Language of document :

Mededeling in het PB

 

Beroep, op 27 juni 2005 ingesteld door AEPI AE tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-242/05)

(Procestaal: Grieks)

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 27 juni 2005 beroep ingesteld tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen door Elliniki Etairia pros Prostasian tis Pnevmatikis Idioktisias, gevestigd te Maroussi, Attica, vertegenwoordigd door Th. Asprogerakas-Grivas, advocaat.

Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

─    de bestreden beschikkingen nietig te verklaren;

─    de oorspronkelijke klacht ten gronde te behandelen;

─    de oorspronkelijke klacht in haar geheel te aanvaarden;

─    de Europese Commissie te verwijzen in de kosten en de honoraria van verzoeksters advocaat.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster, een onderneming voor het gezamenlijk beheer van intellectuele eigendomsrechten met betrekking tot muziek in Griekenland, heeft onder verwijzing naar artikel 226 EG bij de Europese Commissie een klacht ingediend met betrekking tot een gestelde schending van de mededingingsregels (artikel 81 EG) door de Griekse Minister van Cultuur, ten gevolge van de gelaakte schepping van een monopolie door het verlenen van vergunningen aan instellingen voor het gezamenlijk beheer van intellectuele eigendomsrechten en naburige rechten.

Bij brief van 7 december 2004 met kenmerk COMP/C2/PK/pm/D/906(2004) deelde de Commissie verzoekster mee dat zij voornemens was haar klacht te seponeren, en verzocht zij verzoekster haar eventuele nieuwe bewijzen voor de gestelde schending mee te delen. Bij brief van 20 april 2005 met kenmerk Comp/C2/PK/LVP/D/219/2005 deelde de Commissie verzoekster mee dat haar klacht definitief was afgewezen.

Verzoekster vordert nietigverklaring van deze beschikkingen. Zij stelt allereerst een geheel ontbreken van motivering van de beschikking van 20 april 2005, waarin volgens haar geen rekening is gehouden met de nieuwe bewijzen die zij had verstrekt in antwoord op de brief van 7 december 2004. Verder stelt zij dat het Griekse Ministerie van Cultuur haar heeft gediscrimineerd, nu het aan alle instellingen voor gezamenlijk beheer vergunningen heeft verleend voor alle aangevraagde bevoegdheden, terwijl verzoekster enkel een vergunning heeft gekregen voor intellectuele eigendomsrechten, maar niet voor naburige rechten, zoals zij had gevraagd. Volgens verzoekster is dit opzettelijk gebeurd om een monopoliesituatie te creëren. Verder stelt verzoekster schending van het verbod van discriminatie op grond van nationaliteit, aangezien de houders van naburige rechten die geen Grieken zijn, niet kunnen kiezen aan welke onderneming in Griekenland zij het beheer van hun naburige rechten toevertrouwen. Ten slotte meent verzoekster dat de gelaakte praktijk een groot deel van de markt van intellectuele eigendomsrechten betreft, en niet slechts een klein deel daarvan, zoals in de bestreden beschikkingen wordt gesteld.

____________