Language of document : ECLI:EU:T:2002:253

ARREST VAN HET GERECHT (Vijfde kamer)

22 oktober 2002 (1)

„Personeel van Europese Centrale Bank - Wijziging van arbeidsovereenkomst - Beoordelingsrapport”

In de gevoegde zaken T-178/00 en T-341/00,

Jan Pflugradt, wonende te Frankfurt am Main (Duitsland), in zaak T-178/00 vertegenwoordigd door N. Pflüger, advocaat, en in zaak T-341/00 door N. Pflüger, R. Steiner en S. Mittländer, advocaten, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verzoeker,

tegen

Europese Centrale Bank, in zaak T-178/00 vertegenwoordigd door J. Fernández Martín en V. Saintot als gemachtigden, bijgestaan door B. Wägenbaur, advocaat, en in zaak T-341/00 door V. Saintot en T. Gilliams als gemachtigden, bijgestaan door B. Wägenbaur, advocaat, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerster,

betreffende, in zaak T-178/00, een verzoek tot nietigverklaring van het beoordelingsrapport van verzoeker voor 1999, en in zaak T-341/00, een verzoek tot nietigverklaring van de nota van 28 juni 2000 van de directeur-generaal van het directoraat-generaal „Informatiesystemen” (DG IS) van de Europese Centrale Bank betreffende de aan verzoeker toegewezen taken,

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: J. D. Cooke, kamerpresident, R. García-Valdecasas en P. Lindh, rechters,

griffier: D. Christensen, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 19 februari 2002,

het navolgende

Arrest

Toepasselijke bepalingen

1.
    Het Protocol betreffende de statuten van het Europees Stelsel van Centrale Banken en van de Europese Centrale Bank (ECB), gehecht aan het EG-Verdrag (hierna: „ESCB-statuten”), bevat met name de volgende bepalingen:

„Artikel 12

[...]

12.3    De Raad van bestuur neemt een reglement van orde aan waarin de interne organisatie van de ECB en haar besluitvormende organen wordt geregeld.

[...]

Artikel 36

Personeel

36.1    De Raad van bestuur stelt op voorstel van de directie de arbeidsvoorwaarden van het personeel van de ECB vast.

36.2    Het Hof van Justitie is, binnen de grenzen en onder de voorwaarden die zijn vastgesteld in de arbeidsvoorwaarden, bevoegd ter zake van geschillen tussen de ECB en haar personeelsleden.”

2.
    Op basis van deze bepalingen heeft de raad van bestuur bij besluit van 9 juni 1998, zoals gewijzigd op 31 maart 1999 (PB 1999, L 125, blz. 32), de arbeidsvoorwaarden voor het personeel van de Europese Centrale Bank (hierna: „arbeidsvoorwaarden”) vastgesteld, waarin met name is bepaald:

„9.    (a)    De arbeidsverhouding tussen de ECB en haar personeelsleden wordt geregeld door in overeenstemming met de onderhavige arbeidsvoorwaarden gesloten arbeidsovereenkomsten. De personeelsverordeningen en -regelingen die door de directie worden vastgesteld, preciseren de modaliteiten van deze arbeidsvoorwaarden.

[...]

    (c)     De arbeidsvoorwaarden worden niet door enig specifiek nationaal recht beheerst. De ECB past toe: i) de algemene beginselen die de rechtsstelsels van de lidstaten gemeen hebben, ii) de algemene beginselen van gemeenschapsrecht (EG), iii) de regels in de aan de lidstaten gerichte verordeningen en richtlijnen (EG) betreffende sociaal beleid. Telkens wanneer dit noodzakelijk is worden die rechtsnormen door de ECB toegepast. Er zal naar behoren rekening worden gehouden met de aanbevelingen (EG) op het gebied van het sociaal beleid. Voor de uitlegging van de in de onderhavige arbeidsvoorwaarden opgenomen rechten en verplichtingen, houdt de ECB naar behoren rekening met de in de verordeningen, voorschriften en rechtspraak neergelegde beginselen die van toepassing zijn op het personeel van de gemeenschapsinstellingen.

10.    (a)    De arbeidsovereenkomsten tussen de ECB en haar personeelsleden hebben de vorm van aanstellingsbrieven die door de personeelsleden worden medeondertekend. De aanstellingsbrieven bevatten de elementen van de overeenkomst als gepreciseerd bij richtlijn 91/533/EEG van de Raad van 14 oktober 1991 [...]”

3.
    Op basis van artikel 12.3 van de ESCB-statuten heeft de raad van bestuur het reglement van orde van de ECB vastgesteld, gewijzigd op 22 april 1999 (PB L 125, blz. 34, rectificatie PB 2000, L 273, blz. 40), dat onder meer bepaalt:

„Artikel 11

11.1    Elk personeelslid van de ECB wordt op de hoogte gebracht van zijn/haar plaats in de structuur van de ECB, de door hem/haar te volgen rapportageprocedure en zijn/haar taken.

[...]

Artikel 21

Arbeidsvoorwaarden

21.1    De arbeidsverhouding tussen de ECB en haar personeel wordt bepaald door de arbeidsvoorwaarden en de personeelsverordeningen en -regelingen.

21.2    De arbeidsvoorwaarden worden op voorstel van de directie door de Raad van Bestuur goedgekeurd en aangepast. Uit hoofde van de in dit Reglement van Orde vastgelegde procedure wordt de Algemene Raad geraadpleegd.

21.3    De arbeidsvoorwaarden worden ten uitvoer gelegd door middel van personeelsverordeningen en -regelingen, welke door de directie worden goedgekeurd en aangepast.”

Feiten, procedure en conclusies van partijen

4.
    Verzoeker, voormalig personeelslid van het Europees Monetair Instituut (EMI), is sinds 1 juli 1998 in dienst van de ECB. Hij was aangesteld bij het directoraat-generaal „Informatiesystemen” (hierna: „DG IS”), waar hij sinds zijn aanwerving de functie van „coördinator UNIX-specialisten” bekleedde.

5.
    Op 9 oktober 1998 heeft verzoeker ingestemd met een document getiteld „UNIX co-ordinator responsibilities”, dat hem op 5 oktober was voorgelegd en dat een lijst bevatte van de met zijn functie verbonden taken. Daartoe behoorde het opstellen van de beoordelingsrapporten van de leden van het UNIX-team.

6.
    Op 13 oktober 1998 heeft de ECB verzoeker een brief gezonden houdende aanstelling met terugwerkende kracht tot 1 juli 1998.

7.
    Op 14 oktober 1999 heeft de directeur-generaal van DG IS verzoeker meegedeeld, dat hij niet bevoegd was om de beoordelingsrapporten van de leden van het UNIX-team op te stellen.

8.
    Op 23 november 1999 had verzoeker een beoordelingsgesprek met zijn afdelingshoofd. Deze heeft zijn oordeel vastgelegd in het beoordelingsrapport van verzoeker voor 1999, dat in zaak T-178/00 de bestreden handeling vormt.

9.
    Op 12 januari 2000 heeft verzoeker verschillende opmerkingen gemaakt over zijn beoordeling en in het beoordelingsrapport voor 1999 erop gewezen, dat hij zich „het recht voorbehield een onredelijke beoordeling te verwerpen”.

10.
    Verzoeker heeft om een tweede beoordelingsgesprek verzocht. Dit gesprek vond plaats op 14 januari 2000 met de adjunct-directeur van DG IS, die dezelfde dag zijn rapport heeft opgesteld.

11.
    Op 19 januari 2000 heeft verzoeker het beoordelingsrapport voor 1999 getekend, onder toevoeging van het volgende commentaar:

„Ik heb het standpunt van de tweede beoordelaar zorgvuldig overwogen. Ik blijf er evenwel bij dat de opmerkingen in het beoordelingsrapport, onredelijk en ongefundeerd zijn. Daarom wijs ik de beoordeling af en zal ik administratieve herziening verzoeken zoals in de arbeidsvoorwaarden is neergelegd.”

12.
    In het kader van de interne procedures van de ECB is verzoeker opgekomen tegen de beoordeling van zijn werk in het beoordelingsrapport voor 1999 en tegen de eveneens in dit rapport opgenomen beslissing om hem de verantwoordelijkheid voor de beoordeling van de leden van het UNIX-team te ontnemen.

13.
    Op 10 maart 2000 heeft verzoeker ingevolge artikel 41 van de arbeidsvoorwaarden verzocht om administratieve herziening („administrative review”) van het beoordelingsrapport voor 1999, op grond dat het uitging van onjuiste feiten en bijgevolg inbreuk maakte op zijn contractuele rechten. Hij heeft tevens verzocht om een nieuwe beoordelingsprocedure voor 1999 door andere, onbevooroordeelde personen.

14.
    Op 10 april 2000 heeft de directeur-generaal van DG IS verzoekers stelling dat het beoordelingsrapport voor 1999 op onjuiste feiten berustte, en zijn verzoek om een nieuwe beoordelingsprocedure, afgewezen.

15.
    Op 9 mei 2000 heeft verzoeker bij de president van de ECB een klacht („grievance procedure”) ingediend, die in wezen berustte op de in administratieve herziening aangevoerde gronden.

16.
    Op 8 juni 2000 heeft de president van de ECB deze klacht afgewezen.

17.
    Daarnaast had verzoeker op 17 januari 2000 de directeur-generaal van het directoraat-generaal (DG) „Algemeen beheer en personeel” van de ECB krachtens artikel 41 van de arbeidsvoorwaarden verzocht om administratieve herziening van de in het beoordelingsrapport voor 1999 neergelegde beslissing om hem de verantwoordelijkheid voor de beoordeling van de leden van het UNIX-team te ontnemen. Verzoeker zette uiteen dat deze beslissing een schending van zijn contractuele rechten vormde. Hij verzocht herstel van zijn recht om de leden van het UNIX-team te beoordelen en naleving door DG IS van zijn arbeidsovereenkomst in de toekomst.

18.
    Op 27 januari 2000 heeft de directeur-generaal van DG „Algemeen beheer en personeel” dit verzoek aan DG IS overgebracht.

19.
    Op 10 februari 2000 heeft verzoeker DG IS een nota gestuurd ter aanvulling van zijn verzoek om administratieve herziening.

20.
    Op 10 maart 2000 heeft de directeur van DG IS geantwoord dat verzoekers arbeidsovereenkomst niet was gewijzigd en bijgevolg verzoekers stellingen afgewezen.

21.
    Op 9 mei 2000 heeft verzoeker bij de president van de ECB een klacht ingediend, die in wezen berustte op de in administratieve herziening aangevoerde gronden.

22.
    Op 8 juni 2000 heeft de president van de ECB deze klacht afgewezen.

23.
    Bij nota van 28 juni 2000 heeft de directeur-generaal van DG IS verzoeker een lijst met diens belangrijkste bevoegdheden overhandigd, waarbij hij opmerkte dat deze lijst de basis zou zijn voor zijn jaarlijkse beoordeling. Tegen dit document is het beroep in zaak T-341/00 gericht.

24.
    Op 11 augustus 2000 heeft verzoeker ingevolge artikel 41 van de arbeidsvoorwaarden verzocht om administratieve herziening van de nota van 28 juni 2000.

25.
    Op 8 september 2000 heeft de ECB dit verzoek afgewezen.

26.
    Op 12 september 2000 heeft verzoeker bij de president van de ECB een klacht ingediend, die op 25 oktober 2000 is afgewezen.

27.
    Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 4 juli 2000, heeft verzoeker krachtens artikel 236 EG en artikel 36.2 van de ESCB-statuten beroep ingesteld, dat is ingeschreven onder nummer T-178/00. Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 10 november 2000, heeft verzoeker krachtens artikel 236 EG en artikel 36.2 van de ESCB-statuten beroep ingesteld, dat is ingeschreven onder nummer T-341/00.

28.
    Bij beschikking van 6 december 2001 heeft de president van de Vijfde kamer van het Gerecht besloten de twee zaken te voegen voor de mondelinge behandeling.

29.
    In zijn memories in zaak T-178/00 concludeert verzoeker dat het het Gerecht behage:

-    de ECB te veroordelen om het beoordelingsrapport voor 1999 van 23 november 1999 in te trekken en het uit verzoekers persoonsdossier te verwijderen;

-    de ECB te veroordelen om voor 1999 een nieuw beoordelingsrapport te laten opstellen door onbevooroordeelde personen, in elk geval door anderen dan degenen die als beoordelaar waren opgetreden;

-    de ECB te veroordelen om hem overeenkomstig zijn aanstellingsovereenkomst in te zetten voor de werkzaamheden, beschreven in de functieomschrijving „UNIX co-ordinator responsibilities”;

-    de ECB te veroordelen om hem te belasten met het opstellen van de beoordelingsrapporten van alle leden van het UNIX-team;

-    de ECB te veroordelen om zijn mening te vragen vooraleer over te gaan tot de functie-indeling van de leden van het UNIX-team;

-    de ECB te veroordelen om hem te belasten met het toezicht op de prestaties van de leden van het UNIX-team en zijn gevolgtrekkingen te gebruiken als grondslag voor het premiestelsel van de ECB (ECB Merit Bonus Scheme) en andere beslissingen inzake bonificaties;

-    de ECB te veroordelen om hem de personeelsverantwoordelijkheid voor al het personeel van de UNIX-platforms en -productiesystemen te verlenen, evenals de vaktechnische leiding over alle UNIX-platforms en -productiesystemen;

-    subsidiair ten opzichte van de laatste vijf vorderingen, vast te stellen dat de ECB verplicht is hem in te zetten voor de werkzaamheden van de functieomschrijving „UNIX co-ordinator responsibilities” en zich dienaangaande met name te houden aan de contractueel vastgestelde werkzaamheden waarop de vier vorige vorderingen betrekking hebben;

-    ECB in de kosten te verwijzen.

30.
    In zijn memories in zaak T-341/00 concludeert verzoeker dat het het Gerecht behage:

-    vast te stellen dat de ECB in strijd handelt met zijn arbeidsovereenkomst door hem in te zetten voor de werkzaamheden van de functieomschrijving van 28 juni 2000;

-    vast te stellen dat de functieomschrijving van 28 juni 2000 ongeldig is;

-    de ECB te veroordelen tot intrekking van de functieomschrijving van 28 juni 2000;

-    de ECB te veroordelen hem hoe dan ook tewerk te stellen volgens de functieomschrijving aan de hand waarvan verzoekers beoordelingsrapport voor 1999 is opgesteld, indien verzoekers derde vordering in zaak T-178/00 niet wordt toegewezen;

-    de ECB in de kosten te verwijzen.

31.
    In beide zaken concludeert de ECB dat het het Gerecht behage:

-    het beroep te verwerpen;

-    over de kosten rechtens te beslissen.

32.
    De pleidooien van partijen en hun antwoorden op de vragen van het Gerecht zijn gehoord ter terechtzitting van 19 februari 2002. Het Gerecht is van oordeel dat de twee zaken moeten worden gevoegd voor het arrest; ter terechtzitting hebben partijen hiermee ingestemd.

Het beroep in zaak T-178/00

33.
    Ter terechtzitting hebben partijen hun memories toegelicht. Verzoeker vraagt in wezen, zijn vorderingen in zaak T-178/00 uit te leggen als een vordering tot nietigverklaring van het beoordelingsrapport voor 1999, voorzover hem daarbij bepaalde bevoegdheden inzake het personeel zijn ontnomen en dit rapport op onjuiste feiten berust. De ECB heeft afgezien van de mogelijkheid zich te beroepen op niet-ontvankelijkheid wegens verkeerd gebruik van de precontentieuze procedure. De ECB heeft evenwel opgemerkt dat het, nu verzoeker zijn vorderingen opnieuw heeft geformuleerd, de vraag is of dergelijke wijzigingen in het stadium van de mondelinge behandeling ontvankelijk zijn.

34.
    Het Gerecht herinnert eraan dat overeenkomstig de artikelen 44, lid 1, sub c, en 48, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, het inleidend verzoekschrift het voorwerp van het geschil en een summiere uiteenzetting van de aangevoerde middelen moet bevatten en in de loop van het geding in beginsel geen nieuwe middelen mogen worden voorgedragen. In casu strekken verzoekers verklaringen ter terechtzitting er niet toe het voorwerp van het geschil te wijzigen, doch bepaalde conclusies, gelet op met name ontwikkelingen in de rechtspraak na het instellen van het beroep, opnieuw te formuleren. Een dergelijke wijziging kan niet worden uitgelegd als het aanvoeren van nieuwe middelen. Bovendien is de uiteenzetting van de vorderingen en middelen van het beroep niet aan een specifieke formulering gebonden. Uit het verzoekschrift blijkt voldoende duidelijk dat het beroep strekt tot nietigverklaring van het beoordelingsrapport voor 1999, aangezien verzoeker met name in punt 1 van het verzoekschrift heeft verklaard dat hij de rechtsgeldigheid van deze handeling betwist. Hoewel verzoekers memories soms verward zijn, heeft de ECB haar standpunt kunnen bepalen over de door hem aangevoerde middelen en grieven, zodat zij niet kan stellen dat zij niet in staat was zich te verdedigen.

35.
    Op basis van deze gegevens stelt het Gerecht vast dat verzoeker nietigverklaring van het beoordelingsrapport voor 1999 vordert, in de eerste plaats voorzover hem hierbij bepaalde bevoegdheden zijn ontnomen en in de tweede plaats voorzover daarin een beoordeling van zijn werk is gegeven.

Het middel dat verzoeker de verantwoordelijkheid voor het opstellen van de jaarlijkse beoordelingsrapporten van de leden van het UNIX-team is ontnomen

36.
    Verzoeker beroept zich op het recht om een met de bepalingen van zijn arbeidsovereenkomst overeenstemmende functie uit te oefenen en voert aan dat de ECB hem onwettig enkele bevoegdheden op personeelsgebied heeft ontnomen, namelijk het opstellen van de jaarlijkse beoordelingsrapporten van de leden van het UNIX-team en het doen van voorstellen over hun indeling.

37.
    Het Gerecht merkt op dat de stelling dat deze bevoegdheid hem is ontnomen, geen steun vindt in de stukken en hoe dan ook niet rechtstreeks betrekking lijkt te hebben op het beoordelingsrapport voor 1999. Volgens dit rapport was deze bevoegdheid immers een van de „belangrijkste bevoegdheden” („key responsibilities”) van verzoeker in het eerste jaar dat de ECB werkzaam was. Na deze beoordeling werd de bevoegdheid verlengd voor het jaar 2000, zoals blijkt uit bladzijde 8 van het beoordelingsrapport voor 1999. Ook heeft de beoordelaar zich in punt 12 van zijn commentaar uitgelaten over de wijze waarop verzoeker zich van de taken betreffende de indiening van voorstellen voor de indeling van de leden van het UNIX-team had gekweten, hetgeen laat zien dat verzoeker deze taken heeft verricht.

38.
    Ten opzichte van de in oktober 1998 opgestelde lijst van de aan verzoekers functie verbonden taken is de enige wijziging inzake de bevoegdheden die uit het beoordelingsrapport voor 1999 kan worden afgeleid, het ontnemen van de verantwoordelijkheid om de leden van het UNIX-team te beoordelen. De daarop betrekking hebbende grieven van verzoeker moeten dan ook worden onderzocht en de grieven met betrekking tot de wijziging inzake de indeling van de leden van het UNIX-team moeten zonder verder onderzoek worden afgewezen, daar verzoeker deze wijziging rechtens niet genoegzaam heeft bewezen.

Argumenten van partijen

39.
    Verzoeker stelt in wezen dat het personeel van de ECB recht heeft op een functie die overeenstemt met de bepalingen van hun arbeidsovereenkomst. Hij zet uiteen dat de betrekkingen tussen de ECB en haar personeel niet worden geregeld door het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen, doch vallen onder het privaatrechtelijk arbeidsrecht. Op dit gebied bestaat er een fundamenteel beginsel dat de lidstaten gemeen hebben, volgens hetwelk elke werknemer het recht heeft om te worden tewerkgesteld overeenkomstig zijn arbeidsovereenkomst. Op grond van dit beginsel kan de ECB de wezenlijke taken die contractueel aan haar personeelsleden zijn opgedragen, niet eenzijdig wijzigen. In casu heeft de ECB inbreuk op dit recht gemaakt door verzoeker eenzijdig de verantwoordelijkheid voor de beoordeling van de leden van het UNIX-team te ontnemen.

40.
    Verzoeker leidt het bestaan van het recht om een met zijn arbeidsovereenkomst overeenstemmende functie uit te oefenen, af uit het beginsel van de wilsautonomie, dat wordt erkend door de grondwet van alle lidstaten, inzonderheid de Duitse grondwet. Verzoeker verbindt dit recht eveneens met de vrijheid van beroepsuitoefening en het vrij verrichten van een economische activiteit, welke beginselen met name zijn geformuleerd in het arrest van het Hof van 13 december 1979, Hauer (44/79, Jurispr. blz. 3727, 3750).

41.
    Volgens hem is het opstellen van de beoordelingsrapporten van de leden van het UNIX-team een wezenlijk onderdeel van zijn personeelsverantwoordelijkheden. Door hem deze verantwoordelijkheid te ontnemen wordt de aard van de gehele functie gewijzigd. Het beleid van de ECB op dit punt is irrelevant, aangezien de arbeidsovereenkomst bepaalt dat dit recht toekomt aan verzoeker, die dit tot aan de vaststelling van zijn beoordelingsrapport voor 1999 heeft uitgeoefend.

42.
    Volgens verzoeker kan een werkgever zich niet verschuilen achter zijn bestuursbevoegdheid om een werknemer een lagere functie dan die van de arbeidsovereenkomst toe te wijzen. Dit is bijvoorbeeld het geval in het Franse en in het Duitse recht.

43.
    Verzoeker geeft aan dat er ten tijde van het sluiten van zijn arbeidsovereenkomst voor het UNIX-team formeel geen leidinggevende („principal”) functie was voorzien. Binnen andere afdelingen van de ECB is het gebruikelijk, medewerkers die geen hiërarchieke verantwoordelijkheid hebben, in te zetten als beoordelaar.

44.
    Tot slot voert verzoeker aan dat de ECB de eenzijdige wijziging van de arbeidsovereenkomst niet kon motiveren met de in het beoordelingsrapport voor 1999 genoemde professionele tekortkomingen. Dergelijke tekortkomingen rechtvaardigen eventueel een ontslag op grond van artikel 11, sub a, van de arbeidsvoorwaarden, maar geven de ECB in geen geval een grondslag voor uitbreiding van haar bestuursbevoegdheid door de bevoegdheden van de werknemer te wijzigen.

45.
    De ECB wijst deze grieven van de hand. Zij is in wezen van mening dat haar personeel niet onder het privaatrecht valt en dat het geen verworven recht heeft om bepaalde specifieke taken te verrichten. De ECB stelt dat zij de grenzen van haar bestuursbevoegdheid niet heeft overschreden door de aanvankelijk aan verzoeker gegeven bevoegdheden inzake de jaarlijkse beoordeling van de leden van het UNIX-team, te wijzigen.

Beoordeling door het Gerecht

46.
    Verzoeker beroept zich in wezen op een recht om een functie uit te oefenen die overeenstemt met de bepalingen van zijn arbeidsovereenkomst en stelt dat dit recht is geschonden doordat de ECB hem onwettig bepaalde bevoegdheden heeft ontnomen die hoofdbestanddelen zijn van de hem bij zijn arbeidsovereenkomst opgedragen taken.

47.
    Het Gerecht dient vooreerst de aard van de arbeidsverhouding tussen de ECB en verzoeker te onderzoeken en vervolgens na te gaan of de ECB, als werkgever van verzoeker, haar bevoegdheden heeft overschreden door deze de verantwoordelijkheid te ontnemen om het werk van de leden van het UNIX-team te beoordelen.

48.
    Artikel 36.1 van de ESCB-statuten kent de ECB een functionele zelfstandigheid toe met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden van haar personeel. Deze regeling, die in de arbeidsvoorwaarden en de personeelsverordeningen en -regelingen is omschreven (artikel 21 van het reglement van orde van de ECB), verschilt van de regeling voor ambtenaren en de regeling voor de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen. Zij is eveneens autonoom ten opzichte van het recht van de lidstaten. Volgens artikel 9, sub c, van de arbeidsvoorwaarden worden deze voorwaarden immers „niet door enig specifiek nationaal recht beheerst” en past de „ECB [...] i) de algemene beginselen die de rechtsstelsels van de lidstaten gemeen hebben, ii) de algemene beginselen van gemeenschapsrecht (EG), [en] iii) de regels in de aan de lidstaten gerichte verordeningen en richtlijnen (EG) betreffende sociaal beleid [toe]”.

49.
    De arbeidsverhouding tussen de ECB en haar personeel is evenwel van contractuele aard (arrest Gerecht van 18 oktober 2001, X/ECB, T-333/99, Jurispr. II-3021, punten 61 en 68). Overeenkomstig de artikelen 9, sub a, en 10, sub a, van de arbeidsvoorwaarden (zie punt 2 hierboven), wordt deze arbeidsverhouding geregeld door arbeidsovereenkomsten in de vorm van aanstellingsbrieven van de ECB aan haar personeelsleden, die door deze laatsten worden medeondertekend.

50.
    In casu vormt de aanstellingsbrief van 13 oktober 1998 de arbeidsovereenkomst van verzoeker. Deze brief bepaalt uitdrukkelijk dat de arbeidsvoorwaarden en de personeelsverordeningen en -regelingen integraal deel uitmaken van deze overeenkomst. In de brief staat met name dat de functie die verzoeker is aangeboden, die van coördinator UNIX-specialisten is. Dit is in overeenstemming met artikel 2 van richtlijn 91/533/EEG van de Raad van 14 oktober 1991 betreffende de verplichting van de werkgever de werknemer te informeren over de voorwaarden die op zijn arbeidsovereenkomst of -verhouding van toepassing zijn (PB L 288, blz. 32), die van toepassing is op de ECB (artikel 10, sub a, van de arbeidsvoorwaarden), op grond waarvan de werkgever de werknemer naast de andere hoofdbestanddelen van de arbeidsovereenkomst of -verhouding ook de „i) titel, rang, hoedanigheid of categorie van de arbeid van de werknemer, of ii) beknopte kenmerken of omschrijving van de arbeid” moet meedelen.

51.
    Bovendien blijkt uit het dossier dat de ECB tijdens de onderhandelingen over zijn arbeidsovereenkomst, verzoeker op 5 oktober 1998 een document „UNIX co-ordinator responsibilities” (hierna: „functieomschrijving van 5 oktober 1998”) heeft overhandigd, dat een lijst bevat van 18 specifiek met deze functie verbonden taken, ingedeeld in drie categorieën: „techniek”, „personeel” en „beheer en planning”.

52.
    Overigens luidt de laatste paragraaf van de functieomschrijving van 5 oktober 1998: „Indien Jan evenwel denkt alle in dit document genoemde taken reeds nu naar tevredenheid te kunnen verrichten, dan vormt dit document de algemene functieomschrijving en zal het de basis zijn voor toekomstige beoordelingen.” Per e-mail van 9 oktober 1998 aan zijn hiërarchieke meerderen verklaarde verzoeker deze functieomschrijving te aanvaarden, waarbij hij opmerkte dat hij dacht alle taken naar tevredenheid te kunnen vervullen.

53.
    Uit deze overwegingen kan evenwel niet worden afgeleid dat de in de functieomschrijving van 5 oktober 1998 opgesomde taken en verantwoordelijkheden niet zonder uitdrukkelijke instemming van verzoeker konden worden gewijzigd. Hoewel de verbindende kracht van overeenkomsten eraan in de weg staat dat de ECB als werkgever de voorwaarden voor uitvoering van arbeidsovereenkomsten zonder instemming van de betrokken personeelsleden wijzigt, geldt dit beginsel alleen voor de hoofdbestanddelen van de arbeidsovereenkomst.

54.
    Evenals elke andere instelling of onderneming beschikt de ECB immers over beleidsvrijheid bij de organisatie van haar diensten en haar personeelsbeleid. Als gemeenschapsinstelling beschikt zij zelfs over een ruime beoordelingsvrijheid bij de organisatie van haar diensten en de tewerkstelling van haar personeel voor de vervulling van haar taken van algemeen belang (zie, naar analogie, arresten Hof van 21 juni 1984, Lux/Rekenkamer, C-69/83, Jurispr. blz. 2447, punt 17, en 12 november 1996, Ojha/Commissie, C-294/95 P, Jurispr. blz. I-5863, punt 40; arresten Gerecht van 6 november 1991, Von Bonkewitz-Lindner/Parlement, T-33/90, Jurispr. blz. II-1251, punt 88, en 9 juni 1998, Hick/ESC, T-176/97, JurAmbt. blz. I-A-281 en II-845, punt 36). De ECB kan bijgevolg in de loop der tijd de arbeidsverhouding met haar personeelsleden in het belang van de dienst bijstellen, om te komen tot een efficiënte werkorganisatie en een coherente taakverdeling tussen de personeelsleden en om zich aan te passen aan veranderende behoeften. Een personeelslid dat is aangesteld voor onbepaalde tijd in een functie die eventueel kan duren tot hij 65 wordt, kan redelijkerwijs niet verwachten dat alle aspecten van de interne organisatie zijn gehele loopbaan lang ongewijzigd blijven of dat hij deze gehele loopbaan de bevoegdheden behoudt die hem bij zijn aanwerving zijn toegekend.

55.
    De aanwerving van verzoeker en het opstellen van de functieomschrijving van 5 oktober 1998 vonden plaats in de algemene context van de oprichting van de diensten van de ECB in het eerste jaar van haar bestaan. Dit blijkt met name uit het voorlopige karakter van de toedeling van de in de functieomschrijving genoemde taken en verantwoordelijkheden. Voor negen taken bepaalt de functieomschrijving immers dat verzoeker „in de aanvangsfase van fase 3” wordt bijgestaan door een medewerker. Bovendien geeft de ECB in dit document aan, dat zij aanbeveelt de toedeling van alle taken en verantwoordelijkheden opnieuw te bezien: „indien na het eerste kwartaal van 1999 blijkt dat de globale werklast voor UNIX daalt, is een nieuwe beschrijving van al deze taken van de UNIX-coördinator wenselijk (waarbij moet worden gestreefd naar een adequate beschrijving van de functiecategorieën van de ECB), waarbij rekening wordt gehouden met alle omstandigheden en beleidskeuzes van de ECB op die datum”.

56.
    Met de clausule dat de „in voorkomend geval gewijzigde” arbeidsvoorwaarden integraal deel uitmaken van de arbeidsovereenkomst van verzoeker, legt deze overeenkomst bovendien uitdrukkelijk vast dat de arbeidsverhouding kan variëren naar gelang van de wijzigingen in de arbeidsvoorwaarden.

57.
    Nagegaan moet worden of de verantwoordelijkheid voor de jaarlijkse beoordeling van het werk van de leden van het UNIX-team een wezenlijk onderdeel vormt van de functie van teamcoördinator en of het ontnemen van deze bevoegdheid bijgevolg de hoofdbestanddelen van de arbeidsovereenkomst van verzoeker aantast.

58.
    Vaststaat dat verzoeker ondanks de wijziging van zijn bevoegdheden nog steeds de functie bekleedt van „coördinator UNIX-specialisten”, in de categorie „professionals” en rang G, en de bijpassende bezoldiging heeft behouden.

59.
    Blijkens de functieomschrijving van 5 oktober 1998 is de functie van coördinator UNIX-specialisten hoofdzakelijk van technische aard en zijn de personeels- en beheerstaken van ondergeschikt belang. Het enkele feit dat hem de beoordeling van de leden van het UNIX-team is ontnomen, heeft dus niet tot gevolg dat verzoekers bevoegdheden als geheel duidelijk tot onder het niveau dat met zijn functie overeenstemt, zijn teruggebracht. Vaststaat dat verzoeker nooit gelegenheid heeft gehad de leden van het UNIX-team te beoordelen, aangezien deze verantwoordelijkheid hem is ontnomen nog voordat de ECB met de eerste jaarlijkse beoordeling van haar personeel was begonnen. Deze wijziging is dan ook geen achteruitgang van de functie van verzoeker en kan bijgevolg niet worden beschouwd als een aantasting van een hoofdbestanddeel van de arbeidsovereenkomst.

60.
    De grieven van verzoeker zijn dus ongegrond. Dit middel moet bijgevolg worden afgewezen.

Het middel inzake de beoordeling van het werk van verzoeker in 1999

Argumenten van partijen

61.
    Verzoeker stelt dat het beoordelingsrapport voor 1999 verschillende beoordelingen bevat die zijn toekomstige loopbaan kunnen schaden en die zijn gebaseerd op onjuiste feiten. Verzoeker betwist de beoordeling in het bijzonder op volgende punten:

-    zijn onnodige koppigheid („unnecessary stubborness”);

-    het feit dat hij het UNIX-team heeft opgedragen een specifieke „Web”-documentatie op te stellen in plaats van de verwachte DG IS-documentatie;

-    een gebrek aan alertheid („awareness”) bij zijn werkzaamheden;

-    het feit dat hij de bevoegde DG IS-afdelingen niet heeft betrokken bij bepaalde noodzakelijke discussies;

-    een gebrek aan communicatie over zijn UNIX-werkzaamheden;

-    zijn traagheid bij het delegeren van verantwoordelijkheden;

-    het feit dat hij aan de aanwerving van nieuwe leden voor het UNIX-team niet de vereiste voorrang heeft gegeven;

-    het feit dat hij in strijd met de ontvangen instructies is overgegaan tot chronologische synchronisatie van de computers.

62.
    De verwijten zijn volgens verzoeker zo gebrekkig gemotiveerd dat hij ze niet kan begrijpen of weerleggen. Het beoordelingsrapport voor 1999 is dus in zijn geheel in strijd met de rechten van de werknemer. De ECB kan zich er niet op beroepen dat verzoeker tijdens de klachtprocedure niet voldoende heeft uiteengezet in hoeverre hij de motivering betwistte. De ECB moet de verwijten nader toelichten en verzoeker daardoor in staat stellen gedetailleerd te antwoorden. Bij gebreke van motivering moest verzoeker de juistheid van deze verwijten wel betwisten. De ECB heeft in de precontentieuze procedure de grondslagen van haar beoordeling niet bewezen, zelfs niet summier. In de onderhavige procedure is het aan de ECB om de juistheid van haar verwijten aan te tonen.

63.
    Bovendien berusten de betwiste beoordelingen in het beoordelingsrapport voor 1999 op onjuiste feiten en niet op complexe waardeoordelen die niet door de rechter kunnen worden getoetst.

64.
    Tot de fundamentele waarborgen van de werknemer behoort het recht dat stukken die onjuiste informatie bevatten en zijn toekomstige loopbaan kunnen schaden, uit zijn persoonsdossier worden verwijderd.

65.
    Volgens verzoeker moet de ECB hem dan ook opnieuw beoordelen en deze taak opdragen aan personen die niet betrokken zijn geweest bij de door hem aangevochten beoordeling.

66.
    De ECB wijst deze grieven van de hand. Het beoordelingsrapport voor 1999 bevat complexe waardeoordelen inzake verzoekers bekwaamheden en het Gerecht kan zijn eigen oordeel niet daarvoor in de plaats stellen (arrest Gerecht von Bonkewitz-Lindner/Parlement, reeds aangehaald, punt 62; arrest Gerecht van 10 december 1992, Williams/Rekenkamer, T-33/91, Jurispr. blz. II-2499, punt 43).

67.
    Verzoekers beoordelingsrapport is zeer uitvoerig en tijdens de totstandkoming zijn verzoekers rechten van de verdediging geëerbiedigd; verzoeker heeft van deze rechten overigens gebruik gemaakt door een tweede beoordeling te verlangen en door administratieve herziening te verzoeken en een klacht in te dienen.

Beoordeling door het Gerecht

68.
    Hoewel verzoeker aanvoert dat het beoordelingsrapport voor 1999 berust op onjuiste feiten, beoogt hij in werkelijkheid de geldigheid te betwisten van de beoordeling door zijn meerderen van zijn werk in 1999.

69.
    Het staat evenwel niet aan het Gerecht om zijn oordeel in de plaats te stellen van dat van degenen die verzoekers werk moeten beoordelen. Evenals de andere instellingen en organen van de Gemeenschap beschikt de ECB over een ruime bevoegdheid voor de beoordeling van het werk van haar personeel. De wettigheidstoetsing door het Gerecht van de beoordeling in het jaarlijkse beoordelingsrapport van een personeelslid van de ECB heeft alleen betrekking op eventuele vormgebreken, kennelijke feitelijke dwalingen in de beoordeling en een eventueel misbruik van bevoegdheid (zie, naar analogie, arrest Gerecht van 24 januari 1991, Latham/Commissie, T-63/89, Jurispr. blz. II-19, punt 19).

70.
    Aangezien verzoeker in casu dergelijke omstandigheden niet heeft aangetoond, kunnen zijn grieven niet worden aanvaard.

71.
    Overigens is de motivering van het beoordelingsrapport voor 1999 voldoende duidelijk om te voldoen aan de vereisten van artikel 253 EG, dat krachtens artikel 34.2 van de ESCB-statuten van toepassing is op de besluiten van de ECB.

72.
    Dit middel inzake de beoordeling in het rapport voor 1999 moet bijgevolg worden afgewezen.

73.
    Het beroep in zaak T-178/00 moet dus ongegrond worden verklaard.

Het beroep in zaak T-341/00

74.
    Ter terechtzitting heeft verzoeker voor het Gerecht verklaard dat het beroep in zaak T-341/00 alleen strekt tot nietigverklaring van de beslissing die is belichaamd in de nota van 28 juni 2000, waarbij de ECB volgens hem zijn bevoegdheden heeft gewijzigd. Het Gerecht neemt akte van deze verklaring, die overeenkomt met de kern van het door verzoeker in zijn memories uiteengezette betoog en met de tweede vordering in deze zaak.

De ontvankelijkheid

Argumenten van partijen

75.
    Zonder een exceptie van niet-ontvankelijkheid op te werpen in de zin van artikel 114 van het Reglement voor de procesvoering is de ECB van mening dat het onderhavige beroep niet-ontvankelijk is omdat de nota van 28 juni 2000 waarvan verzoeker nietigverklaring vordert, geen bezwarend besluit is.

76.
    De ECB betoogt dat de nota van 28 juni 2000 geen bindende rechtsgevolgen teweeg brengt die de belangen van verzoeker aantasten door zijn rechtspositie aanmerkelijk te wijzigen (beschikking Gerecht van 25 oktober 1996, Lopes/Hof van Justitie, T-26/96, JurAmbt. blz. I-A-487 en II-1357). Een loutere beheersdaad, zoals een herverdeling van de taken binnen een administratieve eenheid, die geen afbreuk doet aan de statutaire positie van de betrokkenen of aan het beginsel van overeenstemming tussen de rang van ambtenaren en het ambt waarin zij zijn tewerkgesteld, kan niet als een bezwarend besluit worden aangemerkt (arrest Hof van 14 december 1988, Hecq/Commissie, 280/87, Jurispr. blz. 6433).

77.
    In casu is de nota van 28 juni 2000 een zuiver interne organisatorische maatregel die geen afbreuk doet aan de statutaire positie van de betrokkene. Verzoeker is niet „in rang teruggezet”. De functie van „UNIX-coördinator” staat niet in het organogram van de ECB van 6 oktober 2000, omdat de ECB een interne reorganisatie van alle „coördinator” functies heeft doorgevoerd. De functie van verzoeker is daarbij opnieuw gewaardeerd.

78.
    Ten tijde van het instellen van het beroep was verzoeker nog niet in kennis gesteld van zijn nieuwe titel en salaris. De ECB wijst erop dat zij de functie van verzoeker nadien op twee punten heeft gewijzigd. Ten eerste is de naam van de functie „UNIX-coördinator” vervangen door „Senior UNIX Expert”. Ten tweede is verzoeker van rang G overgegaan naar rang H, met een overeenkomstige salarisverhoging met terugwerkende kracht tot 1 januari 2000. Behalve deze twee punten is er geen significant kwalitatief of kwantitatief verschil tussen de taken van de functie vóór en na 28 juni 2000.

79.
    De ECB concludeert dat verzoekers bevoegdheden derhalve niet zodanig zijn veranderd dat zijn rechtspositie aanmerkelijk is aangetast. De nota van 28 juni 2000 is bijgevolg een maatregel van interne organisatie en geen voor beroep vatbaar besluit. Het beroep in zaak T-341/00 is dus niet-ontvankelijk.

80.
    Verzoeker betoogt dat de door de ECB aangevoerde rechtspraak irrelevant is, omdat de nota van 28 juni 2000 zijn rechtspositie aantast. Hij stelt dat zijn functie achteruit is gegaan doordat de ECB hem bepaalde bevoegdheden heeft ontnomen die bij de sluiting van zijn arbeidsovereenkomst in 1998 waren vastgelegd.

Beoordeling door het Gerecht

81.
    In het stadium van het onderzoek van de ontvankelijkheid zij vastgesteld dat de nota van 28 juni 2000 wijziging brengt in bepaalde specifieke taken die de ECB aan verzoeker had opgedragen op het gebied van de beoordeling, indeling en aanwerving van de leden van het UNIX-team. Deze taken hebben betrekking op bevoegdheden op personeelsgebied die over het algemeen samenhangen met de uitoefening van hiërarchiek gezag. Gelet op de aard van deze taken en voorzover verzoeker stelt dat als gevolg van de intrekking ervan zijn functie achteruit is gegaan, kunnen de betrokken wijzigingen niet worden aangemerkt als zuiver interne organisatorische maatregelen zoals die welke tot de door de ECB aangehaalde arresten hebben geleid.

82.
    De nota van 28 juni 2000 vormt derhalve een bezwarend besluit. Het beroep moet dus ontvankelijk worden verklaard.

Ten gronde

Argumenten van partijen

83.
    Verzoeker herhaalt in wezen het betoog dat hij in zaak T-178/00 in rechte heeft uiteengezet. Door in de nota van 28 juni 2000 eenzijdig en substantieel de lijst van zijn bevoegdheden te wijzigen, heeft de ECB volgens verzoeker in strijd gehandeld met het recht van verzoeker om een functie te vervullen die overeenstemt met zijn arbeidsovereenkomst.

84.
    Verzoeker beklemtoont dat de functie van „coördinator” niet meer voorkomt in het organogram van de ECB van 6 december 2000.

85.
    Hij stelt dat op technisch gebied, gelet op zijn kwalificaties, slechts enkele van zijn werkzaamheden door andere werknemers kunnen worden verricht. Bepaalde taken behoren tot zijn uitsluitende bevoegdheid, met name het ontwerp en de uitvoering van een systeem voor de veiligheid van alle UNIX-productiesystemen. In de nota van 28 juni 2000 wordt hem evenwel geen algemene bevoegdheid voor de UNIX-systemen en -platforms verleend. Verzoekers bevoegdheid wordt derhalve beperkt tot de ontwikkeling van UNIX-systemen. Verzoeker heeft alleen nog bevoegdheden van lager niveau dan bij zijn aanwerving in 1998 bij overeenkomst waren vastgesteld.

86.
    Inzake personeelsbeheer, een ander hoofdbestanddeel van de functie, leidt de nota van 28 juni 2000 tot een verlaging van verzoekers positie. Zo zijn hem de bevoegdheden inzake personeelsbeoordeling, voorstellen voor indeling en toezicht op de prestaties, die tot zijn uitsluitende bevoegdheid behoren, ontnomen.

87.
    Tot slot is verzoeker van mening dat de ECB in overeenstemming met richtlijn 91/533 heeft gehandeld, toen zij in 1998 voor verzoeker de specifiek met zijn functie samenhangende taken omschreef. De ECB kon echter niet van deze omschrijving terugkomen bij de nota van 28 juni 2000.

88.
    De ECB wijst deze grieven van de hand. Zij wijst erop dat haar overeenkomst met verzoeker niet is onderworpen aan het Duitse arbeidsrecht en dat de functieomschrijving geen deel uitmaakt van deze arbeidsovereenkomst maar tot haar organisatiebevoegdheid behoort. Bovendien heeft zij zich gehouden aan artikel 2, lid 2, van richtlijn 91/533 door verzoeker een aanstellingsbrief met een summiere omschrijving van zijn functie te zenden.

Beoordeling door het Gerecht

89.
    In de eerste plaats kan verzoeker, zoals hiervóór in zaak T-178/00 in punt 54 is geoordeeld, redelijkerwijs niet verwachten dat hij tot aan de pensioenleeftijd bepaalde specifieke taken behoudt die hem bij zijn aanwerving mogelijk door de ECB zijn toebedeeld. De aanspraken die verzoeker ontleent aan het feit dat hij exclusieve bevoegdheden zou hebben, moeten bijgevolg worden afgewezen.

90.
    Wat in de tweede plaats de vraag betreft of de ECB de grenzen van haar organisatiebevoegdheid kennelijk heeft overschreden door verzoekers bevoegdheden eenzijdig te wijzigen, is niet betwist dat deze wijzigingen in het belang van de dienst hebben plaatsgevonden. Voorts heeft verzoeker zijn betoog niet onderbouwd met nauwkeurige gegevens die overtuigend aantonen, dat deze wijzigingen de hoofdbestanddelen van zijn arbeidsovereenkomst aantasten door zijn bevoegdheden in hun geheel duidelijk terug te brengen tot onder het niveau van die welke met zijn functie overeenstemmen, waardoor zijn functie achteruit gaat. Integendeel, verzoeker heeft inzake de UNIX-systemen en de coördinatie van UNIX-specialisten zijn wezenlijke bevoegdheden behouden. Verzoekers grieven dat zijn functie achteruit is gegaan, moeten bijgevolg worden afgewezen.

91.
    Wat in de derde plaats richtlijn 91/533 betreft, volstaat de vaststelling dat aangezien verzoeker heeft verklaard dat hij zich niet op schending van deze richtlijn beroept, over dit onderdeel van het beroep geen uitspraak behoeft te worden gedaan.

92.
    Bijgevolg moeten alle middelen, grieven en argumenten in zaak T-341/00 worden afgewezen.

93.
    Aangezien alle tegen de bestreden handelingen aangevoerde middelen falen, moeten de beroepen worden verworpen.

Kosten

94.
    Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht moet de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen, voorzover dat is gevorderd. Overeenkomstig artikel 88 van dit Reglement blijven evenwel in de gedingen tussen de Gemeenschappen en hun personeelsleden de kosten door de instellingen gemaakt, te hunnen laste.

95.
    In de zaken T-178/00 en T-341/00 zullen partijen dus hun eigen kosten dragen.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vijfde kamer),

rechtdoende:

1)    Voegt de zaken T-178/00 en T-341/00 voor het arrest.

2)    Verwerpt de beroepen in de zaken T-178/00 en T-341/00.

3)    Verstaat dat partijen hun eigen kosten zullen dragen.

Cooke
García-Valdecasas
Lindh

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 22 oktober 2002.

De griffier

De president van de Vijfde kamer

H. Jung

R. García-Valdecasas


1: Procestaal: Duits.