Bij beschikking van het Gerecht van 16 juni 2021 werd de mondelinge behandeling opnieuw gesloten.

17      Verzoeker verzoekt het Gerecht:

–        het bestreden besluit nietig te verklaren;

–        het REA te verwijzen in de kosten.

18      Het REA verzoekt het Gerecht:

–        het beroep te verwerpen;

–        verzoeker te verwijzen in de kosten, daaronder begrepen de kosten van de overlegging en aanbieding van nieuw bewijs.

III. In rechte

19      Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker twee middelen aan, waarvan het eerste gebaseerd is op schending van artikel 4, lid 2, eerste streepje en laatste zinsnede, van verordening nr. 1049/2001, en het tweede op schending van artikel 7, lid 1, en artikel 8, lid 1, van deze verordening.

20      Aangezien het tweede middel de reikwijdte zelf van het verzoek om toegang betreft, moet het eerst worden onderzocht.

A.      Tweede middel: schending van artikel 7, lid 1, en artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1049/2001

21      Verzoeker stelt dat het REA artikel 7, lid 1, en artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1049/2001 heeft geschonden voor zover het initiële besluit en het bestreden besluit enkel zagen op de gevraagde documenten die tijdens het project iBorderCtrl zijn opgesteld, met uitsluiting van die welke betrekking hebben op de goedkeuring zelf van het project in kwestie, die echter ook waren genoemd in het verzoek om toegang.

22      In zoverre preciseert verzoeker dat in het confirmatieve verzoek uitdrukkelijk is verwezen naar het initiële verzoek, waarin hij de documenten met betrekking tot de goedkeuring van het project in kwestie had genoemd, zodat het overbodig was om in het confirmatieve verzoek nogmaals alle documenten op te sommen waartoe toegang was gevraagd. Hij stelt dat het REA er bij het uitblijven van een gedeeltelijke intrekking van het verzoek om toegang niet van kon uitgaan dat het confirmatieve verzoek niet langer betrekking had op alle in het initiële verzoek genoemde documenten.

23      Het REA merkt op dat het bestreden besluit overeenkomstig artikel 8 van verordening nr. 1049/2001 zag op alle documenten waartoe verzoeker in zijn confirmatieve verzoek om toegang had verzocht. Aangezien in dit confirmatieve verzoek evenwel niet was verwezen naar de documenten die betrekking hadden op de goedkeuring van het project in kwestie en die niet reeds in het initiële besluit of in de motivering daarvan waren genoemd, en aangezien deze documenten niet zijn vermeld – al was het slechts indirect – in de motivering van het confirmatieve verzoek, is het REA er naar eigen zeggen van uitgegaan dat die documenten niet het voorwerp waren van het confirmatieve verzoek. Indien verzoeker zijn confirmatieve verzoek tot deze documenten had willen uitbreiden, zou hij daar in zijn confirmatieve verzoek uitdrukkelijk naar moeten verwijzen. Niets belet verzoeker echter om in de toekomst een verzoek om toegang tot deze documenten in te dienen.

24      Met het tweede middel stelt verzoeker in wezen dat het REA het verzoek om toegang niet volledig heeft onderzocht, omdat het geen standpunt over dit verzoek heeft ingenomen voor zover het betrekking had op de documenten inzake de goedkeuring van het project iBorderCtrl.

25      Partijen zijn het erover eens dat verzoeker in het initiële verzoek had verzocht om toegang tot – onder meer – alle documenten die betrekking hebben op de goedkeuring van het project iBorderCtrl. Tevens staat vast dat deze documenten niet in het initiële besluit zijn genoemd. Zij behoren namelijk niet tot de documenten die in deel A van het initiële besluit zijn opgesomd als documenten die onder dit besluit vallen. Evenzo heeft het REA – in deel B van het initiële besluit, waarin het gaat om het onderzoek van het verzoek om toegang – gepreciseerd dat het van mening was dat de in bijlage I bij dat besluit vermelde documenten deel uitmaakten van het initiële verzoek. De documenten met betrekking tot de goedkeuring van het project iBorderCtrl waren echter niet vermeld in deze bijlage. Bovendien zag de motivering van het initiële besluit niet op deze documenten, wat uitdrukkelijk wordt erkend door het REA. Dit besluit verwees namelijk stelselmatig naar de gevraagde documenten die eerder in dat besluit werden omschreven, waarvan de documenten met betrekking tot de goedkeuring van het project iBorderCtrl geen deel uitmaakten.

26      In dit verband zij eraan herinnerd dat verordening nr. 1049/2001 – zoals in overweging 4 en artikel 1 ervan wordt vermeld – tot doel heeft het recht van het publiek op toegang tot documenten maximaal zijn beslag te geven, waarbij in artikel 6, lid 1, van deze verordening is bepaald dat degene die van dit recht gebruikmaakt niet verplicht is de redenen voor zijn verzoek te vermelden.

27      Een instelling, orgaan of instantie van de Unie die respectievelijk dat om openbaarmaking van een document wordt verzocht, is verplicht om van geval tot geval te beoordelen of dit document valt onder de in artikel 4 van verordening nr. 1049/2001 genoemde uitzonderingen op het recht van het publiek op toegang tot documenten van de instellingen (zie in die zin arrest van 1 juli 2008, Zweden en Turco/Raad, C‑39/05 P en C‑52/05 P, EU:C:2008:374, punt 35).

28      Voorts dient – zoals volgt uit de bewoordingen van overweging 13 van verordening nr. 1049/2001 – een administratieve procedure in twee fasen te worden gevolgd, met de aanvullende mogelijkheid van beroep op de rechter of een klacht bij de Europese ombudsman, teneinde ervoor te zorgen dat het recht van toegang ten volle wordt geëerbiedigd.

29      Evenzo moeten volgens de rechtspraak de artikelen 7 en 8 van verordening nr. 1049/2001, door in een procedure in twee fasen te voorzien, een snelle en gemakkelijke behandeling van verzoeken om toegang tot documenten van de betrokken instellingen mogelijk maken, alsmede – bij wijze van prioriteit – een minnelijke regeling van geschillen die eventueel ontstaan (arrest van 26 januari 2010, Internationaler Hilfsfonds/Commissie, C‑362/08 P, EU:C:2010:40, punt 53).

30      Uit de punten 25 tot en met 29 hierboven volgt dat de instelling, het orgaan of de instantie in kwestie alle in een verzoek om openbaarmaking genoemde documenten volledig moet onderzoeken. Dit vereiste geldt in beginsel niet alleen voor de behandeling van een confirmatief verzoek in de zin van artikel 8 van verordening nr. 1049/2001, maar ook voor de behandeling van een initieel verzoek in de zin van artikel 7 van deze verordening (arrest van 22 mei 2012, Internationaler Hilfsfonds/Commissie, T‑300/10, EU:T:2012:247, punt 69).

31      Uit de in punt 25 hierboven naar voren gebrachte elementen blijkt echter dat het REA in casu niet op het initiële verzoek om toegang heeft beslist voor zover dit verzoek de documenten met betrekking tot de goedkeuring van het project iBorderCtrl betrof, waardoor het zijn verplichting om het verzoek volledig te beoordelen niet is nagekomen. Een dergelijk verzuim van het REA ondermijnt onmiskenbaar het in punt 29 hierboven in herinnering gebrachte doel van de verordening om verzoeken om toegang snel en gemakkelijk te behandelen en geschillen minnelijk te regelen (zie in die zin arrest van 22 mei 2012, Internationaler Hilfsfonds/Commissie, T‑300/10, EU:T:2012:247, punt 73).

32      Het REA betoogt dat het aan verzoeker stond om in zijn confirmatieve verzoek expliciet te verwijzen naar de documenten die betrekking hebben op de goedkeuring van het project iBorderCtrl, bij gebreke waarvan het mocht aannemen dat deze documenten niet onder het genoemde verzoek vielen.

33      Dienaangaande zij om te beginnen opgemerkt dat verzoeker in het confirmatieve verzoek om toegang uitdrukkelijk heeft vermeld dat dit verzoek volgde op zijn initiële verzoek om toegang. Uit geen enkele passage van het confirmatieve verzoek blijkt dat verzoeker zijn verzoek om toegang tot de documenten met betrekking tot de goedkeuring van het project iBorderCtrl heeft ingetrokken. Het voornemen van verzoeker om zijn verzoek om toegang tot alle in het initiële verzoek genoemde documenten te herhalen, blijkt ook uit het door hem aangehaalde feit dat hij er uitdrukkelijk mee instemde om na het initiële besluit verdere concessies te doen, te weten het onleesbaar maken van de persoonsgegevens in de betreffende documenten. Het REA kon er bijgevolg niet van uitgaan dat verzoeker in zijn confirmatieve verzoek afstand had gedaan van het verzoek om toegang tot de documenten die betrekking hebben op de goedkeuring van het project iBorderCtrl.

34      Daarnaast kan een dergelijk argument niet slagen voor zover het REA daarmee in wezen stelt dat verzoeker in het confirmatieve verzoek uitdrukkelijk had moeten opkomen tegen het feit dat in het initiële besluit niet was beslist op zijn verzoek om toegang voor zover dit zag op de documenten die betrekking hebben op de goedkeuring van het project iBorderCtrl. Een verzuim van het REA om in het initiële besluit te beslissen op een deel van het initiële verzoek om toegang heeft ertoe geleid dat de tweede fase van de procedure met betrekking tot de documenten waarop dit verzuim betrekking heeft, niet is ingeleid. De tegenovergestelde benadering, die wordt verdedigd door het REA, zou in strijd zijn met de doelstellingen van de artikelen 7 en 8 van verordening nr. 1049/2001, zoals die in punt 29 hierboven in herinnering zijn gebracht.

35      Tot slot is het zonder twijfel juist dat een persoon – zoals het REA betoogt – een nieuw verzoek om toegang kan indienen dat ziet op documenten ten aanzien waarvan hem tevoren de toegang is geweigerd, alsmede dat een dergelijk verzoek de betrokken instelling verplicht om te onderzoeken of de eerdere weigering van toegang gelet op een inmiddels ingetreden wijziging van de juridische of feitelijke situatie nog steeds gerechtvaardigd is (zie in die zin arrest van 26 januari 2010, Internationaler Hilfsfonds/Commissie, C‑362/08 P, EU:C:2010:40, punten 56 en 57).

36      Uit de rechtspraak volgt evenwel dat het feit dat op een deel van een verzoek om toegang niet is beslist, niet kan worden gelijkgesteld met een weigering van toegang (zie in die zin arrest van 27 februari 2014, Commissie/EnBW, C‑365/12 P, EU:C:2014:112, punten 122 en 123). Derhalve kan een dergelijke mogelijkheid van een nieuw verzoek om toegang niet worden aangegrepen om een gebrek aan volledig onderzoek door de betrokken instelling van het initiële verzoek om toegang te verhelpen, noch een reden vormen om de verzoeker een beroepsmogelijkheid te ontnemen waarover hij volgens artikel 8, lid 3, van verordening nr. 1049/2001 beschikt (zie in die zin conclusie van advocaat-generaal Kokott in de zaak Strack/Commissie, C‑127/13 P, EU:C:2014:455, punt 40).

37      Gelet op een en ander moet het tweede middel worden aanvaard en moet het bestreden besluit nietig worden verklaard voor zover het REA niet heeft beslist op verzoekers verzoek om toegang tot documenten die betrekking hebben op de goedkeuring van het project iBorderCtrl.

B.      Eerste middel: schending van artikel 4, lid 2, eerste streepje, en artikel 4, lid 2, laatste zinsnede, van verordening nr. 1049/2001

38      Het eerste middel bestaat uit twee onderdelen, waarvan het eerste gebaseerd is op het ontbreken van ondermijning van de bescherming van commerciële belangen in de zin van artikel 4, lid 2, eerste streepje, van verordening nr. 1049/2001, en het tweede op het bestaan van een hoger openbaar belang bij de openbaarmaking van de betreffende documenten in de zin van artikel 4, lid 2, laatste zinsnede, van die verordening.

39      Om te beginnen moet worden ingegaan op de door het REA betwiste ontvankelijkheid van het door verzoeker in zijn brief van 20 juni 2020 overgelegde en aangeboden nieuw bewijs alsook van zijn grief dat het REA hem op zijn minst gedeeltelijk toegang had moeten verlenen tot de gevraagde documenten.

1.      Ontvankelijkheid van overgelegd en aangeboden nieuw bewijs 

40      Bij brief, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 20 juni 2020, heeft verzoeker enkele uittreksels van websites als nieuw bewijs overgelegd en nieuw bewijs aangeboden dat bestond in verwijzingen naar die websites. In het kader van zijn opmerkingen van 9 juli 2020 daarover stelt het REA om te beginnen dat dit bewijs en deze bewijsaanbiedingen niet‑ontvankelijk zijn omdat de overlegging ervan tardief was en verzoeker deze vertraging niet naar behoren heeft gerechtvaardigd. Voorts betwist het REA verzoekers weergave van de feiten op basis van dit bewijsmateriaal.

41      Ingevolge artikel 85, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering kunnen de partijen bij wijze van uitzondering nog bewijs overleggen of aanbieden voordat de mondelinge behandeling is gesloten of voordat het Gerecht beslist om zonder mondelinge behandeling uitspraak te doen, mits de vertraging waarmee dit geschiedt, wordt gerechtvaardigd. Uit de rechtspraak blijkt evenwel dat het tegenbewijs en de aanvulling van het bewijsaanbod na tegenbewijs van de tegenpartij in de dupliek niet vallen onder de vervalregel waarin die bepaling voorziet. Deze bepaling ziet immers op nieuwe bewijsaanbiedingen en moet worden gelezen in het licht van artikel 92, lid 7, van dat Reglement, waarin uitdrukkelijk is bepaald dat tegenbewijs vrijstaat en nadere bewijsaanbiedingen toelaatbaar zijn (zie in die zin arrest van 21 april 2004, M/Hof van Justitie, T‑172/01, EU:T:2004:108, punt 44; zie in die zin en naar analogie ook arrest van 12 december 2018, Servier e.a./Commissie, T‑691/14, waartegen hogere voorziening is ingesteld, EU:T:2018:922, punt 1460 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Bovendien is reeds geoordeeld dat de tardieve overlegging of aanbieding van bewijs door een partij gerechtvaardigd kan zijn, onder meer wanneer de tardieve overlegging door de tegenpartij rechtvaardigt dat het dossier wordt aangevuld teneinde te zorgen voor de eerbiediging van het beginsel van hoor en wederhoor (arrest van 14 april 2005, Gaki-Kakouri/Hof van Justitie, C‑243/04 P, niet gepubliceerd, EU:C:2005:238, punt 32).

42      Dat verzoeker in zijn brief van 20 juni 2020 bewijzen heeft overgelegd en heeft aangeboden na de indiening van de dupliek – wat in strijd is met artikel 85, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering – is in casu geen reden om deze bewijzen en bewijsaanbiedingen niet-ontvankelijk te verklaren. Zoals verzoeker in die brief opmerkt, hebben die bewijzen en bewijsaanbiedingen namelijk tot doel te antwoorden op het door het REA in punt 17 van de dupliek aangevoerde argument dat alleen grenswachters en medewerkers van het project iBorderCtrl konden deelnemen aan de pilots van dit project.

43      Aan deze gevolgtrekking wordt niet afgedaan door het argument dat het REA ontleent aan het feit dat verzoeker reeds in de repliek heeft gesteld dat iedereen had kunnen deelnemen aan de pilots en dat hij dus op dat tijdstip ter ondersteuning van deze bewering bewijs had kunnen overleggen of aanbieden.

44      Het door het REA in punt 17 van de dupliek ingenomen standpunt blijkt namelijk niet uit het initiële besluit, het bestreden besluit of het verweerschrift, zodat verzoeker – die van dat standpunt pas heeft kennisgenomen dankzij de dupliek – niet verplicht was om zijn in repliek aangevoerde argument te staven met tegenbewijs.

45      Derhalve is de vervalregel van artikel 85, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering niet van toepassing op de door verzoeker in zijn brief van 20 juni 2020 overgelegde en aangeboden bewijzen, zodat de overgelegde bewijzen en de bewijsaanbiedingen ontvankelijk zijn.

2.      Ontvankelijkheid van de grief dat geen gedeeltelijke toegang is verleend

46      Het REA betoogt dat het voorwerp van het eerste middel, zoals dat is geformuleerd in het verzoekschrift, beperkt is tot schending van artikel 4, lid 2, eerste streepje, van verordening nr. 1049/2001. De voor het eerst in repliek aangevoerde grief dat artikel 4, lid 6, van deze verordening is geschonden doordat het REA niet ten minste gedeeltelijke toegang heeft verleend tot de gevraagde documenten, is volgens het REA dan ook niet-ontvankelijk.

47      Verzoeker stelt dat de grief dat het REA ten minste een deel van de gevraagde documenten had moeten mededelen, niet nieuw is. Volgens hem is het niet nodig om artikel 4, lid 6, van verordening nr. 1049/2001 „afzonderlijk aan te halen”, omdat het REA zelf de documenten in kwestie, die gedeeltelijk onleesbaar waren gemaakt, openbaar heeft gemaakt. Daarnaast merkt verzoeker op dat de kwestie van een op zijn minst gedeeltelijke openbaarmaking van de gevraagde documenten reeds in het verzoekschrift aan de orde is gesteld.

48      Dienaangaande zij opgemerkt dat het voor de ontvankelijkheid van een grief weliswaar niet van wezenlijk belang is om expliciet melding te maken van een bepaling waarvan schending wordt gesteld, maar dat uit het betoog in het verzoekschrift niettemin duidelijk naar voren moet komen dat verzoeker de bedoeling had om dergelijke schending aan te voeren.

49      In casu moeten verschillende passages van het verzoekschrift aldus worden opgevat dat zij betrekking hebben op een grief die impliciet maar noodzakelijkerwijs gebaseerd is op schending van artikel 4, lid 6, van verordening nr. 1049/2001.

50      In punt 26 van het verzoekschrift heeft verzoeker namelijk aangevoerd dat verschillende delen van de documenten ten aanzien waarvan hij om toegang had verzocht, openbaar konden worden gemaakt zonder de commerciële belangen van het consortium te ondermijnen. Voorts heeft verzoeker – door in punt 28 van het verzoekschrift onder verwijzing naar de rechtspraak te stellen dat het REA de gevraagde documenten niet in detail heeft onderzocht om na te gaan in hoeverre deze documenten essentiële nieuwe informatie bevatten die nog niet bekend was – impliciet maar noodzakelijkerwijs gerefereerd aan een verplichting van het REA om te onderzoeken of gedeeltelijke toegang tot de documenten in kwestie kon worden verleend omdat deze volgens hem informatie bevatten die voor het publiek beschikbaar was en die geen op grond van artikel 4, lid 2, eerste streepje, van verordening nr. 1049/2001 beschermenswaardige compilatie van dergelijke documenten vormde.

51      Derhalve moet worden aangenomen dat de meer gedetailleerde argumenten die in de repliek zijn aangevoerd, een aanvulling vormen op de in het stadium van het verzoekschrift aangevoerde grief die gebaseerd was op de weigering om op zijn minst gedeeltelijk toegang te verlenen tot de gevraagde documenten. Het argument van het REA dat deze grief niet-ontvankelijk is, moet bijgevolg worden afgewezen.

3.      Eerste onderdeel van het eerste middel: geen ondermijning van de bescherming van commerciële belangen 

52      In het kader van hun betoog met betrekking tot het eerste onderdeel van het eerste middel verschillen de partijen onder meer van mening over de vraag of verordening nr. 1290/2013, de bepalingen van de subsidieovereenkomst en artikel 339 VWEU van toepassing zijn op de onderhavige zaak, hetgeen een vraag is die vooraf moet worden onderzocht.

a)      Toepassing op de onderhavige zaak van verordening nr. 1290/2013, de bepalingen van de subsidieovereenkomst en artikel 339 VWEU 

53      Verzoeker stelt dat verordening nr. 1049/2001 de rechtsgrondslag voor het onderzoek van de wettigheid van het bestreden besluit moet zijn en niet verordening nr. 1290/2013, de clausules van de subsidieovereenkomst of artikel 339 VWEU, die eveneens door het REA in het bestreden besluit zijn aangevoerd tot staving van de weigering van toegang. Hoe dan ook kan verordening nr. 1290/2013 volgens verzoeker geen voorrang hebben op verordening nr. 1049/2001 en kan een overeenkomst – zoals een subsidieovereenkomst – niet derogeren aan laatstgenoemde verordening.

54      Volgens het REA betoogt verzoeker ten onrechte dat noch verordening nr. 1290/2013, noch artikel 339 VWEU relevant is voor de beoordeling van zijn verzoek om toegang tot de documenten in kwestie. Het REA stelt dat de recentere bepalingen van verordening nr. 1290/2013 weliswaar niet uitdrukkelijk als specifieker zijn aangemerkt ten opzichte van verordening nr. 1049/2001, maar dat de twee verordeningen door een coherente toepassing ervan moeten worden geëerbiedigd en met elkaar in overeenstemming moeten worden gebracht, aangezien verordening nr. 1290/2013, en meer in het bijzonder artikel 3 ervan, in dit verband een aanvullende en verbeterde bescherming van de toegang tot onder deze bepaling vallende documenten biedt. Voorts bevat de subsidieovereenkomst volgens het REA bepalingen over vertrouwelijkheid en toegang tot documenten die zijn opgesteld in het kader van het project iBorderCtrl in de zin van artikel 3 van verordening nr. 1290/2013. Zo konden op grond van artikel 36.1 van de subsidieovereenkomst de gevraagde documenten, die als „vertrouwelijk” waren aangemerkt, niet worden verspreid.

55      Voordat deze vraag kan worden onderzocht, dient in herinnering te worden gebracht dat overeenkomstig artikel 2, lid 3, van verordening nr. 1049/2001 de bepalingen inzake de toegang van het publiek tot de documenten van het REA van toepassing zijn op alle bij dit agentschap berustende documenten, dat wil zeggen documenten die door dat agentschap zijn opgesteld of ontvangen en zich in zijn bezit bevinden, op al zijn werkterreinen. Voorts strekt die verordening er weliswaar toe om het publiek een zo ruim mogelijk recht op toegang tot de documenten van de instellingen van de Unie te verlenen, maar is dat recht niettemin enigszins begrensd om redenen van openbaar of particulier belang (zie in die zin arresten van 21 juli 2011, Zweden/MyTravel en Commissie, C‑506/08 P, EU:C:2011:496, punt 88, en 5 februari 2018, Pari Pharma/EMA, T‑235/15, EU:T:2018:65, punt 39 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

56      De uitzonderingsregeling van artikel 4 van verordening nr. 1049/2001 berust op een afweging tussen in een bepaalde situatie tegengestelde belangen, te weten enerzijds de belangen die door de openbaarmaking van de documenten in kwestie worden gediend en anderzijds de belangen die daardoor worden bedreigd. De beslissing op een verzoek om toegang tot documenten hangt af van het antwoord op de vraag welk belang in het concrete geval moet primeren (zie arrest van 27 februari 2014, Commissie/EnBW, C‑365/12 P, EU:C:2014:112, punt 63 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

57      De betrokken instelling, het betrokken orgaan of de betrokken instantie van de Unie moet weliswaar uiteenzetten in welk opzicht de toegang tot een document waarvan om openbaarmaking wordt verzocht, een concrete en daadwerkelijke ondermijning zou vormen van het belang dat wordt beschermd door een van de in artikel 4 van verordening nr. 1049/2001 neergelegde uitzonderingen, maar het Hof heeft erkend dat die instelling, dat orgaan of die instantie van de Unie zich in dit verband mag baseren op algemene vermoedens die gelden voor bepaalde categorieën documenten, daar vergelijkbare overwegingen van algemene aard kunnen gelden voor verzoeken tot openbaarmaking van documenten van dezelfde aard (zie arrest van 27 februari 2014, Commissie/EnBW, C‑365/12 P, EU:C:2014:112, punten 64 en 65 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

58      Om de gedeeltelijke weigering van toegang tot de gevraagde documenten te funderen, heeft het REA zich in het bestreden besluit beroepen op de bescherming van de commerciële belangen – in de zin van artikel 4, lid 2, eerste streepje, van verordening nr. 1049/2001 – van de leden van het consortium, maar daarbij is het ervan uitgegaan dat deze bepaling moet worden uitgelegd in overeenstemming met de in artikel 3 van verordening nr. 1290/2013 en artikel 36 van de subsidieovereenkomst inzake het project iBorderCtrl vervatte bepalingen die betrekking hebben op geheimhouding. Op basis van de rechtspraak van de rechterlijke instanties van de Unie was het REA van oordeel dat verordening nr. 1049/2001 en verordening nr. 1290/2013 bijgevolg aldus moeten worden toegepast dat de toepassing van elk van deze verordeningen verenigbaar is met die van de andere verordening, waardoor een coherente toepassing ervan mogelijk is.

59      Artikel 3 van verordening nr. 1290/2013, met als opschrift „Geheimhouding”, bepaalt dat alle gegevens, kennis en informatie die in het kader van een actie als vertrouwelijk zijn meegedeeld, onder de in de uitvoeringsovereenkomsten, ‑besluiten of contracten vastgestelde voorwaarden ook als zodanig worden behandeld, waarbij het Unierecht betreffende de bescherming van en toegang tot gerubriceerde informatie terdege wordt nageleefd. De vertrouwelijkheid van documenten die in het kader van het project iBorderCtrl aan het REA zijn overgelegd, is in het bijzonder onderworpen aan de voorwaarden die zijn vastgesteld in de subsidieovereenkomst, waarvan artikel 36.1 bepaalt dat tijdens de uitvoering van de actie en vier jaar na de periode van 36 maanden vanaf de aanvang van de actie, de partijen moeten zorgen voor de geheimhouding van alle gegevens of documenten die dan wel ander materiaal dat op het tijdstip van openbaarmaking als vertrouwelijk zijn respectievelijk is aangemerkt. Deze termijn was nog niet verstreken toen verzoeker zijn initiële verzoek indiende.

60      Opgemerkt dient te worden dat het REA in het kader van het onderhavige beroep stelt dat het feit dat de specifieke doelstelling van artikel 3 van verordening nr. 1290/2013 erin bestaat de toegang van derden tot documenten die onder deze bepaling vallen te beperken, met zich meebrengt dat documenten die als „vertrouwelijk” zijn aangemerkt overeenkomstig artikel 36.1 van de subsidieovereenkomst, niet kunnen worden verstrekt aan derden. Wanneer bescherming op grond van verordening nr. 1290/2013 en de subsidieovereenkomst van toepassing is, moet volgens het REA de aldus geboden „aanvullende” of „versterkte” bescherming namelijk worden gewaarborgd omdat anders het risico bestaat dat het welslagen van de gefinancierde projecten wordt ondermijnd. Dat welslagen hangt af van de bereidheid van onderzoekers om aan de projecten deel te nemen en deze bereidheid zou in gevaar kunnen komen als de ingediende documenten – die vaak innovatieve oplossingen en commercieel gevoelige informatie bevatten – mogelijkerwijs openbaar zouden worden gemaakt op grond van verordening nr. 1049/2001. De geest en de bepalingen van verordening nr. 1290/2013 en de subsidieovereenkomst die een dergelijke „aanvullende” bescherming bieden, zouden hun betekenis verliezen als het publiek toegang zou hebben tot documenten die betrekking hebben op het project in kwestie en die als vertrouwelijk zijn aangemerkt. Het REA merkt dan ook op dat het „aannam” dat de overeenkomstig artikel 36.1 van de subsidieovereenkomst als vertrouwelijk aangemerkte documenten van het consortium gevoelige informatie bevatten, waarvan de openbaarmaking de commerciële belangen van de leden van het consortium zou ondermijnen.

61      Met een dergelijk betoog pleit het REA impliciet maar noodzakelijkerwijs voor de vestiging van een algemeen vermoeden dat de documenten die een deelnemer aan een actie aan het REA heeft overgelegd op voorwaarde van vertrouwelijkheid in de zin van artikel 3 van verordening nr. 1290/2013 en artikel 36.1 van de subsidieovereenkomst, niet aan een derde mogen worden bekendgemaakt zonder dat concreet wordt onderzocht of een van de in verordening nr. 1049/2001 neergelegde uitzonderingen op het transparantiebeginsel van toepassing is op die documenten.

62      Bovendien verzoekt het REA het Gerecht – onder verwijzing naar de rechtspraak inzake algemene vermoedens van niet-openbaarmaking – om de toepassing op het onderhavige geval van een dergelijk algemeen vermoeden op basis van verordening nr. 1290/2013 te onderzoeken.

63      In zoverre zij eraan herinnerd dat de toepassing van het algemeen vermoeden van vertrouwelijkheid facultatief is voor de instelling, de instantie of het orgaan van de Unie waarbij het verzoek om toegang tot documenten wordt ingediend (zie arrest van 22 januari 2020, MSD Animal Health Innovation en Intervet international/EMA, C‑178/18 P, EU:C:2020:24, punt 59 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

64      Zelfs indien een dergelijk algemeen vermoeden in casu van toepassing zou zijn, moet bijgevolg worden geconstateerd dat het REA zich in het bestreden besluit bij de beantwoording van het verzoek om toegang tot de documenten in kwestie niet heeft beroepen op een dergelijk algemeen vermoeden van vertrouwelijkheid, maar dat het op concrete en individuele wijze is nagegaan of – met name gelet op de bescherming die aan deze documenten wordt geboden door artikel 3 van verordening nr. 1290/2013 en artikel 36.1 van de subsidieovereenkomst – de in artikel 4, lid 2, eerste streepje, van verordening nr. 1049/2001 bedoelde uitzondering zou gelden voor die documenten. Bovendien heeft het REA zowel in zijn geschriften als ter terechtzitting in antwoord op een vraag van het Gerecht uitdrukkelijk erkend dat het de mogelijkheid om toegang te verlenen tot de gevraagde documenten concreet en individueel heeft onderzocht.

65      Derhalve is geen van de argumenten waarmee het REA impliciet maar noodzakelijkerwijs aanvoert dat er een algemeen vermoeden van niet‑openbaarmaking van de gevraagde documenten bestaat wegens hun vertrouwelijkheid op grond van artikel 3 van verordening nr. 1290/2013 en artikel 36.1 van de subsidieovereenkomst, ter zake dienend.

66      Deze gevolgtrekking betekent evenwel niet dat – anders dan verzoeker stelt – in casu alleen verordening nr. 1049/2001 van toepassing is. Uit de rechtspraak volgt namelijk dat wanneer verordeningen geen bepaling bevatten waarin uitdrukkelijk staat te lezen dat de ene verordening voorrang heeft boven de andere, elk van deze verordeningen aldus moet worden toegepast dat de toepassing van de ene verordening verenigbaar is met die van de andere verordening, waardoor een coherente toepassing ervan mogelijk is (zie in die zin arrest van 27 februari 2014, Commissie/EnBW, C‑365/12 P, EU:C:2014:112, punt 84 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

67      Artikel 3 van verordening nr. 1290/2013 en artikel 36.1 van de subsidieovereenkomst bevatten in casu het voorschrift van geheimhouding van informatie en documenten met betrekking tot het betrokken project die – in dit geval in bijlage I bij deze overeenkomst – als „vertrouwelijk” zijn aangemerkt, en zij leggen dit voorschrift ten uitvoer. Hoewel verordening nr. 1290/2013 en de subsidieovereenkomst voorzien in bepaalde uitzonderingen, met name wat betreft het verstrekken van informatie aan de instellingen, organen en instanties van de Unie en de lidstaten overeenkomstig artikel 4 van deze verordening en artikel 36.1 van de subsidieovereenkomst, of wat betreft de verplichting om de resultaten te verspreiden overeenkomstig artikel 43, lid 2, van die verordening alsook de artikelen 29.1 en 29.2 van de subsidieovereenkomst, laten zij niettemin het beginsel van vertrouwelijkheid van informatie ten aanzien van het grote publiek gedurende de in de subsidieovereenkomst bepaalde periode onverlet.

68      Zoals blijkt uit artikel 38.2.1 van de subsidieovereenkomst, strekt het recht van het REA om de materialen, documenten en informatie van de begunstigden te gebruiken zich bovendien uit tot het verlenen van toegang naar aanleiding van individuele verzoeken op grond van verordening nr. 1049/2001. Volgens die bepaling heeft dit recht echter geen gevolgen voor met name de vertrouwelijkheidsverplichtingen als bedoeld in artikel 36 van de subsidieovereenkomst, die nog steeds van toepassing zijn.

69      Hieruit volgt dat het REA in het bestreden besluit terecht rekening heeft gehouden met de bescherming van de vertrouwelijkheid – waarin artikel 3 van verordening nr. 1290/2013 en artikel 36.1 van de subsidieovereenkomst voorzien ten aanzien van de gevraagde documenten – tijdens het concrete en individuele onderzoek van de gevraagde documenten uit het oogpunt van de in artikel 4, lid 2, eerste streepje, van verordening nr. 1049/2001 neergelegde uitzondering.

70      Anders dan verzoeker betoogt, kan artikel 36.1, onder e), van de subsidieovereenkomst – op grond waarvan, kort gezegd, de door artikel 3 van verordening nr. 1290/2013 gewaarborgde vertrouwelijkheidsverplichtingen niet langer van toepassing zijn indien het Unierecht of het nationale recht de openbaarmaking van de informatie vereist – niet aldus worden uitgelegd dat het uit verordening nr. 1049/2001 voortvloeiende beginsel van toegang tot documenten noodzakelijkerwijs voorrang heeft boven de bescherming van de vertrouwelijkheid van documenten die is vastgelegd in verordening nr. 1290/2013. Werd verzoekers betoog gevolgd, dan zou dit namelijk tot gevolg hebben dat de in artikel 3 van deze verordening neergelegde algemene verplichting om de vertrouwelijke behandeling van als vertrouwelijk aangemerkte documenten te waarborgen, in wezen wordt tenietgedaan. Volgens artikel 18, lid 3, van verordening nr. 1290/2013 wordt de subsidieovereenkomst geacht die verplichting te eerbiedigen bij de vaststelling van de rechten en verplichtingen van de deelnemers. Artikel 36, lid 1, onder e), van de subsidieovereenkomst vormt evenwel de uitdrukking van de in punt 66 hierboven in herinnering gebrachte noodzaak om ervoor te zorgen dat verordening nr. 1290/2013 en verordening nr. 1049/2001 aldus moeten worden toegepast dat de toepassing van de ene verordening verenigbaar is met die van de andere verordening, waardoor een coherente toepassing ervan mogelijk is.

71      Dat de documenten die bij het REA zijn ingediend door een deelnemer aan een actie, zoals in dit geval de leden van het consortium, door de partijen bij de overeenkomst als vertrouwelijk zijn aangemerkt, vormt voor het REA dan ook een aanwijzing – bij het onderzoek van het verzoek om toegang door een derde partij tot deze documenten – dat hun inhoud gevoelig is vanuit het oogpunt van de belangen van die deelnemer. De kwalificatie van de in het kader van een project aan het REA verstrekte documenten als vertrouwelijk is echter niet voldoende voor de toepassing van de uitzondering als bedoeld in artikel 4, lid 2, eerste streepje, van verordening nr. 1049/2001 en ontslaat het REA bij het concrete en individuele onderzoek van het verzoek om toegang tot deze als „vertrouwelijk” aangemerkte documenten niet van zijn verplichting om te onderzoeken of zij geheel of gedeeltelijk onder deze uitzondering vallen (zie in die zin en naar analogie arrest van 4 mei 2012, In ’t Veld/Raad, T‑529/09, EU:T:2012:215, punt 21 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

72      Bovendien heeft het zorgvuldig onderzoek, door de instelling, het orgaan of de instantie van de Unie, van verzoeken van derden om toegang tot documenten op grond van verordening nr. 1049/2001, en in het bijzonder de toepassing van de uitzonderingen als bedoeld in artikel 4 van deze verordening, tot doel het evenwicht te waarborgen tussen enerzijds het recht van het publiek op toegang tot deze documenten en anderzijds de bescherming van de legitieme belangen van de betrokkenen, zodat de bezorgdheid van het REA dat de toepassing van verordening nr. 1049/2001 op documenten die aan het REA op voorwaarde van vertrouwelijkheid zijn meegedeeld, onderzoekers ervan zou weerhouden deel te nemen aan acties die worden gefinancierd op grond van verordening nr. 1290/2013, omdat zij bang zijn voor openbaarmaking aan derden van vertrouwelijke informatie, ongegrond is.

73      Ten slotte heeft het REA – anders dan verzoeker stelt – eveneens terecht onderzocht of de informatie in de gevraagde documenten onder meer informatie bevatte die onder de geheimhoudingsplicht in de zin van artikel 339 VWEU kan vallen, teneinde in voorkomend geval de openbaarmaking van die informatie overeenkomstig artikel 4, lid 2, eerste streepje, van verordening nr. 1049/2001 te weigeren.

74      Het eerste middel dient in het licht van deze preciseringen te worden onderzocht.

b)      Toepassing op het onderhavige geval van de uitzondering die de bescherming van de commerciële belangen van derden beoogt en mogelijkheid om ten minste gedeeltelijke toegang te verlenen

75      Verzoeker betoogt dat de gevraagde documenten – anders dan het REA in het bestreden besluit heeft aangenomen – geheel of gedeeltelijk openbaar konden worden gemaakt zonder de commerciële belangen van de leden van het consortium te ondermijnen.

76      Het REA stelt dat het in het bestreden besluit alle documenten in kwestie afzonderlijk heeft gecontroleerd en dat het in dat besluit heeft uiteengezet dat deze documenten interne informatie van de leden van het consortium over de intellectuele eigendom, het lopende onderzoek, de knowhow, de methoden, de technieken en de strategieën van het consortium bevatten waarvan de verspreiding de commerciële belangen van de leden van het consortium zou ondermijnen omdat zij een voordeel zou opleveren voor hun potentiële concurrenten. Volgens het REA heeft het aldus gehandeld in overeenstemming met verordening nr. 1049/2001, de toepasselijke rechtspraak en titel III van verordening nr. 1290/2013, en heeft het zodoende naar behoren rekening gehouden met de uit artikel 3 van laatstgenoemde verordening voortvloeiende bescherming van de vertrouwelijkheid van de informatie die aan het REA is verstrekt in het kader van het project iBorderCtrl. Het REA stelt dat verzoeker niet heeft aangetoond dat zijn beoordeling onjuist was.

77      In dit verband zij eraan herinnerd dat krachtens artikel 15, lid 3, VWEU iedere Unieburger en iedere natuurlijke of rechtspersoon met verblijfplaats of statutaire zetel in een lidstaat recht heeft op toegang tot documenten van de instellingen, organen en instanties van de Unie volgens de beginselen en onder de voorwaarden die overeenkomstig de gewone wetgevingsprocedure worden bepaald. Het recht op toegang tot documenten is neergelegd in artikel 42 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

78      Verordening nr. 1049/2001 heeft volgens overweging 4 en artikel 1 ervan tot doel het recht van het publiek op toegang tot documenten van de instellingen maximaal zijn beslag te geven (zie arrest van 14 november 2013, LPN en Finland/Commissie, C‑514/11 P en C‑605/11 P, EU:C:2013:738, punt 40 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

79      Niettemin is het beginsel van de ruimst mogelijke toegang van het publiek tot documenten enigszins begrensd om redenen van openbaar of particulier belang. Verordening nr. 1049/2001 – met name overweging 11 en artikel 4 ervan – voorziet namelijk in een uitzonderingsregeling op grond waarvan de instellingen en instanties documenten niet openbaar mogen maken wanneer dit een van die belangen zou ondermijnen (zie in die zin arresten van 14 november 2013, LPN en Finland/Commissie, C‑514/11 P en C‑605/11 P, EU:C:2013:738, punt 40 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 13 januari 2017, Deza/ECHA, T‑189/14, EU:T:2017:4, punt 51).

80      Aangezien de in artikel 4 van verordening nr. 1049/2001 neergelegde uitzonderingen afwijken van het beginsel van de ruimst mogelijke toegang van het publiek tot documenten, moeten zij restrictief worden uitgelegd en toegepast (zie in die zin arrest van 21 juli 2011, Zweden/MyTravel en Commissie, C‑506/08 P, EU:C:2011:496, punt 75).

81      Zoals volgt uit de rechtspraak die in punt 56 hierboven in herinnering is gebracht, berust de uitzonderingsregeling van artikel 4 van verordening nr. 1049/2001 dus op een afweging tussen in een bepaalde situatie tegengestelde belangen, te weten enerzijds de belangen die door de openbaarmaking van de documenten in kwestie worden gediend, en, anderzijds, de belangen die daardoor worden bedreigd. De beslissing op een verzoek om toegang tot documenten hangt af van het antwoord op de vraag welk belang in het concrete geval moet primeren (zie arrest van 27 februari 2014, Commissie/EnBW, C‑365/12 P, EU:C:2014:112, punt 63 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

82      Ter rechtvaardiging van de weigering om toegang te verlenen tot een document is het in beginsel niet voldoende dat dit document verband houdt met een activiteit die of een belang dat wordt vermeld in artikel 4 van verordening nr. 1049/2001, aangezien de betrokken instelling in beginsel ook moet uiteenzetten in welk opzicht de toegang tot dat document een concrete en daadwerkelijke ondermijning zou vormen van het belang dat wordt beschermd door een van de in dat artikel neergelegde uitzonderingen (zie arrest van 27 februari 2014, Commissie/EnBW, C‑365/12 P, EU:C:2014:112, punt 64 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

83      Wat het begrip „commerciële belangen” betreft, volgt uit de rechtspraak dat niet alle informatie met betrekking tot een vennootschap en haar zakelijke betrekkingen kan vallen onder de bescherming die aan commerciële belangen moet worden geboden overeenkomstig artikel 4, lid 2, eerste streepje, van verordening nr. 1049/2001, omdat anders het algemene beginsel dat erin bestaat het publiek een zo ruim mogelijke toegang te geven tot de documenten die zich in het bezit van de instellingen bevinden, wordt uitgehold (zie arrest van 13 januari 2017, Deza/ECHA, T‑189/14, EU:T:2017:4, punt 55 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

84      Aldus dient voor de toepassing van de uitzondering van artikel 4, lid 2, eerste streepje, van verordening nr. 1049/2001 te worden aangetoond dat de documenten in kwestie gegevens bevatten waarvan de openbaarmaking de commerciële belangen van een rechtspersoon kan schaden. Dat is onder meer het geval wanneer de gevraagde documenten gevoelige bedrijfsinformatie over met name de commerciële strategie van de betrokken ondernemingen of hun handelsbetrekkingen bevatten, dan wel interne gegevens van de onderneming waarmee haar deskundigheid wordt vrijgegeven (zie arrest van 9 september 2014, MasterCard e.a./Commissie, T‑516/11, niet gepubliceerd, EU:T:2014:759, punten 82‑84 en aldaar aangehaalde rechtspraak; zie ook arrest van 13 januari 2017, Deza/ECHA, T‑189/14, EU:T:2017:4, punt 56).

85      Volgens de rechtspraak moet de gedeeltelijke toegang tot een document van een instelling, orgaan of instantie van de Unie worden onderzocht aan de hand van het evenredigheidsbeginsel (zie in die zin arrest van 6 december 2001, Raad/Hautala, C‑353/99 P, EU:C:2001:661, punten 27 en 28).

86      Uit de bewoordingen zelf van artikel 4, lid 6, van verordening nr. 1049/2001 blijkt dat een instelling, orgaan of instantie van de Unie moet onderzoeken of gedeeltelijke toegang tot de in een verzoek om toegang bedoelde documenten kan worden verleend door de eventuele weigering te beperken tot de gegevens die onder de in artikel 4 van die verordening neergelegde uitzonderingen vallen. De betrokken instelling dient een dergelijke gedeeltelijke toegang te verlenen wanneer het doel dat zij nastreeft door toegang tot het document te weigeren, ook zou kunnen worden bereikt indien deze instelling zich zou beperken tot het onleesbaar maken van de passages die schade kunnen toebrengen aan het beschermde openbaar belang (arrest van 25 april 2007, WWF European Policy Programme/Raad, T‑264/04, EU:T:2007:114, punt 50; zie in die zin ook arrest van 6 december 2001, Raad/Hautala, C‑353/99 P, EU:C:2001:661, punt 29).

87      Het staat dan ook aan de instelling, het orgaan of de instantie van de Unie om ten eerste te onderzoeken of het document waarop het verzoek om toegang betrekking heeft, onder een van de in artikel 4 van verordening nr. 1049/2001 neergelegde uitzonderingen valt, ten tweede na te gaan of de openbaarmaking van dit document het beschermde belang concreet en daadwerkelijk schaadt en, zo ja, ten derde vast te stellen of het volledige document bescherming behoeft (arresten van 30 januari 2008, Terezakis/Commissie, T‑380/04, niet gepubliceerd, EU:T:2008:19, punt 88, en 22 mei 2012, Internationaler Hilfsfonds/Commissie, T‑300/10, EU:T:2012:247, punt 93).

88      In het bestreden besluit heeft het REA zich voor de weigering om toegang te verlenen tot de documenten in kwestie beroepen op de bescherming van de commerciële belangen van de leden van het consortium in de zin van artikel 4, lid 2, eerste streepje, van verordening nr. 1049/2001, maar daarbij is het er – zoals in de punten 58 en 73 hierboven in herinnering is gebracht – van uitgegaan dat deze bepaling moet worden uitgelegd in overeenstemming met de in artikel 3 van verordening nr. 1290/2013 en artikel 36 van de subsidieovereenkomst inzake het project iBorderCtrl vervatte bepalingen die betrekking hebben op geheimhouding, rekening houdend met de bescherming die artikel 339 VWEU biedt aan informatie die uit zijn aard onder de geheimhoudingsplicht valt.

89      In het bestreden besluit wordt in dit verband gepreciseerd dat de betreffende informatie interne kennis („inside knowledge”) van het consortium is en de specifieke intellectuele eigendom, het lopende onderzoek, de knowhow, de methodologieën, de technieken en de strategieën weerspiegelt die aan het consortium toebehoren. De openbaarmaking van deze informatie zou de concurrentiepositie van het consortium op de markt aantasten, wat op zijn beurt de commerciële belangen van het consortium aanzienlijk zou ondermijnen, onder meer wat de intellectuele eigendom betreft, doordat de potentiële concurrenten van het project in kwestie zouden worden begunstigd. Zij zouden daaruit namelijk op oneerlijke wijze de volgende voordelen trekken. Ten eerste zouden concurrenten kunnen anticiperen op de strategieën en zwakke punten van de leden van het consortium, met name wanneer zij deelnemen aan aanbestedingen. Ten tweede zouden zij de intellectuele eigendom, de knowhow, de methoden, de technieken en de strategieën van het consortium kunnen kopiëren of gebruiken om hun eigen concurrerende producten of diensten te verbeteren of om een oneerlijk voordeel te behalen bij het aanvragen van octrooien, goedkeuring of toelating voor hun producten of diensten. Ten derde zou openbaarmaking afbreuk doen aan het vermogen van consortiumleden om financiering van investeerders te verkrijgen in een zeer concurrerende omgeving waarbinnen de commerciële waarde van de betreffende informatie alleen kan worden beschermd dankzij vertrouwelijkheid. Ten vierde zou de openbaarmaking van de informatie – gelet op de gevoeligheid ervan – de reputatie van de leden van het consortium en die van de met hen verbonden personen kunnen schaden.

90      Het REA heeft daaruit besloten dat het risico bestond dat toegang tot de gevraagde documenten de commerciële belangen van het consortium, waaronder de intellectuele eigendom, zou ondermijnen.

91      Op basis van deze overwegingen heeft het REA in het bestreden besluit gedeeltelijke toegang verleend tot de documenten D 3.1, D 7.3 en D 7.8 en volledige toegang geweigerd tot de overige gevraagde documenten die tijdens het project iBorderCtrl waren opgesteld, zoals volgt uit punt 8 hierboven.

92      Derhalve moet worden nagegaan of – zoals verzoeker stelt – het REA zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de gevraagde documenten, concreet en individueel beschouwd, informatie bevatten die de toepassing van de in artikel 4, lid 2, eerste streepje, van verordening nr. 1049/2001 neergelegde uitzondering kon rechtvaardigen, zodat er sprake was van een reëel en niet hypothetisch risico dat openbaarmaking ervan de commerciële belangen van de leden van het consortium daadwerkelijk zou aantasten, en moet in voorkomend geval worden onderzocht of volledige of gedeeltelijke toegang had kunnen worden verleend. Dit onderzoek moet worden uitgevoerd in het licht van de bevindingen in de punten 64, 69 en 73 hierboven.

93      Ter ondersteuning van zijn betoog voert verzoeker argumenten van horizontale aard aan, alsmede meer specifieke argumenten die betrekking hebben op de individuele beoordeling van elk van deze documenten of documenten van dezelfde aard.

1)      Argumenten van horizontale aard

94      Wat allereerst de argumenten van horizontale aard betreft, stelt verzoeker in de eerste plaats dat het REA ten onrechte verwijst naar de commerciële belangen van het „consortium”, dat niet bestaat als rechtspersoon en waarvan de vele leden bovendien wetenschappelijke instellingen of universiteiten zijn die „a priori” geen commerciële belangen hebben.

95      In zoverre moet om te beginnen worden vastgesteld dat zelfs in de veronderstelling dat – zoals verzoeker betoogt – niet de commerciële belangen van het consortium maar die van zijn leden, individueel of collectief, het voorwerp moeten zijn van het onderzoek naar de toepassing van de in artikel 4, lid 2, eerste streepje, van verordening nr. 1049/2001 neergelegde uitzondering, dit niet wegneemt dat het REA in het bestreden besluit, ondanks enkele verwijzingen naar de commerciële belangen van het consortium, is nagegaan of de openbaarmaking van de documenten in kwestie de commerciële belangen van de leden van dat consortium zou aantasten. Hoe dan ook zij opgemerkt dat verzoeker geen consequenties trekt uit zijn argument dat ziet op de wettigheid van het bestreden besluit. Daarnaast stelt verzoeker ten onrechte dat wetenschappelijke instellingen of een universiteit geen activiteiten kunnen verrichten waaraan commerciële belangen verbonden zijn (zie in die zin arrest van 21 oktober 2010, Agapiou Joséphidès/Commissie en EACEA, T‑439/08, niet gepubliceerd, EU:T:2010:442, punten 124‑128).

96      In de tweede plaats zij opgemerkt dat noch het tijdstip waarop een document is opgesteld – waarop verzoeker zich beroept om te betogen dat de aan het begin van het project opgestelde documenten geen bedrijfsgeheimen kunnen bevatten – noch de tijd die nodig is om een document op te stellen, waarop het REA de nadruk legt, relevant is om vast te stellen of een document waarvan om toegang wordt verzocht informatie bevat die verband houdt met de commerciële belangen van een onderneming. Deze argumenten van partijen zijn dus niet ter zake dienend.

97      In de derde plaats stelt verzoeker dat de resultaten van met overheidsmiddelen gefinancierd onderzoek ten goede moeten komen aan het publiek, daaronder begrepen de concurrenten van de commerciële leden van het consortium, met name omdat daadwerkelijke concurrentie om de beste technologie een voordeel oplevert voor het publiek ingeval de Unie zou besluiten om dergelijke technologie te gebruiken en daarvoor aanbestedingen uit te schrijven.

98      In zoverre dient te worden geconstateerd dat de vraag of de commerciële belangen van de leden van het consortium, in het bijzonder die welke verband houden met de resultaten van het project, bescherming verdienen – met name in het licht van een eventueel belang van de concurrenten en het publiek bij het verkrijgen van algemene toegang projecten die worden gefinancierd uit de begroting van de Unie – valt onder de beoordeling van het bestaan van een hoger openbaar belang bij de openbaarmaking van de gevraagde documenten, ondanks het eventuele bestaan van legitieme commerciële belangen, en daarom in voorkomend geval zal worden onderzocht in het kader van het onderzoek van het tweede onderdeel van het eerste middel.

99      Bovendien is volgens verzoeker de bewering van het REA dat het te ontwikkelen systeem alleen „commerciële waarde” heeft als de werking ervan geheim blijft, onjuist, en dit zowel om veiligheidsredenen, aangezien informatietechnologie enkel voldoende veilig kan worden gebruikt wanneer de werking en de code ervan voor het publiek toegankelijk zijn zodat die technologie publiekelijk kan worden gecontroleerd en getest wat haar zwakke punten betreft, als om commerciële redenen, aangezien de werking van een technologie moet kunnen worden gecontroleerd en bevestigd door onafhankelijke partijen (bijvoorbeeld wetenschappers) voordat een overheidsinstantie geld uitgeeft aan de verwerving ervan.

100    Voor zover deze argumenten van verzoeker aldus moeten worden opgevat dat hij in wezen stelt dat de leden van het consortium geen beschermenswaardige commerciële belangen hebben die verband houden met een project als iBorderCtrl, dient in navolging van het REA te worden opgemerkt dat de „resultaten” van een project – overeenkomstig artikel 41 van verordening nr. 1290/2013, dat deel uitmaakt van titel III van deze verordening, waarin regels betreffende de exploitatie en verspreiding van resultaten zijn opgenomen – eigendom zijn van de deelnemer aan het project die ze heeft gegenereerd, dat wil zeggen gemeenschappelijk eigendom zijn van de deelnemers aan het project. Voorts bepaalt artikel 42 van verordening nr. 1290/2013 dat indien resultaten geschikt zijn voor commerciële of industriële exploitatie, de deelnemer die eigenaar is van deze resultaten, de beschermingsmogelijkheden onderzoekt, alsmede dat de deelnemer die resultaten, indien dit redelijk is en de omstandigheden zulks rechtvaardigen, op adequate wijze beschermt, terdege rekening houdend met zijn legitieme belangen en de legitieme, met name commerciële, belangen van de overige deelnemers aan de betrokken actie.

101    Hieruit volgt dat de resultaten van de projecten die eigendom zijn van de projectdeelnemers, een commerciële en financiële waarde voor hen kunnen hebben en dat daarom hun industriële en commerciële exploitatie kan worden beschermd. De deelnemers aan een dergelijk project, zoals in casu de leden van een consortium, kunnen dan ook legitieme commerciële belangen hebben die verband houden met de resultaten van dat project die onder de in artikel 4, lid 2, eerste streepje, van verordening nr. 1049/2001 bedoelde uitzondering kunnen vallen.

102    Tevens stelt verzoeker in dit verband ten onrechte dat de door artikel 41 van verordening nr. 1290/2013 geboden bescherming beperkt is tot de eigendom van geproduceerde „tastbare” goederen. Uit artikel 2, lid 1, punt 19, van verordening nr. 1290/2013 volgt namelijk dat het begrip „resultaten” ziet op alle materiële of immateriële opbrengst van de actie, zoals in het kader van de actie gegenereerde gegevens, kennis of informatie, ongeacht de vorm of aard ervan en ongeacht of deze kunnen worden beschermd, en ook alle daarmee verbonden rechten, met inbegrip van intellectuele-eigendomsrechten.

103    Aan deze gevolgtrekking wordt niet afgedaan door de in dit verband door verzoeker gemaakte vergelijking met een handelsexclusiviteit waardoor gedurende een tijdvak van tien jaar het in de handel brengen van andere geneesmiddelen wordt uitgesloten, zoals bedoeld in het arrest van 5 februari 2018, PTC Therapeutics International/EMA (T‑718/15, EU:T:2018:66, punt 91). Om te beginnen blijkt namelijk uit de punten 100 en 102 hierboven dat een actie zowel resultaten kan opleveren die beschermd kunnen worden als resultaten die niet beschermd kunnen worden, of dat het gelet op de omstandigheden niet redelijk of gerechtvaardigd is om hun bescherming te waarborgen. Wat daarnaast de resultaten van het project betreft die onder meer kunnen worden beschermd door intellectuele of industriële eigendomsrechten zoals octrooien, geldt dat deze rechten – anders dan het REA in wezen betoogt – weliswaar de resultaten kunnen beschermen tegen ongerechtvaardigde industriële en commerciële exploitatie, en met name tegen het op de markt brengen van soortgelijke producten, maar dat dit feit op zich niet leidt tot ongegrondheid van een besluit om op basis van een uitzondering ter bescherming van legitieme commerciële belangen – waaronder met name intellectuele‑eigendomsrechten – de toegang tot de gevraagde documenten te weigeren.

104    Dit argument van verzoeker moet dus worden afgewezen.

2)      Individuele beoordeling van de documenten in kwestie

105    Zoals in punt 91 hierboven in herinnering is gebracht, heeft het REA bij het bestreden besluit gedeeltelijke toegang verleend tot de documenten D 3.1, D 7.3 en D 7.8 en de volledige toegang tot de overige gevraagde documenten geweigerd.

106    Vooraf moet in de eerste plaats worden gepreciseerd wat de strekking is van verzoekers grieven die gericht zijn tegen de weigering van toegang tot de gevraagde documenten. Ten eerste moet met betrekking tot document D 7.6 in navolging van het REA worden opgemerkt dat het REA op het initiële verzoek, voor zover daarin om toegang tot dat document werd verzocht, heeft geantwoord dat het toegankelijk was voor het publiek, wat verzoeker in het kader van het onderhavige beroep niet betwist. Hieruit moet worden geconcludeerd dat het onderhavige geding niet gaat over document D 7.6. Ten tweede moet worden vastgesteld dat de weigering van toegang tot de gevraagde documenten niet wordt betwist voor zover zij betrekking heeft op de persoonsgegevens van de bij het project betrokken personen, aangezien verzoeker in het kader van zijn confirmatieve verzoek ermee heeft ingestemd dat deze gegevens onleesbaar werden gemaakt en hij bovendien geen enkel argument heeft aangevoerd om dit element in het kader van het onderhavige beroep te betwisten.

107    In de tweede plaats zij opgemerkt dat in bijlage I bij de subsidieovereenkomst alle gevraagde documenten, met uitzondering van de documenten D 3.1 en D 8.7, als vertrouwelijk zijn aangemerkt door middel van de aanduiding „vertrouwelijk, enkel bestemd voor leden van het consortium (daaronder begrepen de diensten van de Commissie en/of van het REA)” [„confidential, only for members of the consortium (including the Commission Services and/or REA Services)”].

108    Met betrekking tot de documenten D 3.1 en D 8.7 zij opgemerkt dat de status van een document in de loop van het project kan veranderen, wat – gezien het feit dat over de status „vertrouwelijk” of „openbaar” van een document wordt beslist bij de ondertekening van de overeenkomst, zoals in dit geval in bijlage I bij de subsidieovereenkomst – noopt tot een aanpassing van de subsidieovereenkomst overeenkomstig artikel 55 daarvan. Zo was om te beginnen document D 3.1 in de subsidieovereenkomst ingedeeld bij de documenten waarvan het „gevoelige” karakter vóór de openbaarmaking ervan moest worden beoordeeld volgens het interne mechanisme van het consortium. De procedure om de status te wijzigen in „vertrouwelijk” was aan de gang toen het initiële verzoek om toegang werd ingediend. Voorts is document D 8.7 ten tijde van de overlegging ervan aangemerkt als vertrouwelijk, wat blijkt uit de aantekening die is aangebracht op de eerste bladzijde van dat document.

109    Het REA mocht bij het onderzoek van verzoekers verzoek om toegang rekening houden met de in de punten 107 en 108 hierboven vermelde omstandigheden (zie punt 69 hierboven).

i)      Documenten D 1.1 (eerste verslag van de ethisch adviseur), D 1.2 (ethiek van profilering, risico van stigmatisering van individuen en mitigatieplan) en D 2.3 (juridisch en ethisch beoordelingsverslag op het niveau van de Unie)

110    Verzoeker stelt dat de rechtmatige bescherming van commerciële belangen niet kan worden uitgebreid tot informatie die geen verband houdt met de onderneming en geen „bedrijfsgeheimen” behelst, zoals in dit geval met name de ethische beoordeling en het onderzoek van het juridische kader, die geen betrekking hebben op een specifieke technologie, maar algemene kwesties van ethische en juridische beoordeling, die volgens hem losstaan van het concrete ontwerp van het systeem en het concrete project van het consortium. Volgens verzoeker stelt het REA ten onrechte dat alle informatie die nuttig is voor de concurrenten van de consortiumpartners een bedrijfsgeheim vormt en moet worden beschermd. Hij wijst erop dat de concurrenten van de tot het consortium behorende ondernemingen hebben deelgenomen aan het testen van het door het consortium ontwikkelde systeem.

111    De openbaarmaking van de documenten D 1.1, D 1.2 en D 2.3, waarvan verzoeker stelt dat zij geen wetenschappelijke knowhow weerspiegelen en geen informatie over productie- en analysemethoden bevatten, kan de commerciële belangen van de leden van het consortium volgens hem bijgevolg niet ondermijnen. Verzoeker is van mening dat hoe dan ook – zelfs indien deze documenten elementen zouden bevatten die verband houden met de wetenschappelijke knowhow van de leden van het consortium – openbaarmaking door middel van uittreksels van deze documenten mogelijk moet zijn.

112    Het REA stelt dat de ethische en juridische beoordelingen die vervat zijn in de documenten D 1.1, D 1.2 en D 2.3, specifiek zijn afgestemd op het project iBorderCtrl, in die zin dat in deze documenten wordt besproken en geanalyseerd hoe de verschillende aandachtspunten concreet in aanmerking worden genomen bij de methodologie van dat project. In die documenten worden tevens beschermingsmaatregelen gepresenteerd met betrekking tot de geïdentificeerde risico’s en vereisten die specifiek zijn voor het project. Voorts is de compilatie van de in document D 2.3 vervatte informatie „intellectueel werk” dat niet toegankelijk is voor personen die niet tot het consortium behoren, zodat zij specifieke knowhow van de leden van het consortium bevat. De ethische beoordelingen in de documenten D 1.1 en D 1.2 bevatten gevoelige informatie waarvan de openbaarmaking de reputatie van de leden van het consortium, partners en bij het project betrokken personen kunnen schaden. Openbaarmaking van die informatie kan dus de commerciële belangen van de leden van het consortium aantasten en concurrenten een oneerlijk voordeel verschaffen.

113    Na raadpleging van de documenten D 1.1, D 1.2 en D 2.3 stelt het Gerecht vast dat deze onder meer – zoals blijkt uit het bestreden besluit – ethische en juridische beoordelingen bevatten van de instrumenten, technologische componenten en methoden die zijn ontwikkeld in het kader van het project iBorderCtrl.

114    Document D 1.1 bevat namelijk – zoals het REA opmerkt – in het bijzonder de beschrijving van de wijze waarop de ethische en juridische aandachtspunten die in de documenten D 1.2 en D 2.3 zijn geïdentificeerd, bij de ontwikkeling van de verschillende technologische componenten en methoden die tot stand zijn gebracht in het kader van het project iBorderCtrl, zowel voor de onderzoeksfase als voor een eventuele exploitatiefase concreet in aanmerking moeten worden genomen om de eerbiediging van de aangehaalde ethische beginselen en grondrechten te waarborgen. Het document bevat – als onderdeel van de daarin geformuleerde aanbevelingen – verwijzingen naar de knowhow, methodologieën, technieken en strategieën die door de leden van het consortium zijn ontwikkeld ten behoeve van het project of informatie aan de hand waarvan deze elementen kunnen worden geïdentificeerd.

115    Document D 1.2, waarin wordt vermeld dat het verband houdt en gedeeltelijk overlapt met het juridische verslag dat document D 2.3 vormt, presenteert – zoals het REA opmerkt – de methodologie die het project iBorderCtrl hanteert om specifiek om te gaan met profilering en het risico van stigmatisering van zowel individuen als groepen, de analyse van het probleem van foutieve informatie („false positives”, „false negatives”) van de software en een eerste beschrijving van de projectrisico’s en de relevante beschermingsmaatregelen. Dit onderzoek, dat specifiek is voor het project, maakt gebruik van informatie over de technologische componenten en methoden die in het kader van het project zijn ontwikkeld en verwijst dus naar de knowhow, de methodologieën, de technieken en de strategieën die zijn ontwikkeld door de leden van het consortium ten behoeve van het project of informatie aan de hand waarvan deze elementen kunnen worden geïdentificeerd.

116    In document D 2.3, dat is opgesteld door een deelnemende universiteit, wordt in detail uiteengezet hoe de vereisten van het Unierecht en van het nationale recht hun beslag krijgen in de verschillende subdomeinen van de door het project ontwikkelde technologieën. Deze analyse, waarin de infrastructuur van het project iBorderCtrl in detail wordt onderzocht, heeft dus gedeeltelijk specifiek betrekking op de technologieën, functionaliteiten en tools die door dit project worden gebruikt en maakt het mogelijk om de in het licht van het geïdentificeerde regelgevende kader gevolgde strategie te kennen.

117    De in de punten 114 tot en met 116 hierboven vermelde informatie valt dus onder de commerciële belangen van de leden van het consortium in de zin van artikel 4, lid 2, eerste streepje, van verordening nr. 1049/2001. Het REA heeft zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt gesteld dat openbaarmaking van die informatie de commerciële belangen van de leden van het consortium concreet en daadwerkelijk kon ondermijnen, ook op het gebied van de intellectuele eigendom, doordat zij concurrenten in staat zou stellen om oneerlijk voordeel te trekken uit hun knowhow die commerciële waarde heeft.

118    Uit de documenten D 1.1, D 1.2 en D 2.3 blijkt echter dat deze ook andere informatie dan beoordelingen van de concrete juridische en ethische implicaties van het project iBorderCtrl of bij de ontwikkeling van de technologieën of functionaliteiten daarvan concreet overwogen oplossingen bevatten.

119    Deze documenten bevatten namelijk ook een beschrijving van het beleid van de Unie op het gebied van grenscontroles en van de stand van het Unierecht met betrekking tot dit beleid, alsmede van de ontwikkelingen op het gebied van de wenselijkheid om die controles te versterken door innovatieve technologische middelen toe te passen. Zij bevatten tevens een gedetailleerde samenvatting van het relevante juridische – internationaalrechtelijke, Unierechtelijke en nationaalrechtelijke – kader, met name het juridische kader dat betrekking heeft op de bescherming van persoonsgegevens, op de rechtsbeginselen en op de grondrechten. Deze informatie, die onder meer gebaseerd is op openbaar toegankelijke bronnen die worden geïdentificeerd aan de hand van verwijzingen naar websites, refereert niet aan de tools of technologieën die daadwerkelijk worden gebruikt in het kader van het project iBorderCtrl, maar behandelt – zoals verzoeker stelt – vragen die verband houden met de ethische en juridische beoordeling van een systeem dat gebruikmaakt van innovatieve technologische middelen zoals „automatische herkenning van bedrog” of geautomatiseerde „risicobeoordeling”, en die kunnen rijzen los van het concrete ontwerp van het systeem en het door de leden van het consortium ontwikkelde project.

120    Bovendien betoogt het REA weliswaar dat het is nagegaan of de documenten in kwestie openbaar toegankelijke informatie bevatten, maar heeft het in het bestreden besluit niet aangevoerd dat de in punt 119 hierboven genoemde informatie een toegevoegde waarde had ten opzichte van de openbaar toegankelijke informatie waarop zij gebaseerd is in de zin van de rechtspraak die voortvloeit uit het arrest van 13 januari 2017, Deza/ECHA (T‑189/14, EU:T:2017:4, punt 60 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

121    Tijdens de onderhavige procedure betoogt het REA enkel dat de compilatie van de in document D 2.3 vervatte informatie „intellectueel werk” is dat niet toegankelijk is voor personen die niet tot het consortium behoren en dat specifieke knowhow van zijn leden bevat. In zoverre kan het werk van systematisering van openbaar toegankelijke gegevens weliswaar een commerciële waarde hebben, maar moet worden aangetoond dat de systematisering van die gegevens gepaard ging met beoordelingen die hebben geleid tot nieuwe wetenschappelijke conclusies of tot bevindingen over een innovatieve strategie die de onderneming een commercieel voordeel kunnen verschaffen ten opzichte van haar concurrenten en die bijgevolg uiteraard vertrouwelijk zijn (zie in die zin arrest van 13 januari 2017, Deza/ECHA, T‑189/14, EU:T:2017:4, punt 67). Het REA toont evenwel niet aan dat dit intellectueel werk van compileren een meerwaarde vormt ten opzichte van voor het publiek toegankelijke gegevens in de zin van de in punt 120 hierboven in herinnering gebrachte rechtspraak en dat de eenvoudige taak van het compileren van deze informatie specifieke knowhow van de leden van het consortium heeft vereist die voor hen een commercieel belang vertegenwoordigt dat beschermenswaardig is in de zin van artikel 4, lid 2, eerste streepje, van verordening nr. 1049/2001 (zie in die zin arrest van 13 januari 2017, Deza/ECHA, T‑189/14, EU:T:2017:4, punt 65).

122    Derhalve moet worden geoordeeld dat het REA in het bestreden besluit ten onrechte heeft aangenomen dat de weigering van toegang tot de informatie die vervat is in de in punt 119 hierboven genoemde documenten D 1.1, D 1.2 en D 2.3 gerechtvaardigd was door de bescherming van de commerciële belangen van de leden van het consortium.

123    Het door het REA in het bestreden besluit gehanteerde argument dat de concurrenten van de leden van het consortium voordeel zouden kunnen trekken uit de openbaarmaking van die documenten – onder meer door op zwakke punten en strategieën met betrekking tot het project in kwestie te anticiperen in het kader van de ontwikkeling van soortgelijke projecten – of de knowhow van die consortiumleden zouden kunnen gebruiken, kan de weigering van toegang tot de in punt 119 hierboven genoemde informatie niet rechtvaardigen. Deze informatie valt immers niet onder de knowhow of expertise van de leden van het consortium en vormt, voor zover zij geen betrekking heeft op de concrete toepassing van juridische en ethische beginselen op het betreffende project, geen gevoelige commerciële informatie, zodat de openbaarmaking ervan de concurrenten van de leden van het consortium geen voordeel kan verschaffen. Die informatie valt dus niet onder de door artikel 4, lid 2, eerste streepje, van verordening nr. 1049/2001 gewaarborgde bescherming van commerciële belangen.

124    Tevens dient in navolging van verzoeker te worden geconstateerd dat het REA niet uiteenzet hoe de openbaarmaking van de documenten D 1.1, D 1.2 en D 2.3 – met name wat de in punt 119 hierboven genoemde informatie betreft – de reputatie van de leden van het consortium concreet en daadwerkelijk zou kunnen schaden. Hoe dan ook kan het argument van het REA niet slagen indien het aldus moet worden opgevat dat het feit dat het project in kwestie aanleiding geeft tot ethische en juridische bedenkingen, op zichzelf schadelijk kan zijn voor de reputatie van de leden van het consortium dat dit project heeft opgezet. Uit het voorwerp en de doelstelling van het project iBorderCtrl, die bekend zijn bij het grote publiek – zoals verzoeker opmerkt onder verwijzing naar de informatie die is gepubliceerd op de website die aan dat project is gewijd – kan namelijk worden afgeleid dat het betreffende project gebaseerd is op het gebruik van innovatieve technologische middelen waarbij onder meer wordt uitgegaan van het verzamelen van informatie, zodat het feit dat een systeem als iBorderCtrl – net zoals elk ander systeem dat gebaseerd is op dergelijke innovatieve middelen – aanleiding kan geven tot bepaalde juridische en ethische bedenkingen, geen bedrijfsgeheim of commercieel gevoelige informatie vormt.

125    Uit het voorgaande volgt dat het REA zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat alle in de documenten D 1.1, D 1.2 en D 2.3 vervatte informatie onder de commerciële belangen van de leden van het consortium viel en ten onrechte de toegang tot al deze documenten heeft geweigerd. De onderhavige grief is dan ook deels gegrond.

ii)    Document D 1.3 (ethisch adviseur)

126    Volgens verzoeker kan een geanonimiseerde publicatie, waaruit de persoonsgegevens zijn weggelaten, van het gevraagde document D 1.3 betreffende de benoeming van de externe ethisch adviseur de commerciële belangen van de leden van het consortium niet ondermijnen.

127    Het REA stelt dat de verspreiding van gegevens in document D 1.3 die kunnen worden gebruikt om de ethisch adviseur te identificeren en die betrekking hebben op bijna het hele document – zoals de gedetailleerde beschrijving van zijn expertise of zijn curriculum vitae – zijn onafhankelijkheid en commerciële belangen kunnen ondermijnen.

128    Dienaangaande zij opgemerkt dat het REA in het bestreden besluit heeft vermeld dat document D 1.3 – net zoals de documenten D 1.1, D 1.2 en D 2.3 – ethische en juridische beoordelingen bevat van de instrumenten, technologische componenten en methodologieën die zijn ontwikkeld in het kader van het project. Bij lezing van dat document blijkt echter dat dit duidelijk niet het geval is. Zoals het REA opmerkt in de context van de onderhavige zaak, bevat document D 1.3 namelijk het gedetailleerde curriculum vitae van de externe ethisch adviseur en zijn aanvaardingsbrief wat betreft de taken die hem door het consortium zijn toevertrouwd.

129    Het bestreden besluit bevat geen andere reden voor de weigering van toegang tot document D 1.3 en met name wordt niet onderbouwd waarom openbaarmaking van dat document waaruit de persoonsgegevens zijn weggelaten, waarmee verzoeker in het confirmatieve verzoek heeft ingestemd, niet mogelijk zou zijn. De reden die het REA in dit verband tijdens de onderhavige procedure heeft aangevoerd, te weten dat de openbaarmaking van de gegevens die de identificatie van de ethisch adviseur mogelijk maken, zijn onafhankelijkheid en zijn commerciële belangen zou ondermijnen, komt niet voor in het bestreden besluit, dat enkel refereert aan de commerciële belangen van de leden van het consortium. Zoals blijkt uit document D 1.3, is de betrokken ethisch adviseur echter niet in dienst van een van de leden van het consortium en is hij onafhankelijk van hen. Zijn commerciële belangen mogen dan ook niet worden verward met die van de leden van het consortium.

130    Voorts zij opgemerkt dat in het bestreden besluit in antwoord op het confirmatieve verzoek waarin verzoeker ermee heeft ingestemd dat de persoonsgegevens in de gevraagde documenten onleesbaar worden gemaakt, niet wordt vermeld dat document D 1.3 in zijn geheel onder de uitzondering als bedoeld in artikel 4, lid 1, onder b), van verordening nr. 1049/2001 valt. Het bestreden besluit verwijst namelijk enkel naar de uitzondering als bedoeld in artikel 4, lid 2, eerste streepje, van die verordening. Voorts wordt in het bestreden besluit geen melding gemaakt van de onmogelijkheid om gedeeltelijke toegang te verlenen omdat een document zonder persoonsgegevens voor verzoeker geen nut zou hebben. Zelfs indien werd aangenomen dat dit geldt voor alle informatie in het curriculum vitae van de ethisch adviseur, zet het REA hoe dan ook in het bijzonder niet uiteen in hoeverre dit ook zou gelden voor andere informatie in document D 1.3, met name voor de beschrijving van de taken die door de leden van het consortium zijn toevertrouwd aan de ethisch adviseur.

131    Hieruit volgt dat de in het bestreden besluit aangevoerde motivering niet volstaat om de weigering van toegang tot document D 1.3 enkel te doen steunen op artikel 4, lid 2, eerste streepje, van verordening nr. 1049/2001. De onderhavige grief is dan ook gegrond.

iii) Document D 2.1 (verslag van de vereistenanalyse)

132    Verzoeker stelt dat de grensbewakingsprocedures in de lidstaten en hun vereisten, die worden beschreven in document D 2.1, geen bedrijfsgeheimen vormen maar een openbare aangelegenheid zijn. Het REA beschouwt volgens hem alle informatie die nuttig zou kunnen zijn voor de concurrenten van de partners van het consortium die commerciële activiteiten uitoefenen, ten onrechte als bedrijfsgeheim, terwijl het niet betoogt dat deze analyse de wetenschappelijke knowhow van een persoon weerspiegelt of dat zij informatie zou bevatten over productie- en analysemethoden waarvan de publicatie noodzakelijkerwijs de belangen van een lid van het consortium ernstig zou schaden. Hoe dan ook zou dit enkel het onleesbaar maken van de betreffende passages rechtvaardigen.

133    Het REA voert aan dat document D 2.1, dat is opgesteld in 2016, een gedetailleerde beschrijving geeft van de grensbewakingsprocedures in de proeflidstaten en dat dit document een samenvatting geeft van de vereisten voor gebruikers wat de periode vóór hun aankomst op het grondgebied van de Unie betreft, alsmede van de achtergrondcontrole- en grenscontrolefasen. Volgens haar bevat dat document de methode voor de evaluatie van het onderzoek en de conclusies. De compilatie van de informatie bevat de specifieke knowhow van de leden van het consortium. Concurrenten trekken voordeel uit de openbaarmaking van dergelijke informatie, mede omdat zij te weten komen welke benadering door een van de consortiumleden wordt gevolgd. Anders dan verzoeker stelt, gaat de door verordening nr. 1049/2001 geboden bescherming veel verder dan „bedrijfsgeheimen”.

134    Na raadpleging van het document in kwestie constateert het Gerecht dat dit document – zoals blijkt uit het bestreden besluit – onder meer technologische oplossingen (bijvoorbeeld biometrische identificatietechnologieën) en de omschrijving van de algemene architectuur van het project iBorderCtrl bevat en aldus voorziet in het algemene kader voor de verschillende modules, daaronder begrepen de functionaliteiten van de hardware en software die het uiteindelijke geïntegreerde systeem vormen.

135    Deze informatie maakt deel uit van de knowhow van de leden van het consortium en heeft betrekking op methodologieën, technieken en strategieën die zij hebben ontwikkeld ten behoeve van het project. Het REA is er in het bestreden besluit dan ook terecht van uitgegaan dat de openbaarmaking van de betreffende informatie de commerciële belangen van de leden van het consortium concreet en daadwerkelijk kon ondermijnen, omdat concurrenten dankzij die informatie in staat zouden zijn om oneerlijk voordeel te trekken uit hun knowhow die commerciële waarde heeft.

136    Bij lezing van voormeld document blijkt het evenwel ook andere informatie te bevatten dan die welke verband houdt met de specifieke methodologieën, technieken en strategieën van het project iBorderCtrl.

137    Zoals namelijk uit het document zelf blijkt, wordt de analyse die het bevat inderdaad in drie fasen uitgevoerd, waarvan de eerste bestaat in een beschrijving en een analyse van de concepten die ten grondslag liggen aan grensbeheer en een overzicht geeft van de operationele problemen van eindgebruikers in hun geografische context. In dit verband wordt onder meer een gedetailleerde beschrijving gegeven van de grensbewakingsprocedures in de lidstaten die betrokken zijn bij de onderzoeksfase van het project. Zoals verzoeker stelt, zijn deze procedures en hun vereisten geen bedrijfsgeheimen van de leden van het consortium, maar een publieke aangelegenheid. De tweede fase bestaat in een overzicht van de „state of the art” van de verschillende technologieën, waarvan een deel wordt gevormd door een presentatie is van wat – zoals het opschrift van dit deel van het document doet vermoeden – de huidige stand is van de technologische ontwikkeling in de wereld op de gebieden waarop het project betrekking heeft.

138    Hoewel deze analysen voorafgaande fasen zijn voor het onderzoek van de concrete vereisten met betrekking tot het project iBorderCtrl – rekening houdend met onder meer de aldus geïdentificeerde concepten en in vergelijking met reeds bestaande technologieën – en zij ontegenzeggelijk een vertrekpunt vormen voor het uitvoeren van de analyse van de architectuur van dit systeem, zijn methodologieën en instrumenten, die zijn beschreven in de punten 134 en 135 hierboven, bevat het grootste gedeelte van deze analysen bevatten geen informatie die verband houdt met de specifieke knowhow van de leden van het consortium, hun interne kennis of hun expertise. Dat deze gegevens het eventueel mogelijk zouden maken om vast te stellen welke de reeds bestaande technologieën zijn waarvan de toepassing of ontwikkeling in aanmerking wordt genomen bij het nadenken over het ontwerp van het systeem in het kader van het iBorderCtrl-project, toont op zichzelf niet aan dat die gegevens verband houden met de knowhow van de leden van het consortium. Voorts merkt verzoeker op dat de in het project gehanteerde „aanpak” reeds kan worden afgeleid uit de voor het publiek toegankelijke informatie, wat door het REA wordt erkend wanneer het bevestigt dat de informatie die voor het publiek toegankelijk is dankzij een mededeling van het consortium over de werking van het systeem, het mogelijk maakt om te weten hoe het proefsysteem wordt geacht te functioneren.

139    Dat de in document D 2.1, die wordt vermeld in punt 137 hierboven, niet onder de wetenschappelijke knowhow van de leden van het consortium of hun interne kennis valt, wordt bevestigd door het feit dat deze delen van analysen gebaseerd zijn op openbaar toegankelijke bronnen, waaronder de academische publicaties en de op het internet, verspreide informatie die wordt vermeld in het deel „Bronnen” van het document.

140    Bovendien bevatten de ontwikkeling van de methodologie van de onderzoeken of die van de beoordeling van de aldus verkregen gegevens alsook de daaruit getrokken conclusies met betrekking tot de ontwikkeling van het project iBorderCtrl weliswaar – zoals het REA stelt – de specifieke knowhow van de leden van het consortium, maar geldt dat niet voor de in punt 137 hierboven vermelde informatie, aangezien in het bestreden besluit geen specifieke methode inzake de compilatie ervan is vermeld en deze evenmin uit het document zelf blijkt. Tijdens de onderhavige procedure heeft het REA betoogd dat de compilatie van de informatie in document D 2.1 de specifieke knowhow van de leden van het consortium bevatte. Ook al is het juist – zoals in punt 121 hierboven in herinnering is gebracht – dat het systematiseren van openbaar toegankelijke informatie enige commerciële waarde zou kunnen hebben, het REA heeft niet aangetoond dat in casu een compilatie van openbaar toegankelijke informatie een toegevoegde waarde heeft in de zin van de in punt 120 hierboven in herinnering gebrachte rechtspraak en dat de eenvoudige taak om deze informatie te compileren vanwege de leden van het consortium specifieke knowhow zou vereisen die voor hen een commercieel belang vertegenwoordigt dat beschermenswaardig is op grond van artikel 4, lid 2, eerste streepje, van verordening nr. 1049/2001.

141    Ten slotte moet worden geconstateerd dat, zoals het REA zelf opmerkt, in het kader van de gedeeltelijke toegang tot document D 3.1 informatie van soortgelijke aard – te weten een algemene beschrijving van reeds bestaande technieken en technologieën (bijvoorbeeld biometrische sensoren) met betrekking tot apparaten voor het verzamelen van gegevens – aan verzoeker is bekendgemaakt.

142    Uit het voorgaande volgt dat het REA ten onrechte ervan is uitgegaan dat alle in document D 2.1 vervatte informatie onder de commerciële belangen van de leden van het consortium viel en dat het de toegang hiertoe ten onrechte heeft geweigerd. De onderhavige grief is dan ook deels gegrond.

iv)    Document D 2.2 (referentiearchitectuur en specificatie van de componenten)

143    Volgens verzoeker is het bestreden besluit ongegrond wat betreft de weigering om document D 2.2 openbaar te maken, omdat uit de „technische aard” van een document niet kan worden afgeleid dat het noodzakelijkerwijs „gevoelige informatie” bevat. Het REA heeft volgens hem dan ook geen enkel feitelijk gegeven verstrekt waaruit blijkt dat de openbaarmaking van dat document de commerciële belangen van een lid van het consortium schaadt.

144    Het REA merkt op dat in document D 2.2 op gedetailleerde wijze wordt beschreven hoe de technische vereisten hun beslag krijgen in zeven in het kader van het project ontwikkelde technologieën. Daarnaast wordt de algehele functionele architectuur van hardware en software in detail gepresenteerd. Ten slotte worden de gevallen van gebruik voor verschillende soorten reizigers geïdentificeerd met het oog op toekomstige testprocedures. Wegens zijn technische aard bevat dit document gevoelige informatie, aangezien concurrenten die dergelijke informatie niet hebben, voordeel trekken uit de openbaarmaking ervan. Verzoeker stelt weliswaar terecht vast dat de informatie die voor het publiek toegankelijk is dankzij een mededeling van het consortium over de werking van het systeem, het mogelijk maakt om te weten hoe het uitgeteste systeem geacht wordt te functioneren, maar deze informatie strekt zich niet uit tot de technische vereisten, daaronder begrepen de specificaties en de gerelateerde architectuur en methodologieën die van commercieel belang zijn.

145    Na raadpleging van het document in kwestie constateert het Gerecht dat het – zoals het REA in het bestreden besluit heeft opgemerkt – evenals document D 2.1 technologische oplossingen en de definitie van de algemene architectuur van het gehele project iBorderCtrl presenteert en aldus voorziet in het algemene kader voor de verschillende modules, daaronder begrepen de functionaliteiten van de hardware en software die het uiteindelijke geïntegreerde systeem vormen.

146    Deze informatie maakt deel uit van de knowhow van de leden van het consortium en heeft betrekking op methodologieën, technieken en strategieën die zij hebben ontwikkeld ten behoeve van het project. Het REA was in het bestreden besluit dan ook terecht van mening dat openbaarmaking ervan de commerciële belangen van de leden van het consortium concreet en daadwerkelijk kon ondermijnen, omdat concurrenten dankzij die informatie in staat zouden zijn om oneerlijk voordeel te trekken uit hun knowhow die commerciële waarde heeft.

147    Uit dat document blijkt evenwel dat in het kader van het daarin opgenomen onderzoek rekening is gehouden met de analysen die zijn uitgevoerd in het kader van het verslag dat document D 2.1 vormt en met bepaalde juridische beoordelingen die het voorwerp zijn van document D 2.3. Derhalve kan de weigering van gedeeltelijke toegang tot de informatie die vervat is in de – in de punten 137 en 119 hierboven vermelde – documenten D 2.1 en D 2.3, en die is overgenomen of samengevat ten behoeve van document D 2.2, of tot informatie van dezelfde strekking of aard, niet worden gerechtvaardigd door de bescherming van de commerciële belangen van de leden van het consortium. De onderhavige grief is dan ook deels gegrond.

v)      Document D 3.1 (apparatuur voor gegevensverzameling – specificaties)

148    Document D 3.1 is openbaar gemaakt voor zover het ziet op de algemene beschrijving van de technieken en technologieën (bijvoorbeeld biometrische sensoren) die betrekking hebben op de apparatuur voor gegevensverzameling (zie ook punt 141 hierboven). Dit document is verzoeker verstrekt in een gedeeltelijk onleesbaar gemaakte versie ervan.

149    Volgens verzoeker is het bestreden besluit ongegrond wat betreft de weigering om document D 3.1 in zijn geheel openbaar te maken, omdat uit de „technische aard” van een document niet kan worden afgeleid dat het noodzakelijkerwijs „gevoelige informatie” bevat. Het REA heeft dan ook geen enkel feitelijk gegeven verstrekt waaruit blijkt dat de openbaarmaking van het document de commerciële belangen van een lid van het consortium zou aantasten.

150    Het REA stelt dat de delen van document D 3.1 waarin de in het project gebruikte technieken en technologieën gedetailleerd worden beschreven, niet toegankelijk zijn gemaakt omdat zij wegens hun technische aard betrekking hebben op gevoelige informatie waaruit concurrenten die niet over dergelijke informatie beschikken, in geval van openbaarmaking voordeel zouden trekken.

151    Na raadpleging van de niet openbaar gemaakte delen van document D 3.1, stelt het Gerecht vast dat deze een gedetailleerde beschrijving bevatten van de verschillende technieken en technologieën, zoals door het REA is betoogd. Om te beginnen is – zoals verzoeker stelt – het min of meer technische karakter van de informatie in kwestie dat door het REA is aangevoerd tot staving van de gegrondheid van de weigering van toegang tot deze informatie, op zichzelf beschouwd evenwel niet doorslaggevend bij de beoordeling of die informatie onder „commerciële belangen” in de zin van artikel 4, lid 2, eerste streepje, van verordening nr. 1049/2001 valt.

152    Daarnaast blijkt – anders dan het REA stelt – uit de informatie in de onleesbaar gemaakte delen van document D 3.1 niet dat alle daarin beschreven technieken en technologieën de technieken en technologieën zijn die daadwerkelijk worden gebruikt in het project iBorderCtrl. Zij bevat namelijk beschrijvingen van technieken en technologieën die op de markt beschikbaar zijn en mogelijkerwijs nuttig zijn in de architectuur van het iBorderCtrl-systeem. Voorts bevatten de onleesbaar gemaakte delen ook aanbevelingen met betrekking tot de keuze van de beschikbare technologieën en technieken die – gelet op de technische vereisten in kwestie – optimaal zouden zijn in de architectuur van het iBorderCtrl-systeem. Terwijl deze laatste beoordelingen de knowhow van de leden van het consortium weerspiegelen, met name voor zover – zoals in het document wordt opgemerkt – hun ervaring wordt gecombineerd met de verzamelde openbare informatie, of voor zover de beoordelingscriteria specifiek door de leden zijn opgesteld zodat de openbaarmaking ervan de commerciële belangen van de leden van het consortium concreet en daadwerkelijk kan schaden, geldt dit niet voor de objectieve beschrijvingen van de op de markt beschikbare technieken en technologieën.

153    Deze beschrijvingen zijn overigens ten minste gedeeltelijk gebaseerd op openbaar toegankelijke bronnen, met name op wetenschappelijke publicaties of op informatie die wordt verspreid op het internet. Het REA stelt niet dat de compilatie van deze voor het publiek toegankelijke informatie een meerwaarde biedt in de zin van de in de punten 120 en 121 hierboven in herinnering gebrachte rechtspraak.

154    Hieruit moet worden besloten dat het REA zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat alle informatie die vervat is in de onleesbaar gemaakte delen van document D 3.1, onder de commerciële belangen van de leden van het consortium viel, en dat het de toegang daartoe ten onrechte heeft geweigerd. De onderhavige grief waarmee verzoeker de weigering van toegang tot de onleesbaar gemaakte delen van document D 3.1 bestrijdt, is dan ook gedeeltelijk gegrond.

vi)    Documenten D 7.3 (verspreidings- en communicatieplan) en D 7.8 (verspreidings- en communicatieplan 2)

155    In het bestreden besluit is gedeeltelijke toegang verleend tot de documenten D 7.3 en D 7.8, die verzoeker in hun gedeeltelijk onleesbaar gemaakte versie zijn verstrekt.

156    Vooraf zij opgemerkt dat verzoeker bij brief van 23 maart 2021 het Gerecht heeft medegedeeld dat hij de weglatingen in document D 7.3 met eigen middelen „ongedaan” heeft gemaakt. Het document is aldus bij zijn brief gevoegd. Op basis van de op die wijze verkregen tekst heeft hij bepaalde opmerkingen gemaakt ter ondersteuning van het eerste middel en heeft hij zijn argument herhaald dat er hoe dan ook een hoger openbaar belang was bij de volledige openbaarmaking van dat document.

157    Bij brief van 20 mei 2021 heeft het REA opmerkingen gemaakt over verzoekers argumenten, in het kader waarvan het onder meer heeft opgemerkt dat verzoeker op zijn website de volledige versie van document D 7.3 had verspreid, dat wil zeggen de versie ervan zonder de weglatingen, die verzoeker zelf ongedaan had gemaakt.

158    In zoverre dient te worden onderstreept dat het feit dat verzoeker met eigen middelen toegang heeft verkregen tot de onleesbaar gemaakte gedeelten van document D 7.3 en aldus heeft kennisgenomen van de informatie waartoe het REA hem bij het bestreden besluit de toegang had geweigerd, en dat hij dit document op zijn website heeft verspreid, niet betekent dat hij geen belang heeft of niet langer belang heeft bij een beroep tot nietigverklaring van het bestreden besluit op dit punt. Het is juist dat verzoeker door deze handelwijze niet de procedures heeft gevolgd waarin het Unierecht voorziet met betrekking tot de toegang tot documenten en evenmin de uitkomst van het onderhavige geding heeft afgewacht om te vernemen of hij rechtmatig toegang tot de volledige versie van het document in kwestie kon verkrijgen. Hoe laakbaar deze omstandigheid evenwel ook is, zij doet niet af aan het belang dat verzoeker heeft bij de nietigverklaring van het bestreden besluit op dit punt, aangezien de litigieuze informatie niet openbaar is gemaakt door het REA is die de betreffende informatie openbaar maakt, die aldus het belang van het publiek bij de openbaarmaking van die informatie zou erkennen. Verzoeker kan dan ook van het Gerecht verlangen dat het zich uitspreekt over de rechtmatigheid van dat besluit, dat voor hem bezwarend is, aangezien het REA het besluit niet formeel heeft ingetrokken en hem slechts gedeeltelijke toegang tot het gevraagde document heeft verleend op grond van de uitzondering die is neergelegd in artikel 4, lid 2, eerste streepje, van verordening nr. 1049/2001. Verzoekers handelwijze met betrekking tot het document in kwestie is niet relevant om te beoordelen of hij belang heeft bij de nietigverklaring van het bestreden besluit (zie in die zin arresten van 4 september 2018, ClientEarth/Commissie, C‑57/16 P, EU:C:2018:660, punt 45 en aldaar aangehaalde rechtspraak; 21 januari 2021, Leino-Sandberg/Parlement, C‑761/18 P, EU:C:2021:52, punten 33 en 45‑48, en 22 maart 2011, Access Info Europe/Raad, T‑233/09, EU:T:2011:105, punten 33‑36 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

159    Uit het voorgaande volgt dat verzoeker weliswaar heeft kunnen kennisnemen van de informatie waartoe het REA hem de toegang had geweigerd, maar niettemin belang heeft bij de nietigverklaring van het bestreden besluit, voor zover het REA hem de toegang tot de weggelaten delen van document D 7.3 had geweigerd.

160    Beklemtoond dient evenwel tevens te worden dat het feit dat verzoeker erin geslaagd is om met eigen middelen de weglatingen in document D 7.3 „ongedaan” te maken, geen invloed heeft op de rechtmatigheid van het bestreden besluit in dit opzicht, noch op de rechterlijke toetsing van het Gerecht op dit punt.

161    Om op te komen tegen de weigering van toegang tot de onleesbaar gemaakte delen van de documenten D 7.3 en D 7.8, voert verzoeker aan dat de rechtmatige bescherming van commerciële belangen niet kan worden uitgebreid tot gegevens die geen verband houden met de onderneming en die geen „bedrijfsgeheimen” vormen, zoals met name de communicatiestrategie. Eenvoudige gesprekken voor promotionele doeleinden – waaronder gesprekken met openbare instellingen en gekozen functionarissen – zoals zij zijn opgenomen in de onleesbaar gemaakte delen van de documenten D 7.3 en D 7.8, zijn volgens verzoeker evenwel geen bedrijfsgeheimen.

162    Volgens het REA is document D 7.3 – dat tot doel heeft te bepalen hoe het project wordt verspreid en aan het publiek ter kennis wordt gebracht – grotendeels openbaar gemaakt. Alleen bepaalde delen van het document, waarin de leden van het consortium gedetailleerde informatie hebben verstrekt over hun specifieke betrekkingen met geselecteerde commerciële of academische partners, zijn onleesbaar gemaakt, omdat zij gevoelige informatie bevatten die concurrenten in hun voordeel kunnen gebruiken (bijvoorbeeld door contact op te nemen met deze partners).

163    Aangezien document D 7.8 – waartoe ook gedeeltelijke toegang is verleend – een herziene versie van document D 7.3 is die een jaar later is opgesteld, zijn de redenen voor de niet-verspreiding van de informatie in kwestie dezelfde als die welke gelden met betrekking tot document D 7.3.

164    Na raadpleging van de onleesbaar gemaakte delen van de documenten D 7.3 en D 7.8 stelt het Gerecht vast dat deze delen om te beginnen een communicatiestrategie ten aanzien van commerciële partners bevatten met het oog op een eventuele toekomstige samenwerking. Dergelijke informatie valt onder de commerciële belangen van de leden van het consortium, voor zover zij betrekking heeft op hun commerciële strategie en bovendien uit deze informatie kan worden afgeleid welke tools of technologieën concreet worden overwogen in het kader van het project iBorderCtrl. Het REA heeft zich in het bestreden besluit dan ook terecht op het standpunt gesteld dat de openbaarmaking van die informatie de commerciële belangen van de leden van het consortium concreet en daadwerkelijk kan schaden.

165    Voorts betreft de onleesbaar gemaakte informatie de bekendmaking en promotie van het project iBorderCtrl zelf en de resultaten ervan bij andere belanghebbenden dan potentiële commerciële partners. Dienaangaande zij opgemerkt dat het REA niet uiteenzet in hoeverre deze in de documenten D 7.3 en D 7.8 onleesbaar gemaakte informatie „gevoeliger” is dan informatie van dezelfde aard die aan verzoeker is verstrekt. Het REA zet evenmin uiteen hoe deze „gevoelige” aard van de betreffende informatie, gesteld al dat daarvan sprake is, zou kunnen rechtvaardigen dat die informatie onder de commerciële belangen van de leden van het consortium valt terwijl het REA erkent dat de betrekkingen waarop de promotionele en voorlichtingsactiviteiten in kwestie gericht zijn, geen verband houden met onderhandelingen die betrekking hebben op de verkoop of de verlening van licenties. Voorts stelt het Gerecht na raadpleging van de onleesbaar gemaakte delen in kwestie vast dat met de promotionele en voorlichtingsactiviteiten waarop de openbaar gemaakte delen en de meerderheid van de onleesbaar gemaakte delen betrekking hebben, dezelfde doelstelling lijkt te worden nagestreefd, te weten de zo ruim mogelijke verspreiding van informatie over het project en van de in het kader daarvan voorgestelde technologische oplossingen. Het door het REA aangevoerde feit dat concurrenten hun systemen bij dezelfde belanghebbenden kunnen promoten en daarbij rekening kunnen houden met de aldus bekendgemaakte informatie, wettigt op zichzelf beschouwd niet de gevolgtrekking dat deze informatie onder de commerciële belangen van de leden van het consortium valt.

166    Bovendien constateert het Gerecht dat bepaalde informatie die voorkomt in de onleesbaar gemaakte delen van de documenten D 7.3 en D 7.8, voortvloeit uit de ethische en juridische beoordelingen in de documenten D 1.2 en D 2.3. Voor zover die onleesbaar gemaakte delen de in punt 119 hierboven bedoelde informatie herhalen of samenvatten, kunnen zij dus niet vallen onder de uitzondering als bedoeld in artikel 4, lid 2, eerste streepje, van verordening nr. 1049/2001.

167    Hieruit moet worden besloten dat het REA zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat alle informatie die vervat is in de onleesbaar gemaakte delen van de documenten D 7.3 en D 7.8, onder de commerciële belangen van de leden van het consortium viel, en dat het de toegang daartoe ten onrechte heeft geweigerd. De onderhavige grief, waarmee verzoeker opkomt tegen de weigering van toegang tot de onleesbaar gemaakte delen van de documenten D 7.3 en D 7.8, is dan ook gedeeltelijk gegrond.

vii) Document D 8.1 (plan voor kwaliteitsbeheer)

168    Verzoeker betoogt dat het REA niet stelt dat document D 8.1 bedrijfsgeheimen van een partner van het consortium bevat, dat het de wetenschappelijke knowhow van een persoon weerspiegelt of dat het informatie bevat over productie- en analysemethoden waarvan de openbaarmaking noodzakelijkerwijs de belangen van een lid van het consortium ernstig zou aantasten. Dit document had dus op zijn minst in uittreksels openbaar moeten worden gemaakt.

169    Het REA stelt dat document D 8.1 informatie bevat die betrekking heeft op de interne organisatie van het consortium en zijn modus operandi gedurende de looptijd van het project, te weten met name de organisatie van het project en de verantwoordelijkheden, de kwaliteitscontroleprocedure, het besluitvormingsproces en de communicatiestroom tussen de partners. Volgens het REA wordt in dat document tevens gepreciseerd welke IT-instrumenten door het project worden gebruikt voor het beheer ervan. Ten slotte bevat het document als bijlagen de modellen van de door het consortium voor de resultaten van de werkzaamheden gebruikte documenten, de tussentijdse verslagen, de agenda van de vergadering en de notulen. Volgens het REA ondermijnt openbaarmaking van deze informatie de bescherming van de commerciële belangen van de betrokkenen en verschaft zij een voordeel aan concurrenten die in de toekomst een soortgelijk project willen opzetten, aangezien deze zouden profiteren van de resultaten van de werkzaamheden van de leden van het consortium.

170    Na raadpleging van document D 8.1 stelt het Gerecht vast dat dit document – zoals in het bestreden besluit is benadrukt – informatie over de beheersstructuur van het project bevat, alsmede de planning van de technische activiteiten voor de uiteindelijke oplevering van de resultaten, en dat in dat document de procedures voor de controle van de kwaliteit van het project, de rollen en de verantwoordelijkheden voor de ontwikkeling van elk technologisch element worden gedefinieerd.

171    Met het oog op de presentatie van het plan voor kwaliteitsbeheer geeft het document in kwestie een gedetailleerde beschrijving van onder meer de structuur van het kwaliteitsbeheer van het project en de verdeling van de verantwoordelijkheden tussen verschillende personen en organen van het consortium, de methodologieën, de criteria en de procedures die zijn opgesteld om de kwaliteit van de resultaten van het project te beoordelen met betrekking tot de verschillende onderdelen van het project – zoals kernprestatie-indicatoren – en het risicobeheer. Al deze informatie houdt verband met de knowhow van de leden van het consortium en vormt de uitdrukking van hun expertise in het beheer van de kwaliteit van het project. Bovendien bevatten de beschrijvingen van de verschillende wetenschappelijke en technologische resultaten verwijzingen naar de technieken en functionaliteiten die specifiek zijn beoogd in het kader van dat project en weerspiegelen zij dus de algemene architectuur van het systeem zoals deze is ontworpen door de leden van het consortium. Deze informatie maakt dus deel uit van hun wetenschappelijke knowhow.

172    Hieruit volgt dat alle informatie die vervat is in document D 8.1, onder de commerciële belangen – in de zin van artikel 4, lid 2, eerste streepje, van verordening nr. 1049/2001 – van de leden van het consortium valt. Het REA heeft zich in het bestreden besluit dan ook terecht op het standpunt gesteld dat de openbaarmaking van deze informatie de commerciële belangen van de leden van het consortium concreet en daadwerkelijk kon ondermijnen, omdat die informatie concurrenten in staat zou stellen om op oneerlijke wijze voordeel te trekken uit hun knowhow die een commerciële waarde vertegenwoordigt.

173    Derhalve moet de onderhavige grief worden afgewezen.

viii) Documenten D 8.3 (periodiek voortgangsverslag), D 8.4 (jaarverslag), D 8.5 (periodiek voortgangsverslag 2) en D 8.7 (jaarverslag 2)

174    Verzoeker stelt dat het REA niet uiteenzet dat de „beschrijvende” documenten D 8.3, D 8.4, D 8.5 en D 8.7 bedrijfsgeheimen van een consortiumpartner bevatten, de wetenschappelijke knowhow van een persoon weerspiegelen of informatie over productie- en analysemethoden bevatten waarvan de publicatie de belangen van een lid van het consortium noodzakelijkerwijs ernstig zou aantasten. Die documenten hadden dus op zijn minst in uittreksels openbaar moeten worden gemaakt.

175    Het REA stelt dat de documenten D 8.3, D 8.4, D 8.5 en D 8.7 informatie over de voortgang van het project met betrekking tot de werkpakketten in kwestie bevatten, waarbij de technische resultaten worden beschreven in verband met de voor het project specifieke prestatie-indicatoren. Bovendien worden de projectrisico’s en de beschermende maatregelen gepresenteerd en worden de toekomstige technische stappen samengevat. Tot slot bevatten die documenten een zeer gedetailleerd overzicht van de inzet van middelen per partner en werkpakket, waarin tevens de voltooide taken worden vermeld. Samenvattend hebben de betreffende documenten volgens het REA een technische en financiële inhoud en zouden concurrenten voordeel trekken uit de toegang ertoe, omdat zij lering zouden kunnen trekken uit de genomen maatregelen en aldus stappen zouden kunnen vermijden die irrelevant of overbodig zijn gebleken, zodat die documenten hen in staat zouden stellen om investeringskosten in te schatten, de kosten te verlagen en het testen of ontwikkelen van een vergelijkbare technologie te versnellen.

176    Na raadpleging van de documenten D 8.3, D 8.4, D 8.5 en D 8.7 constateert het Gerecht dat deze – zoals blijkt uit het bestreden besluit – de technische voortgang van het project met betrekking tot de werkpakketten in kwestie na 6, 12, 18 en 24 maanden beschrijven onder verwijzing naar de verschillende wetenschappelijke en technologische prestaties van dat project.

177    Om deze stand van zaken van het project weer te geven, beschrijven de betreffende documenten in detail de strategie die de leden van het consortium hebben ontwikkeld voor de realisatie van het betreffende project. Daartoe behoren de gedetailleerde beschrijving van de taken die tijdens de periode in kwestie zijn uitgevoerd en de taakverdeling onder de leden, alsmede de methoden die zijn ontworpen om deze voortgang te monitoren, hetgeen onder hun knowhow valt. Bovendien bevatten de beschrijvingen van de verschillende wetenschappelijke en technologische prestaties verwijzingen naar de technieken, instrumenten en functionaliteiten die specifiek worden beoogd in het kader van dat project en die aldus de algemene architectuur van het systeem weerspiegelen zoals dit is ontworpen door de leden van het consortium. Deze informatie maakt dus deel uit van hun wetenschappelijke knowhow.

178    Alle gegevens die vervat zijn in de documenten D 8.3, D 8.4, D 8.5 en D 8.7, vallen dus onder de commerciële belangen – in de zin van artikel 4, lid 2, eerste streepje, van verordening nr. 1049/2001 – van de leden van het consortium. Het REA heeft zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt gesteld dat de openbaarmaking van die documenten de commerciële belangen van de leden van het consortium concreet en daadwerkelijk kon ondermijnen omdat zij concurrenten in staat zou stellen om op oneerlijke wijze voordeel te trekken uit hun knowhow die een commerciële waarde vertegenwoordigt.

179    Derhalve moet de onderhavige grief worden afgewezen.

3)      Gevolgtrekking met betrekking tot het eerste onderdeel van het eerste middel

180    Gelet op een en ander moet het eerste onderdeel van het eerste middel worden aanvaard wat betreft de weigering van volledige toegang tot document D 1.3, de weigering van gedeeltelijke toegang tot de documenten D 1.1, D 1.2, D 2.1, D 2.2 en D 2.3 alsook van de ruimere toegang tot de documenten D 3.1, D 7.3 en D 7.8, en moet dat onderdeel worden afgewezen wat betreft de weigering van toegang tot de documenten D 8.1, D 8.3, D 8.4, D 8.5 en D 8.7. In herinnering dient evenwel te worden gebracht dat het niet aan het Gerecht staat om zich in de plaats van het REA te stellen en concreet te bepalen tot welke delen van de documenten gedeeltelijke toegang had moeten worden verleend, met dien verstande dat het agentschap gehouden is om bij de uitvoering van het onderhavige arrest rekening te houden met de daarin verstrekte motivering ter zake (zie in die zin arrest van 9 september 2014, MasterCard e.a./Commissie, T‑516/11, niet gepubliceerd, EU:T:2014:759, punt 95 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

C.      Tweede onderdeel van het eerste middel: bestaan van een hoger openbaar belang bij de openbaarmaking van de documenten in kwestie

181    Verzoeker betoogt dat er in verschillende opzichten een openbaar belang bestaat bij de volledige openbaarmaking van de gevraagde documenten. Ten eerste moet de algemene toegang van de samenleving tot de resultaten van met overheidsmiddelen gefinancierd onderzoek worden gewaarborgd. Ten tweede bestaat er een wetenschappelijk belang bij openbaarmaking, aangezien enkel onderzoeksresultaten die worden besproken, bekritiseerd, getest en die kunnen worden herhaald door anderen, kunnen worden aangemerkt als wetenschappelijk. Ten derde bestaat er tevens een openbaar belang bij openbaarmaking omdat het project iBorderCtrl, vanuit ethisch en grondrechtenperspectief bijzonder discutabel is. Ten vierde bestaat er vanuit het oogpunt van de media een belang bij de openbaarmaking van de documenten, zoals blijkt uit het grote aantal reportages over het project iBorderCtrl. Ten vijfde bestaat er een politiek en democratisch belang bij de openbaarmaking van de documenten van het project iBorderCtrl, waarvan het praktische gebruik in een volgende stap de totstandbrenging van een passende rechtsgrondslag vereist. Ten zesde bestaat er een budgettair belang om geen middelen te investeren in onderzoek naar een techniek waarvan het gebruik bij de huidige stand van het recht ongeoorloofd zou zijn en die om politieke redenen niet zou mogen worden ingezet.

182    Wat de afweging van de in het geding zijnde belangen betreft, stelt verzoeker om te beginnen dat de commerciële belangen van de leden van het consortium „niet bijzonder zwaar wegen”. Ten eerste is volgens hen veel informatie over het project iBorderCtrl al bekend bij het publiek of openbaar gemaakt. Ten tweede is het twijfelachtig of de gevraagde documenten wel bedrijfsgeheimen bevatten, al was het maar wegens de wijze waarop het iBorderCtrl-systeem is opgevat, daar het voorwerp van het project veeleer lijkt te bestaan in het testen en combineren van bestaande technologieën dan in de ontwikkeling van een nieuwe technologie. Ten derde doet de openbaarmaking van de projectdocumenten geen afbreuk aan de juridische bescherming van de gebruikte systeemcomponenten of van het systeem als geheel, dat reeds door octrooien wordt beschermd, en wordt de wetgeving inzake de intellectuele eigendom van programmeercodes die mogelijkerwijs in de loop van het project zijn ontwikkeld, niet geraakt door de openbaarmaking van de verslagen over het project, zodat de openbaarmaking van deze verslagen hun uitvindingen niet in waarde zou verminderen, ook al zou zij de concurrentiepositie en winstvooruitzichten van sommige leden van het consortium kunnen aantasten. Daarnaast stelt verzoeker dat het belang van het publiek bij transparantie „daarentegen zwaar weegt” bij de beoordeling van de tegenstrijdige belangen, aangezien ten eerste het project volledig met overheidsmiddelen wordt gefinancierd en het ten tweede bijzonder problematisch en omstreden is alsook principiële vragen over het gebruik van kunstmatige intelligentie oproept.

183    Verzoeker stelt dat de verschillende openbare belangen bij openbaarmaking van de documenten hoe dan ook „zwaarder wegen” dan de commerciële belangen bij vertrouwelijkheid.

184    Het REA bestrijdt verzoekers betoog en stelt dat hij niet heeft aangetoond dat er een hoger openbaar belang bestaat bij openbaarmaking.

185    Krachtens artikel 4, lid 2, laatste zinsnede, van verordening nr. 1049/2001 moeten de instellingen de toegang tot een document weigeren wanneer de openbaarmaking ervan zou leiden tot ondermijning van de bescherming van – onder meer – de commerciële belangen van een natuurlijke of rechtspersoon, „tenzij een hoger openbaar belang openbaarmaking gebiedt”. Hieruit volgt dat de instellingen van de Unie de toegang tot een document niet mogen weigeren wanneer de openbaarmaking ervan gerechtvaardigd wordt door een hoger openbaar belang, zelfs niet indien deze openbaarmaking de bescherming van de commerciële belangen van een bepaalde natuurlijke of rechtspersoon zou kunnen ondermijnen.

186    In dit verband moet het door de niet-openbaarmaking van het document in kwestie te beschermen specifieke belang worden afgewogen tegen met name het algemene belang van toegang tot dit document, gelet op de voordelen die – zoals in overweging 2 van verordening nr. 1049/2001 wordt gepreciseerd – voortvloeien uit een grotere transparantie, te weten een grotere betrokkenheid van de burgers bij het besluitvormingsproces alsook een grotere legitimiteit, doeltreffendheid en verantwoordelijkheid van de overheid tegenover de burgers in een democratisch systeem (zie arrest van 21 oktober 2010, Agapiou Joséphidès/Commissie en EACEA, T‑439/08, niet gepubliceerd, EU:T:2010:442, punt 136 en aldaar aangehaalde rechtspraak; zie ook arrest van 5 februari 2018, PTC Therapeutics International/EMA, T‑718/15, EU:T:2018:66, punt 107).

187    Het staat aan de verzoeker om op concrete wijze omstandigheden aan te voeren waaruit blijkt dat een hoger openbaar belang de openbaarmaking van de documenten in kwestie rechtvaardigt (zie arresten van 14 november 2013, LPN en Finland/Commissie, C‑514/11 P en C‑605/11 P, EU:C:2013:738, punt 94 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 16 juli 2015, ClientEarth/Commissie, C‑612/13 P, EU:C:2015:486, punt 90 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Degenen die stellen dat er een hoger openbaar belang in de zin van artikel 4, lid 2, laatste zinsnede, van verordening nr. 1049/2001 bestaat, dienen daarvan namelijk het bewijs te leveren (arrest van 25 september 2014, Spirlea/Commissie, T‑306/12, EU:T:2014:816, punt 97).

188    Het is juist dat het hoger openbaar belang dat de openbaarmaking van een document kan rechtvaardigen, niet noodzakelijk hoeft te verschillen van de aan verordening nr. 1049/2001 ten grondslag liggende beginselen. Niettemin kunnen algemene overwegingen niet in aanmerking worden genomen om de toegang tot de gevraagde documenten te rechtvaardigen, aangezien die toegang vereist dat het transparantiebeginsel in de betreffende situatie een bijzonder gewicht heeft dat belangrijker is dan de redenen om de openbaarmaking van de documenten in kwestie te weigeren (zie in die zin arresten van 14 november 2013, LPN en Finland/Commissie, C‑514/11 P en C‑605/11 P, EU:C:2013:738, punten 92 en 93 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 16 juli 2015, ClientEarth/Commissie, C‑612/13 P, EU:C:2015:486, punten 92 en 93).

189    In het confirmatieve verzoek heeft verzoeker zich beroepen op een hoger openbaar belang dat de openbaarmaking van de gevraagde documenten rechtvaardigt en dat bestaat in het legitieme belang van het publiek bij toegang tot de resultaten van onderzoek dat is gefinancierd met overheidsmiddelen, alsmede in het recht van het publiek om te weten of de ontwikkeling van een project dat mogelijkerwijs onethische of onrechtmatige inmenging in het recht van burgers op eerbiediging van het privéleven inhoudt, wordt gefinancierd met overheidsmiddelen, teneinde het mogelijk te maken dat een openbaar en geïnformeerd democratisch debat over de invoering van nieuwe controversiële massacontrolesystemen zoals het systeem dat wordt voorgesteld in het project iBorderCtrl.

190    In antwoord op dit betoog merkt het REA in het bestreden besluit om te beginnen op dat het belang van het publiek bij de verspreiding van de resultaten van het project in kwestie wordt gewaarborgd door de terbeschikkingstelling van een samenhangend geheel van strategieën en instrumenten ter verspreiding van de resultaten van voltooide projecten, doorgaans door middel van de samenvattingen die zijn goedgekeurd door het REA en die geen afbreuk doen aan de intellectuele‑eigendomsrechten van het consortium of de overige commerciële belangen van de betrokken personen, onder meer wat betreft de documenten die zien op de juridische en ethische beoordeling van het project in kwestie en die specifiek verwijzen naar technologische en wetenschappelijke ontwikkelingen, methoden en resultaten van het project. Daarnaast merkt het REA op dat het project iBorderCtrl een lopend onderzoeksproject is dat tot doel heeft om te experimenteren met nieuwe technologieën op het gebied van de bewaking van de grenzen van de Unie en niet om deze technologieën rechtstreeks in het veld in te zetten, waarbij bovendien bedenkingen over de bescherming van de grondrechten naar behoren zijn opgenomen in het project. Het REA leidt daaruit in het bestreden besluit af dat de door verzoeker ingeroepen openbare belangen niet zwaarder wegen dan de belangen van derden bij de bescherming van hun commerciële belangen.

191    Vooraf zij opgemerkt dat het onderzoek van het tweede onderdeel van het eerste middel enkel betrekking heeft op de gevraagde documenten of de delen van deze documenten ten aanzien waarvan het REA terecht tot de slotsom is gekomen dat zij onder de uitzondering van artikel 4, lid 2, eerste streepje, van verordening nr. 1049/2001 vielen, wat in overeenstemming is met de gevolgtrekking in punt 180 hierboven.

192    Dienaangaande zij opgemerkt dat er weliswaar – zoals verzoeker terecht stelt – een openbaar belang bestaat bij de verspreiding van de resultaten van projecten die worden gefinancierd met middelen van de Unie, maar dat de Uniewetgever regels heeft vastgesteld om te zorgen voor de verspreiding van de resultaten van de projecten die worden gefinancierd in het kader van het programma Horizon 2020.

193    Zoals het REA opmerkt, voorzien verordening nr. 1290/2013 en de subsidieovereenkomst in een evenwichtige benadering waarbij wordt getracht rekening te houden met enerzijds de belangen van het publiek, de wetenschappelijke wereld en de media bij de openbaarmaking van de resultaten, en anderzijds de belangen van de leden van het consortium bij de bescherming van hun commerciële belangen, onder meer op het gebied van intellectuele eigendom.

194    Ten eerste voorzien artikel 43, lid 2, van verordening nr. 1290/2013 – waarop verzoeker zich overigens beroept – en artikel 29.1 van de subsidieovereenkomst namelijk in een verplichting voor de deelnemers om met adequate middelen, met name door middel van wetenschappelijke publicaties, de resultaten van het project te verspreiden, met inachtneming van de beperkingen die voortvloeien uit de bescherming van de intellectuele-eigendomsrechten, veiligheidsvoorschriften of legitieme belangen. Daarnaast bepaalt artikel 29.2 van de subsidieovereenkomst dat vrije toegang tot wetenschappelijke publicaties van peer-reviewed resultaten moet worden gewaarborgd. Bovendien bepaalt artikel 38.2.1 van de subsidieovereenkomst dat het REA, met inachtneming van de vertrouwelijkheid van de informatie, voor zijn communicatie- en reclameactiviteiten kan gebruikmaken van informatie over de actie, de documenten, in het bijzonder de voor publicatie verstrekte samenvattingen, en de voor het publiek bestemde diensten.

195    Bovendien moeten de deelnemers – overeenkomstig artikel 20.3 onder a), iii), en artikel 20.4, onder a), van de subsidieovereenkomst – samen met de periodieke technische en financiële verslagen de voor publicatie door het REA bestemde samenvattingen, met in het bijzonder een overzicht van de resultaten en hun verspreiding, indienen bij het REA.

196    Ten tweede bepalen artikel 4 van verordening nr. 1290/2013 en artikel 36.1 van de subsidieovereenkomst – onder de daarin vastgestelde voorwaarden – de toegang van de instellingen, organen, bureaus of agentschappen van de Unie en de lidstaten tot informatie over de resultaten die zijn gegenereerd door een deelnemer die Uniefinanciering heeft ontvangen. Voorts waarborgt artikel 49 van verordening nr. 1290/2013 dat diezelfde instellingen, organen, bureaus of agentschappen van de Unie het voor de ontwikkeling, uitvoering en monitoring van het beleid en de programma’s van de Unie noodzakelijke recht van toegang hebben tot de resultaten van een deelnemer die Uniefinanciering heeft ontvangen.

197    Hieruit volgt dat het openbaar belang bij de verspreiding van de resultaten van onderzoek dat is gefinancierd met overheidsmiddelen in het kader van het programma Horizon 2020, wordt gewaarborgd door de relevante bepalingen van verordening nr. 1290/2013 en de subsidieovereenkomst. Verzoeker slaagt er niet in aan te tonen dat dit systeem van verspreiding van resultaten waarschijnlijk niet ten volle kan beantwoorden aan het belang dat de wetenschap, de media en het publiek in het algemeen hebben bij toegang tot de resultaten van door de Unie gefinancierde projecten, en dat het dus nodig is om de informatie in de gevraagde documenten openbaar te maken, ook al zou deze openbaarmaking de op grond van artikel 4, lid 2, eerste streepje, van verordening nr. 1049/2001 beschermde legitieme commerciële belangen van de leden van het consortium aantasten.

198    Voor zover verzoeker stelt dat de verplichting om alle gevraagde documenten openbaar te maken voortvloeit uit het vanuit ethisch en grondrechtelijk oogpunt omstreden karakter van het project in kwestie, zij opgemerkt dat, om te beginnen, de relevante bepalingen die van toepassing zijn op onderzoeks- en innovatieprojecten die worden gefinancierd in het kader van het programma Horizon 2020 – waaronder met name artikel 19 van verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van Horizon 2020 – het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014‑2020) en tot intrekking van besluit nr. 1982/2006/EG (PB 2013, L 347, blz. 104), artikel 14 van verordening nr. 1290/2013, gelezen in het licht van overweging 9 ervan, en artikel 34 van de subsidieovereenkomst – tot doel hebben de deelnemers te verplichten om de grondrechten en de beginselen van met name het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie te respecteren, alsmede de Commissie de verplichting op te leggen om ervoor te zorgen dat deze rechten en beginselen worden geëerbiedigd, wat ook tot uiting komt in het feit dat de juridische en ethische beoordelingen van het project iBorderCtrl, waarbij deze laatste tegen het licht worden gehouden door een onafhankelijke ethisch adviseur, specifiek zijn opgenomen in de verplichte stadia van de ontwikkeling van dat project.

199    Daarnaast was het betreffende project – zoals het REA heeft opgemerkt zonder op dit punt door verzoeker te zijn weersproken – een lopend onderzoeksproject dat uitsluitend tot doel had te experimenteren met technologieën. Verzoeker stelt niet dat de grondrechten van de personen die hebben deelgenomen aan de in het kader van het project iBorderCtrl uitgevoerde pilots niet zijn geëerbiedigd. Het door verzoeker ingeroepen openbaar belang heeft in werkelijkheid betrekking op de mogelijke toekomstige inzet in reële omstandigheden van systemen die berusten op technieken en technologieën die zijn ontwikkeld in het kader van het project iBorderCtrl. Met dat belang zal rekening worden gehouden door de verspreiding van de resultaten onder de voorwaarden die zijn vastgesteld in verordening nr. 1290/2013 en nader zijn uitgewerkt in de subsidieovereenkomst (zie punten 194‑196 hierboven).

200    Het Gerecht is in navolging van verzoeker van oordeel dat het publiek er belang bij heeft om deel te nemen aan een geïnformeerd en democratisch openbaar debat over de vraag of monitoringtechnologieën, zoals die welke in casu aan de orde zijn, wenselijk zijn en of deze met overheidsmiddelen moeten worden gefinancierd, en dat dit belang naar behoren moet worden beschermd. Aangezien het project iBorderCtrl echter slechts een onderzoeksproject in uitvoering is, is het goed mogelijk om over de verschillende aspecten die het voorwerp zijn van het betreffende onderzoek, een dergelijk geïnformeerd openbaar debat te voeren op basis van de resultaten van dit onderzoek die openbaar zijn gemaakt overeenkomstig de voorschriften van verordening nr. 1290/2013 en de subsidieovereenkomst, zoals deze in herinnering zijn gebracht in de punten 194 tot en met 196 hierboven.

201    Ten slotte zij er in dit verband aan herinnerd dat volgens de rechtspraak het openbaar belang bij transparantie kleiner is wanneer het gaat om de administratieve activiteiten van de betrokken instelling, in het kader waarvan de gevraagde documenten in het onderhavige geval moeten worden gezien, dan wanneer het gaat om de wetgevende activiteiten van die instelling (zie in die zin arresten van 29 juni 2010, Commissie/Technische Glaswerke Ilmenau, C‑139/07 P, EU:C:2010:376, punt 60, en 25 oktober 2013, Beninca/Commissie, T‑561/12, niet gepubliceerd, EU:T:2013:558, punt 64).

202    Hieruit volgt dat verzoeker niet heeft aangetoond dat het transparantiebeginsel in casu van bijzonder belang was en zwaarder woog dan het legitieme belang bij de bescherming van de commerciële belangen van de leden van het consortium met betrekking tot de in punt 180 hierboven vermelde documenten of delen van documenten ten aanzien waarvan het REA op goede gronden kon oordelen dat zij onder de uitzondering als bedoeld in artikel 4, lid 2, eerste streepje, van verordening nr. 1049/2001 vielen. Het REA is terecht tot de slotsom gekomen dat het bestaan van een hoger openbaar belang bij de openbaarmaking niet kon worden aangetoond op basis van de door verzoeker aangevoerde omstandigheden, met name gelet op het stelsel van verspreiding en toegang tot onderzoeksresultaten dat tot stand is gebracht door verordening nr. 1290/2013 en de subsidieovereenkomst.

203    Gelet op het voorgaande moet worden vastgesteld dat verzoeker niet heeft aangetoond dat er sprake is van een hoger openbaar belang dat voortvloeit uit het in aanmerking nemen van de verschillende aangevoerde belangen, afzonderlijk of gezamenlijk beschouwd, dat de openbaarmaking voor het publiek – op grond van artikel 4, lid 2, laatste zinsnede, van verordening nr. 1049/2001 – van de onder de uitzondering van artikel 4, lid 2, eerste streepje, van deze verordening vallende informatie zou rechtvaardigen.

204    Derhalve moet het tweede onderdeel van het eerste middel worden afgewezen.

205    Gelet op een en ander moet het bestreden besluit nietig worden verklaard voor zover het REA geen uitspraak heeft gedaan over verzoekers verzoek om toegang tot de documenten betreffende de goedkeuring van het project iBorderCtrl en voor zover het de volledige toegang tot document D 1.3 en de gedeeltelijke of meer uitgebreide toegang tot de documenten D 1.1, D 1.2, D 2.1, D 2.2, D 2.3, D 3.1, D 7.3 en D 7.8 heeft geweigerd, en moet het beroep voor het overige worden verworpen.

IV.    Kosten

206    Volgens artikel 134, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering draagt elke partij haar eigen kosten, indien de partijen onderscheidenlijk op een of meer punten in het ongelijk worden gesteld. Indien dit gelet op de omstandigheden van de zaak gerechtvaardigd voorkomt, kan het Gerecht evenwel beslissen dat een partij behalve in haar eigen kosten ook in een deel van de kosten van de andere partij wordt verwezen.

207    In casu is verzoeker in het gelijk gesteld wat betreft het tweede middel en een belangrijk deel van het eerste onderdeel van het eerste middel. Gelet op de omstandigheden van het geval is het billijk om verzoeker te verwijzen in de helft van zijn eigen kosten en om het REA te verwijzen in zijn eigen kosten en de helft van de kosten van verzoeker.

208    Voorts kan het Gerecht een partij overeenkomstig artikel 135, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering, zelfs wanneer die partij in het gelijk wordt gesteld, geheel of gedeeltelijk in de kosten verwijzen indien dit gerechtvaardigd lijkt wegens haar houding, daaronder begrepen haar houding vóór het instellen van het beroep, met name wanneer door haar toedoen voor de andere partij kosten zijn opgekomen die naar het oordeel van het Gerecht nodeloos of vexatoir zijn veroorzaakt.

209    In casu heeft verzoeker – zoals blijkt uit de punten 156 en 157 hierboven – met eigen middelen toegang gekregen tot de onleesbaar gemaakte delen van document D 7.3, heeft hij aldus kennis gekregen van de informatie waartoe de toegang hem bij het bestreden besluit was geweigerd, en heeft hij de op die manier verkregen volledige versie van document D 7.3 op zijn website geplaatst. Zodoende heeft verzoeker zich niet gehouden aan de procedures waarin het Unierecht voorziet met betrekking tot de toegang tot documenten, en heeft hij evenmin de uitkomst van het onderhavige geding afgewacht om te vernemen of hij al dan niet rechtmatig toegang kon verkrijgen tot de volledige versie van het document in kwestie. Het Gerecht is van oordeel dat dit gedrag van verzoeker bij de verdeling van de kosten in aanmerking moet worden genomen. Aangezien de overlegging van dat document door verzoeker in zijn brief van 23 maart 2021 namelijk niet relevant is voor de beslechting van het onderhavige geding, heeft hij het REA op deze manier blootgesteld aan nodeloze kosten, die bestaan in het opstellen van schriftelijke opmerkingen over deze overlegging en die hadden kunnen worden vermeden indien verzoeker de onderhavige gerechtelijke procedure had geëerbiedigd door de uitkomst daarvan af te wachten en in voorkomend geval in overeenstemming met het arrest van het Gerecht op rechtmatige wijze toegang te verkrijgen tot die informatie of een deel ervan. Overeenkomstig artikel 135, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering moet verzoeker dan ook worden verwezen in de kosten die verband houden met de indiening van zijn brief van 23 maart 2021, alsmede in de kosten die verband houden met de indiening van schriftelijke opmerkingen door het REA op 20 mei 2021.


HET GERECHT (Tiende kamer),

rechtdoende, verklaart:

1)      Het besluit van het Europees Uitvoerend Agentschap onderzoek (REA) van 17 januari 2019 [Ares(2019)266593] wordt nietig verklaard, ten eerste voor zover het REA geen uitspraak heeft gedaan over het verzoek van Patrick Breyer om toegang tot de documenten betreffende de goedkeuring van het project iBorderCtrl, en ten tweede voor zover het REA de volledige toegang tot document D 1.3, de gedeeltelijke toegang tot de documenten D 1.1, D 1.2, D 2.1, D 2.2, D 2.3 en een ruimere toegang tot de documenten D 3.1, D 7.3 en D 7.8 heeft geweigerd, omdat deze documenten informatie bevatten die niet onder de uitzondering van artikel 4, lid 2, eerste streepje, van verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie valt.

2)      Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)      Breyer draagt zijn eigen kosten die verband houden met de indiening van zijn brief van 23 maart 2021, alsmede de kosten die het REA heeft moeten maken in verband met de indiening van zijn opmerkingen van 20 mei 2021.

4)      Breyer draagt, behalve de kosten die verband houden met de indiening van zijn brief van 23 maart 2021, de helft van zijn overige kosten.

5)      Het REA draagt zijn eigen kosten, met uitzondering van die welke verband houden met de indiening van zijn opmerkingen van 20 mei 2021, alsmede de helft van de kosten die Breyer heeft moeten maken en die geen verband houden met de indiening van de brief van Breyer van 23 maart 2021.

Kornezov

Buttigieg

Hesse

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 15 december 2021.

ondertekeningen


Inhoud


I. Voorgeschiedenis van het geding

II. Procedure en conclusies van partijen

III. In rechte

A. Tweede middel: schending van artikel 7, lid 1, en artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1049/2001

B. Eerste middel: schending van artikel 4, lid 2, eerste streepje, en artikel 4, lid 2, laatste zinsnede, van verordening nr. 1049/2001

1. Ontvankelijkheid van overgelegd en aangeboden nieuw bewijs

2. Ontvankelijkheid van de grief dat geen gedeeltelijke toegang is verleend

3. Eerste onderdeel van het eerste middel: geen ondermijning van de bescherming van commerciële belangen

a) Toepassing op de onderhavige zaak van verordening nr. 1290/2013, de bepalingen van de subsidieovereenkomst en artikel 339 VWEU

b) Toepassing op het onderhavige geval van de uitzondering die de bescherming van de commerciële belangen van derden beoogt en mogelijkheid om ten minste gedeeltelijke toegang te verlenen

1) Argumenten van horizontale aard

2) Individuele beoordeling van de documenten in kwestie

i) Documenten D 1.1 (eerste verslag van de ethisch adviseur), D 1.2 (ethiek van profilering, risico van stigmatisering van individuen en mitigatieplan) en D 2.3 (juridisch en ethisch beoordelingsverslag op het niveau van de Unie)

ii) Document D 1.3 (ethisch adviseur)

iii) Document D 2.1 (Verslag van de vereistenanalyse)

iv) Document D 2.2 (Referentiearchitectuur en specificatie van de componenten)

v) Document D 3.1 (Apparatuur voor gegevensverzameling – specificaties)

vi) Documenten D 7.3 (Verspreidings- en communicatieplan) en D 7.8 (Verspreidings- en communicatieplan 2)

vii) Document D 8.1 (Plan voor kwaliteitsbeheer)

viii) Documenten D 8.3 (Periodiek voortgangsverslag), D 8.4 (Jaarverslag), D 8.5 (Periodiek voortgangsverslag 2) en D 8.7 (Jaarverslag 2)

3) Gevolgtrekking met betrekking tot het eerste onderdeel van het eerste middel

C. Tweede onderdeel van het eerste middel: bestaan van een hoger openbaar belang bij de openbaarmaking van de documenten in kwestie

IV. Kosten


*      Procestaal: Duits.