Language of document : ECLI:EU:T:2002:246

ARREST VAN HET GERECHT (Tweede kamer)

9 oktober 2002 (1)

„Verordening (EG) nr. 111/1999 - Verordening (EG) nr. 1135/1999 - Voedselhulp voor Rusland - Inschrijving voor aankoop - Inschrijving voor vervoer - Contractuele verhouding - Arbitragebeding - Verzoek om uitvoering van overeenkomst - Ontvankelijkheid - Afgifte van certificaten voor elk vervoermiddel - Moratoire interesten”

In zaak T-134/01,

Hans Fuchs Versandschlachterei KG, gevestigd te Duisburg (Duitsland), vertegenwoordigd door U. Schrömbges, L. Harings en C. Hütter, advocaten,

verzoekster,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door M. Niejahr als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerster,

betreffende een beroep dat ertoe strekt, primair, de Commissie te doen veroordelen tot betaling van een bedrag van 13 130,04 DEM (6 713,28 euro), vermeerderd met 8 % rente per jaar vanaf 1 maart 2000, en, subsidiair, de Bundesanstalt für Landwirtschaft und Ernährung te doen gelasten een bedrag van 13 130,04 DEM (6 713,28 euro) te betalen, vermeerderd met 8 % rente per jaar vanaf 1 maart 2000,

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: R. M. Moura Ramos, kamerpresident, J. Pirrung en A. W. H. Meij, rechters,

griffier: H. Jung,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 23 april 2002,

het navolgende

Arrest

Toepasselijke bepalingen

1.
    In verordening (EG) nr. 2802/98 van de Raad van 17 december 1998 betreffende een programma om de Russische Federatie van landbouwproducten te voorzien (PB L 349, blz. 12), is bepaald dat landbouwproducten ter beschikking van de Russische Federatie worden gesteld.

2.
    Volgens artikel 2, lid 3, van verordening nr. 2802/98 worden de kosten voor de levering, inclusief voor het vervoer tot de havens of grensovergangen zonder de lossing en, in voorkomend geval, voor de verwerking in de Gemeenschap, bepaald via een procedure van openbare inschrijving of, op grond van het spoedeisende karakter of moeilijkheden bij het vervoer, via een procedure van besloten inschrijving.

3.
    Volgens artikel 4, lid 1, van verordening nr. 2802/98 wordt de Commissie belast met de uitvoering van de acties overeenkomstig het bepaalde in deze verordening.

4.
    In de derde overweging van de considerans van verordening (EG) nr. 111/1999 van de Commissie van 18 januari 1999 houdende algemene uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 2802/98 (PB L 14, blz. 3), heet het:

„[...] dat, om te zorgen voor een voldoende mate van concurrentie tussen de verschillende marktdeelnemers in de Gemeenschap, de leveringen van verwerkte producten en van niet bij de interventiebureaus beschikbare producten die op de markt van de Gemeenschap aangekocht moeten worden, in twee fasen georganiseerd moeten worden en, naar gelang van het geval, eerst de opdracht om het verwerkte product te vervaardigen of het product op de markt aan te kopen, moet worden toegewezen en daarna de levering van het product in het voorgeschreven stadium aan het begunstigde land”.

5.
    Artikel 2, lid 3, van verordening nr. 111/1999 luidt aldus:

„De inschrijving kan betrekking hebben op de bepaling van de leveringskosten voor op de markt van de Gemeenschap aan te kopen producten. Voor een dergelijke levering omvatten de kosten met name de prijs van het product en de kosten voor de overeenkomstig de bepalingen voor de bijzondere inschrijving uit te voeren verpakking en merking van de producten die in het in het inschrijvingsbericht aangegeven stadium geleverd moeten worden.”

6.
    In artikel 4, lid 1, van verordening nr. 111/1999 is bepaald, dat de offertes schriftelijk worden ingediend bij het interventiebureau, dat krachtens artikel 6, lid 1, van deze verordening, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1125/1999 van de Commissie van 28 mei 1999 (PB L 135, blz. 41), de Commissie voor elke partij de volledige kopie zendt van de twee gunstigste offertes die het ontvangen heeft.

7.
    Krachtens artikel 6, lid 3, van verordening nr. 111/1999, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1125/1999, stelt de Commissie de gekozen opdrachtnemer zo spoedig mogelijk in kennis van de toewijzing van de levering en zendt zij daarvan een kopie aan het interventiebureau dat zijn offerte ontvangen heeft.

8.
    Volgens artikel 10, lid 1, van verordening nr. 111/1999 wordt de aanvraag tot betaling van de levering ingediend bij het interventiebureau.

9.
    Artikel 16 van verordening nr. 111/1999 luidt:

„Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is bevoegd uitspraak te doen over ieder geschil in verband met de uitvoering of de niet-uitvoering van of de uitlegging van de voorschriften met betrekking tot de leveringen die overeenkomstig deze verordening plaatsvinden.”

10.
    Op 28 mei 1999 heeft de Commissie verordening (EG) nr. 1135/1999 vastgesteld, houdende opening van een tweede openbare inschrijving voor de aankoop van varkensvlees op de markt van de Gemeenschap met het oog op latere aflevering in Rusland (PB L 135, blz. 85).

11.
    Volgens artikel 1 van verordening nr. 1135/1999 wordt een openbare inschrijving geopend voor de bepaling van de kosten van de levering van 40 000 ton varkensvlees, uitgedrukt in hele geslachte dieren, met de in bijlage I vermelde kenmerken en kwalitatieve eigenschappen, die in het kader van een levering als bedoeld in artikel 2, lid 3, van verordening nr. 111/1999 moet worden afgeleverd overeenkomstig het bepaalde in laatstgenoemde verordening en in deze verordening.

12.
    Artikel 2 van verordening nr. 1135/1999 bepaalt:

„Voor een gegeven partij omvat de levering:

a)    de aankoop van de in bijlage I omschreven producten op de markt van de Gemeenschap alsmede, indien verse producten worden aangekocht, de verwerking ervan tot bevroren producten;

b)    de verpakking en de merking van de producten overeenkomstig het bepaalde in bijlage I;

c)    de aflevering van de producten in het stadium af-vrieshuis in de Gemeenschap, op de door de inschrijver in zijn offerte vermelde plaats, geladen op een vervoermiddel, binnen de in bijlage II vastgestelde termijn;

d)    de beschikbaarstelling van het ongeladen product voor de vervoerder gedurende minstens tien werkdagen vanaf de in bijlage II vermelde data; na die termijn is aan de opdrachtnemer het in artikel 7 bis, lid 1, van verordening (EG) nr. 111/1999 vastgestelde bedrag verschuldigd.

In de offerte wordt het precieze adres vermeld van de plaats van beschikbaarstelling (vrieshuis), waar alle producten van eenzelfde partij moeten worden samengebracht. Deze plaats moet gemakkelijk te bereiken zijn voor de overname door een vervoerder en er moet per werkdag 100 ton geladen kunnen worden.”

13.
    Artikel 6 van verordening nr. 1135/1999 luidt:

„De opdrachtnemer neemt de nodige maatregelen opdat bij het afhalen van de producten aan de opdrachtnemer van het vervoer de volgende documenten worden verstrekt:

-    een veterinair certificaat,

-    een certificaat van oorsprong,

-    een kwaliteitscertificaat, en

-    een sanitair certificaat.

De kosten in verband met deze certificaten zijn voor rekening van de opdrachtnemer aan wie de levering van de producten is toegewezen.

Deze certificaten worden opgemaakt volgens de modellen die, op hun verzoek, door de Commissie aan de opdrachtnemers worden verstrekt.”

14.
    Verordening nr. 1135/1999 werd geschorst bij verordening (EG) nr. 1248/1999 van de Commissie van 16 juni 1999 tot schorsing van de bij verordening nr. 1135/1999 geopende openbare inschrijving (PB L 150, blz. 23). Bij verordening (EG) nr. 1773/1999 van de Commissie van 10 augustus 1999 (PB L 211, blz. 46) werd verordening nr. 1248/1999 ingetrokken en werd verordening nr. 1135/1999 gewijzigd met betrekking tot onder meer de verschillende data voor de indiening van de offertes en voor de uitvoering van de levering.

15.
    Bij verordening (EG) nr. 1955/1999 van de Commissie van 13 september 1999 inzake het vervoer van varkensvlees naar Rusland (PB L 242, blz. 13), werd een openbare inschrijving geopend voor de bepaling van de kosten van de levering van het vervoer van varkensvlees, dat op basis van verordening nr. 1135/1999 is aangekocht, van de communautaire vrieshuizen naar Rusland.

Feiten

16.
    Op 1 september 1999 diende verzoekster bij de Bundesanstalt für Landwirtschaft und Ernährung (hierna: „BLE”), het Duitse interventiebureau, een offerte in voor de aankoop van voor Rusland bestemd varkensvlees overeenkomstig de verordeningen nrs. 111/1999 en 1135/1999.

17.
    Bij beschikking van 14 september 1999 wees de Commissie de opdracht voor de aankoop toe aan de in artikel 1 van deze beschikking genoemde inschrijvers. Volgens deze beschikking werd de opdracht voor de aankoop van partij 14 - 1 000 ton halve dieren - aan verzoekster toegewezen.

18.
    Bij faxbericht van 15 oktober 1999 deelde de Commissie verzoekster mee, dat zij de opdracht voor het vervoer van verzoeksters partij aan de vennootschap Tour Trans Internationale Speditions GmbH (hierna: „Tour Trans”) had gegund.

19.
    Verzoekster verstrekte aan Tour Trans bij het afhalen van de partij in het vrieshuis te Zerbst (Duitsland) 60 veterinaire certificaten, daaronder begrepen sanitaire certificaten, die door de veterinaire dienst van Duisburg voor de in het vrieshuis te Zerbst afgeleverde hoeveelheden waren opgemaakt, een certificaat van oorsprong van de Industrie- en Handelskammer van Duisburg voor een totale hoeveelheid van 1 013 331,2 kg, alsmede een door verzoekster opgemaakt kwaliteitscertificaat voor dezelfde hoeveelheid.

20.
    Daar Tour Trans het niet eens was met verzoeksters handelwijze, verlangde zij dat verzoekster de vereiste documenten voor elk door Tour Trans gebruikt vervoermiddel gereed hield, en kondigde zij aan, dat zij ingeval van weigering de documenten op verzoeksters kosten zou laten opmaken.

21.
    Bij brief van 20 oktober 1999 stelde verzoekster de Commissie in kennis van het tussen haar en Tour Trans gerezen meningsverschil. Bij brief van 25 oktober 1999 liet de Commissie onder verwijzing naar artikel 6 van verordening nr. 1135/1999 weten, dat de opdrachtnemer van de aankoop de in deze bepaling bedoelde certificaten voor elk gebruikt vervoermiddel moet verstrekken.

22.
    Bij brief van 10 november 1999 deelde de Commissie verzoekster mee, dat Tour Trans voor de vereiste certificaten zou zorgen, maar dat krachtens artikel 6 van verordening nr. 1135/1999 de daarmee verbonden kosten door verzoekster moesten worden gedragen en haar door de BLE in rekening zouden worden gebracht.

23.
    Op 26 november 1999 zond Tour Trans de BLE haar rekening voor de kosten in verband met de certificaten voor elk vervoermiddel, ten bedrage van 13 130,04 DEM. Bij brief van 1 maart 2000 deelde de BLE verzoekster mee, dat haar 13 130,04 DEM in rekening was gebracht en van het door haar te ontvangen bedrag was afgetrokken.

24.
    Bij brief van 2 mei 2000 gaf verzoekster de Commissie te kennen, dat zij het er niet mee eens was dat de BLE haar deze kosten in rekening had gebracht, en verlangde zij de betaling van het ingehouden bedrag.

25.
    Bij brief van 4 augustus 2000 zond de Commissie een kopie van deze brief aan de BLE en wees zij erop, dat de certificaten voor elk vervoermiddel dienden te worden verstrekt. Tot slot verzocht zij de BLE, verzoekster hiervan op de hoogte te stellen.

26.
    Op 19 september 2000 deed verzoekster via haar advocaten de Commissie een brief toekomen met een overzicht van de argumenten tot staving van haar standpunt, dat de certificaten niet voor elk gebruikt vervoermiddel, maar voor de gehele partij dienden te worden verstrekt.

27.
    Bij brief van 10 april 2001 antwoordde de Commissie op verzoeksters brief onder verwijzing naar de in haar eerdere correspondentie geformuleerde argumenten.

Procesverloop

28.
    Bij op 18 juni 2001 ter griffie van het Gerecht ingeschreven verzoekschrift heeft verzoekster het onderhavige beroep ingesteld.

29.
    Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht (Tweede kamer) besloten tot de mondelinge procedure over te gaan, en heeft het in het kader van de maatregelen tot organisatie van de procesgang als bedoeld in artikel 64 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, partijen verzocht op schriftelijke vragen te antwoorden en bepaalde documenten over te leggen. Partijen hebben aan deze verzoeken gevolg gegeven.

30.
    Ter terechtzitting van 23 april 2002 zijn partijen gehoord in hun pleidooien en in hun antwoorden op de vragen van het Gerecht.

31.
    Ter terechtzitting heeft het Gerecht de Commissie verzocht, binnen twee weken de Duitse versie van het in artikel 6 van verordening nr. 1135/1999 vermelde model van het certificaat van oorsprong over te leggen.

32.
    In antwoord op dit verzoek heeft de Commissie op 15 mei 2002 een brief neergelegd.

33.
    Verzoekster heeft geen opmerkingen over deze brief gemaakt binnen de gestelde termijn.

Conclusies van partijen

34.
    Verzoekster concludeert, dat het het Gerecht behage:

-    de Commissie te veroordelen, haar 13 130,04 DEM te betalen, vermeerderd met 8 % rente per jaar vanaf 1 maart 2000;

-    subsidiair, de BLE te gelasten, haar 13 130,04 DEM te betalen, vermeerderd met 8 % rente per jaar vanaf 1 maart 2000;

-    de Commissie te verwijzen in de kosten.

35.
    De Commissie concludeert, dat het het Gerecht behage:

-    het beroep niet-ontvankelijk te verklaren;

-    subsidiair, het beroep te verwerpen;

-    verzoekster te verwijzen in de kosten.

De ontvankelijkheid

Argumenten van partijen

36.
    Verzoekster voert met een beroep op artikel 238 EG aan, dat het Hof van Justitie bevoegd is uitspraak te doen krachtens een arbitragebeding in een door of namens de Gemeenschap gesloten publiekrechtelijke of privaatrechtelijke overeenkomst, en dat deze bevoegdheid in casu krachtens artikel 3 van besluit 88/591/EGKS, EEG, Euratom van de Raad van 24 oktober 1988 tot instelling van een Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (PB L 319, blz. 1), door het Gerecht wordt uitgeoefend.

37.
    Zij is van mening, dat tussen haar en de Commissie sprake is van een contractuele verhouding waarin het arbitragebeding van artikel 16 van verordening nr. 111/1999 is opgenomen, doordat de Commissie haar offerte heeft aanvaard. Een dergelijke contractuele verhouding is inherent aan de systematiek van de overheidsopdrachten. In het arrest van 11 februari 1993, Cebag/Commissie (C-142/91, Jurispr. blz. I-553), heeft het Hof het bestaan erkend van een contractuele verhouding tussen de Commissie en de inschrijvers wanneer een wezenlijk bestanddeel van de levering, te weten de prijs, wordt bepaald door de offertes van de inschrijvers en de aanvaarding daarvan door de Commissie.

38.
    In dit kader verwijst verzoekster nog naar artikel 24, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 1292/96 van de Raad van 27 juni 1996 betreffende het voedselhulpbeleid en het beheer van de voedselhulp en van de specifieke acties ter ondersteuning van de voedselzekerheid (PB L 166, blz. 1), dat de Commissie machtigt in het kader van de voedselhulpprogramma's contracten af te sluiten.

39.
    De Commissie werkt weliswaar samen met de nationale interventiebureaus, maar volgens verzoekster is het bindende besluit tot toewijzing van de opdracht krachtens artikel 6, lid 2, van verordening nr. 111/1999 aan de Commissie voorbehouden. Volgens de beginselen van het reeds aangehaalde arrest Cebag/Commissie vormt de bevoegdheid om een wezenlijk bestanddeel van de levering, te weten de prijs, te bepalen, derhalve de grondslag voor een contractuele verhouding tussen de inschrijver en de Commissie. De nationale interventiebureaus hebben slechts als hulporganen van de Commissie aan de uitvoering van de aankoopmaatregelen deelgenomen, zoals ook blijkt uit artikel 9, lid 1, van verordening nr. 111/1999.

40.
    De vordering tot betaling van interesten behoeft volgens verzoekster geen bijzondere motivering, aangezien het recht op interest een uitvloeisel is van de primaire vordering en van de door het Gerecht erkende algemene rechtsbeginselen.

41.
    Volgens de Commissie is het beroep niet-ontvankelijk.

42.
    In de eerste plaats betoogt zij, dat er geen sprake is van een contractuele verhouding tussen haar en de inschrijvers, omdat de in casu toepasselijke verordeningen geen aanwijzingen in die zin bevatten, en de aankoopmaatregelen grotendeels door de interventiebureaus van de lidstaten en derhalve niet rechtstreeks door de Commissie worden uitgevoerd.

43.
    Verzoekster beroept zich ten onrechte op het reeds aangehaalde arrest Cebag/Commissie, omdat de aan dit arrest ten grondslag liggende verordeningen kwalitatief verschillen van de verordeningen nrs. 2802/98 en 111/1999. De in verordening nr. 1292/96 vervatte algemene regels betreffende het voedselhulpbeleid zijn, anders dan verzoekster stelt, niet van toepassing op de in casu betwiste maatregelen. Verordening nr. 2802/98 bevat geen bepaling die de Commissie machtigt tot het afsluiten van contracten. Anders dan verordening nr. 1292/96 is verordening nr. 2802/98 vastgesteld op basis van artikel 37 EG, hetgeen betekent dat het gaat om een maatregel in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid.

44.
    Volgens artikel 6 van verordening nr. 2802/98, dat verwijst naar artikel 3 van verordening (EEG) nr. 729/70 van de Raad van 21 april 1970 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (PB L 94, blz. 13), worden de kosten van de uitvoering van de maatregel door de afdeling Garantie van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds (EOGFL) gedragen. In dat geval moeten de lidstaten op hun grondgebied voor de uitvoering van de communautaire regelingen zorg dragen. De nationale autoriteiten handelen dus in beginsel op eigen naam en op hun eigen verantwoordelijkheid.

45.
    Artikel 16 van verordening nr. 111/1999 kan niet worden beschouwd als een arbitragebeding in de zin van artikel 238 EG, aangezien de betrokken verhoudingen niet contractueel van aard zijn.

46.
    Zelfs indien het beroep wordt geherkwalificeerd als een beroep tot nietigverklaring krachtens artikel 230 EG, dat is gericht tegen de in de brief van de Commissie van 29 maart 2001 vervatte beschikking, is het beroep volgens de Commissie ook niet-ontvankelijk, aangezien bij deze beschikking enkel een eerdere, niet tijdig betwiste beschikking is bevestigd.

47.
    De Commissie voert voorts aan, dat de vordering tot betaling van 8 % rente vanaf 1 maart 2000 hoe dan ook niet-ontvankelijk is, aangezien deze vordering in strijd met de vereisten van artikel 44, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering, in het verzoekschrift niet is gemotiveerd.

Beoordeling door het Gerecht

48.
    Om te beginnen moet de vraag worden onderzocht, of er in casu een rechtsverhouding tussen de Commissie en verzoekster bestaat, en in voorkomend geval moet worden uitgemaakt of dit een contractuele verhouding is.

49.
    Volgens artikel 4, lid 1, van verordening nr. 2802/98 wordt de Commissie belast met de uitvoering van de actie om landbouwproducten ter beschikking van Rusland te stellen. Volgens artikel 6 van verordening nr. 111/1999 beslist de Commissie over de toewijzing van de levering aan een opdrachtnemer, terwijl de rol van de interventiebureaus in dit stadium erin bestaat om de offertes van de inschrijvers in ontvangst te nemen en aan de Commissie te zenden. De beschikking van 14 september 1999, waarbij partij 14 aan verzoekster is toegewezen, is vastgesteld door de Commissie. Volgens artikel 8, lid 3, van deze verordening is alleen de Commissie bevoegd instructies te geven om het verdere verloop van de levering te vergemakkelijken. Volgens artikel 9 van deze verordening is de controle van de levering een aangelegenheid van de Commissie. Ten slotte, heeft de BLE volgens haar brief van 1 maart 2000 aan verzoekster het bedrag van 13 130,04 DEM overeenkomstig de instructie van de Commissie van 10 november 1999 ingehouden.

50.
    Uit deze bepalingen en omstandigheden blijkt, dat tussen de Commissie als opdrachtgeefster, en verzoekster als opdrachtnemer, een rechtsverhouding tot stand is gekomen. Aan het bestaan van een rechtsverhouding tussen de Commissie en verzoekster doet niet af dat de aankoopmaatregelen, onder meer de betaling van de opdrachtnemers volgens de procedure van artikel 10 van verordening nr. 111/1999, gedeeltelijk door de interventiebureaus van de lidstaten worden uitgevoerd.

51.
    In de eerste plaats zij vastgesteld dat met betrekking tot de kwalificatie van de rechtsverhouding tussen de Commissie en verzoekster de toepasselijke verordeningen, te weten de verordeningen nrs. 2802/98, 111/1999 en 1135/1999, geen enkele uitdrukkelijke aanwijzing bevatten. Deze verordeningen verschillen op dit punt dus van verordening (EEG) nr. 3972/86 van de Raad van 22 december 1986 betreffende het voedselhulpbeleid en het beheer van de voedselhulp (PB L 370, blz. 1), die van toepassing was in de zaak die tot het reeds aangehaalde arrest Cebag/Commissie heeft geleid, en van verordening (EG) nr. 1292/96 (die in de plaats van verordening nr. 3972/87 is gekomen), waarin uitdrukkelijk was bepaald dat de voedselhulp op contractuele basis werd verstrekt.

52.
    Het ontbreken van een dergelijke uitdrukkelijke kwalificatie in de in casu toepasselijke verordeningen sluit echter daarom nog niet uit, dat de verhouding tussen de Commissie en een opdrachtnemer als verzoekster contractueel van aard kan zijn.

53.
    In casu is door de offerte van verzoekster en de aanvaarding daarvan door de Commissie een rechtsverhouding tussen deze twee partijen tot stand gekomen, waardoor tussen hen wederzijds rechten en plichten zijn ontstaan. Verzoekster heeft zich ertoe verbonden op een bepaalde plaats en een bepaald tijdstip een hoeveelheid varkensvlees te leveren. De Commissie heeft zich op haar beurt ertoe verbonden dat de overeengekomen prijs wordt betaald. Een dergelijke verhouding voldoet aan de criteria van een wederkerige overeenkomst (beschikkingen Gerecht van 18 juli 1997, Oleifici Italiani/Commissie, T-44/96, Jurispr. blz. II-1331, punten 33-35, en 3 oktober 1997, Mutual Aid Administration Services/Commissie, T-186/96, Jurispr. blz. II-1633, punten 41-44).

54.
    Het bestaan van een contractuele verhouding tussen de Commissie en verzoekster wordt bevestigd door de in artikel 16 van verordening nr. 111/1999 opgenomen clausule, volgens welke het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen bevoegd is uitspraak te doen over ieder geschil in verband met de uitvoering of de niet-uitvoering van of de uitlegging van de voorschriften met betrekking tot de leveringen die overeenkomstig deze verordening plaatsvinden. Deze clausule heeft immers redelijkerwijs enkel zin, indien er een contractuele verhouding tussen de Commissie en een opdrachtnemer als verzoekster bestaat.

55.
    Uit het voorgaande volgt, dat verzoeksters op artikel 16 van verordening nr. 111/1999 en artikel 238 EG gebaseerde vordering ontvankelijk is.

56.
    Met betrekking tot de ontvankelijkheid van de accessoire vordering tot betaling van interesten zij opgemerkt, dat in de rechtsstelsels van de lidstaten over het algemeen wordt aanvaard, dat een te late betaling leidt tot schade waarvoor de schuldeiser schadeloos moet worden gesteld. Artikel 78 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake internationale koopovereenkomsten betreffende roerende zaken bepaalt, dat indien een partij tekort schiet in de betaling van de prijs of van enig ander achterstallig bedrag, de andere partij recht heeft op rente hierover. Het gemeenschapsrecht erkent een dergelijke verplichting tot schadevergoeding als een algemeen rechtsbeginsel (zie, bijvoorbeeld, arresten Hof van 4 oktober 1979, Ireks-Arkady/Raad en Commissie, 238/78, Jurispr. blz. 2955, punt 20, en 26 juni 1990, Sofrimport/Commissie, C-152/88, Jurispr. blz. I-2477, punt 32, en arrest Gerecht van 16 juli 1998, Von Löwis en Alvarez-Cotera/Commissie, T-202/96 en T-204/96, Jurispr. blz. II-2829).

57.
    Voorzover de accessoire vordering betrekking heeft op de betaling van moratoire interesten als forfaitaire en abstracte schadevergoeding, behoeft zij niet specifiek te worden gemotiveerd en is zij als zodanig ontvankelijk.

Ten gronde

58.
    Verzoeksters beroep is primair aan te merken als een vordering tot uitvoering van het tussen haar en de Commissie gesloten contract. Het enige in het kader van deze vordering opgeworpen middel is ontleend aan een onjuiste uitlegging van de verordeningen nrs. 111/1999 en 1135/1999, met name van artikel 6 van verordening nr. 1135/1999.

59.
    Subsidiair is verzoeksters beroep aan te merken als een vordering tot schadevergoeding. Het enige in dit kader opgeworpen middel betreft schending van de precontractuele informatieplicht.

Argumenten van partijen

60.
    Verzoekster betoogt, dat ingevolge artikel 6 van verordening nr. 1135/1999 de opdrachtnemer aan wie de opdracht voor de aankoop van het product is toegewezen, aan de opdrachtnemer van het vervoer „bij het afhalen” certificaten moet verstrekken. Uit de verwijzing naar dit tijdstip blijkt, dat het in deze bepaling gaat om documenten die kunnen waarborgen dat de goederen op dat tijdstip in overeenstemming zijn met de voorschriften. Artikel 6 heeft geen betrekking op het verdere vervoer naar Rusland, maar alleen op de inschrijving voor de aankoop. Daar de opdrachtnemer van het vervoer de vervoersdocumenten aan de hand van de door verzoekster verstrekte certificaten voor elk vervoermiddel heeft kunnen opmaken, meent zij aan haar verplichtingen te hebben voldaan. Artikel 6 bevat dus niet de verplichting om aan de opdrachtnemer van het vervoer de certificaten voor elk vervoermiddel te verstrekken of om de kosten in verband met deze certificaten te dragen.

61.
    De door de Commissie verdedigde uitlegging is volgens verzoekster onverenigbaar met het doel van artikel 6 van verordening nr. 1135/1999. De opsplitsing van de inschrijving in twee aparte delen leidt tot twee categorieën van eveneens gescheiden verplichtingen. De opdrachtnemer van de aankoop stelt de goederen enkel beschikbaar in een in de verordening vastgesteld leveringsstadium, dat „bij het afhalen” moet zijn bereikt; vanaf dat tijdstip heeft hij ook geen verdere verplichtingen meer. De uit de latere handelingen voortvloeiende kosten kunnen niet voor rekening komen van de opdrachtnemer van de aankoop, maar vallen daarentegen onder de verantwoordelijkheid van de opdrachtnemer van het vervoer.

62.
    Het is verzoekster feitelijk en rechtens onmogelijk om certificaten voor elk gebruikt vervoermiddel ter beschikking te stellen. Zij beschikt niet over informatie over bijvoorbeeld soort, aantal en kenmerken van elk vervoermiddel. Alleen de opdrachtnemer van het vervoer kan hierover beslissen. De uitlegging van de Commissie legt een onredelijke last op de opdrachtnemer van de aankoop, aangezien de opdrachtnemer van het vervoer een vervoermiddel kan kiezen zonder rekening te houden met de opdrachtnemer van de aankoop. Toen verzoekster haar offerte indiende, kon zij niet weten welke documenten de opdrachtnemer van het vervoer nodig zou hebben, noch welke kosten dit zou meebrengen.

63.
    Ook uit artikel 2, lid 2, van verordening nr. 1955/1999 volgt, dat de verplichtingen van de opdrachtnemer van de aankoop ophouden met de aflevering van de goederen in het vrieshuis.

64.
    In artikel 2, lid 3, van verordening nr. 111/1999 zijn ten slotte als kosten in het stadium van de levering met name de prijs van het product en de kosten voor de verpakking en merking genoemd, maar niet de kosten voor het opmaken van de documenten voor het verdere vervoer van de goederen.

65.
    De Commissie beroept zich op artikel 5, lid 1, sub g, van verordening nr. 111/1999, volgens hetwelk het offertebedrag rekening moet houden met de kosten voor transport en opslag tot het in het inschrijvingsbericht aangegeven leveringsstadium. Volgens artikel 2, sub c, van verordening nr. 1135/1999 omvat de levering de beschikbaarstelling van de op de vervoermiddelen geladen producten. In dit verband moet artikel 6 van verordening nr. 1135/1999 aldus worden uitgelegd, dat de daarin bedoelde certificaten voor elk gebruikt vervoermiddel moeten worden opgemaakt en de desbetreffende kosten door de opdrachtnemer van de aankoop moeten worden gedragen.

66.
    Door de verwijzing in artikel 6, laatste alinea, van verordening nr. 1135/1999 naar de modellen van certificaten zijn deze bovendien indirect een bestanddeel van artikel 6 geworden. Deze modellen laten er geen enkele twijfel aan bestaan, dat de certificaten voor elk gebruikt vervoermiddel moesten worden opgemaakt.

67.
    De Commissie erkent dat de opdrachtnemer van de aankoop met de opdrachtnemer van het vervoer moest samenwerken. Daartoe heeft de Commissie verzoekster bij brief van 15 oktober 1999 de naam en het adres van de opdrachtnemer van het vervoer meegedeeld.

68.
    De Commissie herinnert eraan, dat de op het vervoer van varkensvlees naar Rusland toepasselijke verordening nr. 1955/1999 geen met artikel 6 van verordening nr. 1135/1999 vergelijkbare bepaling bevat, zodat een rechtsgrondslag ontbreekt voor de zienswijze dat de opdrachtnemer van het vervoer de kosten in verband met de betrokken certificaten voor zijn rekening moet nemen.

69.
    De Commissie betwist verzoeksters argument, dat het haar onmogelijk is de certificaten op te maken, en merkt op, dat behalve verzoekster geen van de opdrachtnemers van de betrokken inschrijving problemen bij het opstellen van de vereiste certificaten heeft ondervonden.

Beoordeling door het Gerecht

70.
    Bij de vraag die partijen verdeeld houdt, gaat het in wezen erom, of het tot verzoeksters verplichtingen als opdrachtnemer van de levering van de producten behoort om voor haar rekening aan Tour Trans als opdrachtnemer van het vervoer certificaten voor elk vervoermiddel te verstrekken.

71.
    In de eerste plaats moet worden vastgesteld, dat tussen partijen vaststaat dat verzoekster aan Tour Trans bij het afhalen van de partij in het vrieshuis 60 veterinaire certificaten, daaronder begrepen sanitaire certificaten, een certificaat van oorsprong en een kwaliteitscertificaat heeft afgegeven, en dat Tour Trans op basis van de door verzoekster verstrekte certificaten de voor het vervoer van de producten naar de Russische Federatie vereiste certificaten heeft kunnen verkrijgen.

72.
    In de tweede plaats moet worden vastgesteld, dat volgens artikel 6, eerste alinea, van verordening nr. 1135/1999 bij het afhalen van de producten vier soorten certificaten moeten worden verstrekt, die volgens de formulering van deze bepaling in een enkel exemplaar moeten worden opgemaakt, en dat in deze bepaling niet uitdrukkelijk melding is gemaakt van de verplichting van de opdrachtnemer van de levering van de producten om certificaten te verstrekken voor elk vervoermiddel dat de opdrachtnemer van het vervoer wenst in te zetten.

73.
    Een dergelijke verplichting kan ook niet voortvloeien uit artikel 2 van deze verordening of uit de artikelen 2, lid 3, en 5, lid 1, sub g, van verordening nr. 111/1999, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1125/1999, waarin is omschreven wat de door de opdrachtnemer van de levering van de producten te verrichten prestatie inhoudt.

74.
    In die omstandigheden kan de loutere verwijzing, zonder voorafgaande vermelding, in artikel 6, derde alinea, van verordening nr. 1135/1999 naar de modellen die door de Commissie aan de opdrachtnemers op hun verzoek worden verstrekt, niet volstaan om naast de in de toepasselijke bepalingen omschreven verplichtingen aan de opdrachtnemers van de levering van de producten nog een extra verplichting op te leggen. Deze opdrachtnemers konden immers redelijkerwijs niet verwachten dat deze modellen een uitbreiding van hun verplichtingen betekenden, temeer daar de in artikel 6 van verordening nr. 1135/1999 genoemde modellen niet in het Duits beschikbaar waren, zoals de Commissie in haar brief aan de griffier van het Gerecht van 15 mei 2002 te kennen heeft gegeven. Met andere woorden, de verplichting voor de opdrachtnemer van de levering van de producten om certificaten te verstrekken voor elk vervoermiddel dat de opdrachtnemer van het vervoer wenst in te zetten, is geen bestanddeel van de overeenkomst tussen partijen geworden.

75.
    Aan deze beoordeling wordt niet afgedaan door het argument van de Commissie, dat de op het vervoer van varkensvlees naar Rusland toepasselijke verordening nr. 1955/1999 geen enkele met artikel 6 van verordening nr. 1135/1999 vergelijkbare bepaling bevat, zodat een rechtsgrondslag ontbreekt om de opdrachtnemer van het vervoer de kosten in verband met de in deze bepaling bedoelde certificaten te laten dragen. Uit het ontbreken van een dergelijke bepaling in verordening nr. 1955/1999 volgt immers niet, dat de opdrachtnemer van de aankoop van de producten op eigen kosten de vier soorten certificaten voor elk in te zetten vervoermiddel moet verstrekken.

76.
    Bijgevolg heeft verzoekster voldaan aan haar contractuele verplichtingen als omschreven in de toepasselijke verordeningen, zodat het bedrag van 13 130,04 DEM haar op geen enkele grond in rekening kon worden gebracht.

77.
    Verzoeksters primaire vordering kan derhalve worden toegewezen.

78.
    Het door de Commissie verschuldigde bedrag moet vanaf 2 mei 2000, het tijdstip waarop verzoekster van de Commissie betaling van het verschuldigde bedrag heeft gevorderd, tot de volledige betaling met moratoire interesten worden vermeerderd. Het jaarlijkse percentage van de moratoire interesten moet naar het oordeel van het Gerecht worden berekend op basis van het rentepercentage voor de voornaamste herfinancieringstransacties, dat door de Europese Centrale Bank voor de verschillende fasen van de betrokken periode is vastgesteld, vermeerderd met twee punten.

79.
    Daar verzoeksters primaire vordering is toegewezen, behoeft niet meer op de accessoire vordering te worden beslist.

Kosten

80.
    Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voorzover dit is gevorderd. Aangezien de Commissie in het ongelijk is gesteld, moet zij overeenkomstig verzoeksters vordering behalve in haar eigen kosten ook in verzoeksters kosten worden verwezen.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Tweede kamer),

rechtdoende:

1)    Veroordeelt de Commissie tot betaling aan verzoekster van het bedrag van 6 713,28 euro, vermeerderd met moratoire interesten, te rekenen vanaf 2 mei 2000 tot de volledige betaling. De moratoire interesten worden berekend op basis van het rentepercentage voor de voornaamste herfinancieringstransacties, dat door de Europese Centrale Bank voor de betrokken periode is vastgesteld, vermeerderd met twee punten.

2)    Verwerpt het beroep voor het overige.

3)    Verwijst de Commissie in de kosten.

Moura Ramos
Pirrung
Meij

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 9 oktober 2002.

De griffier

De president van de Tweede kamer

H. Jung

R. M. Moura Ramos


1: Procestaal: Duits.