Language of document : ECLI:EU:T:2017:717

Zaak T316/16

Moravia Consulting spol. s r. o.

tegen

Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie

„Uniemerk – Oppositieprocedure – Aanvraag voor Uniewoordmerk SDC‑554S – Niet-ingeschreven ouder nationaal woordmerk SDC‑554S – Relatieve weigeringsgrond – Artikel 8, lid 4, van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 4, van verordening (EU) 2017/1001] – Bewijzen van de inhoud van het nationale recht – Regel 19, lid 2, onder d), van verordening (EG) nr. 2868/95 [thans artikel 7, lid 2, onder d), van gedelegeerde verordening (EU) 2017/1430] – Overlegging van bewijzen voor het eerst voor de kamer van beroep – Beoordelingsbevoegdheid van de kamer van beroep – Artikel 76, lid 2, van verordening nr. 207/2009 [thans artikel 95, lid 2, van verordening (EU) 2017/1001]”

Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Negende kamer) van 12 oktober 2017

1.      Gerechtelijke procedure – Inleidend verzoekschrift – Vormvereisten – Summiere uiteenzetting van de aangevoerde middelen – Geen argumenten ter ondersteuning van het verzoek – Niet-ontvankelijkheid

[Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 76, d)]

2.      Uniemerk – Definitie en verkrijging van het Uniemerk – Relatieve weigeringsgronden – Oppositie door de houder van een niet-ingeschreven merk of van een ander in het economische verkeer gebruikt teken – Voorwaarden – Uitlegging tegen de achtergrond van het Unierecht – Toetsing aan de nationaalrechtelijke criteria die gelden voor het aangevoerde teken

(Verordening nr. 207/2009 van de Raad, art. 8, lid 4, en 76, lid 1)

3.      Uniemerk – Definitie en verkrijging van het Uniemerk – Relatieve weigeringsgronden – Oppositie door de houder van een niet-ingeschreven merk of van een ander in het economische verkeer gebruikt teken – Teken dat de houder ervan het recht verleent om het gebruik van een recenter merk te verbieden – Bewijslast

(Verordening nr. 207/2009 van de Raad, art. 8, lid 4)

4.      Uniemerk – Beroepsprocedure – Beroep tegen een beslissing van de oppositieafdeling van het Bureau – Onderzoek door de kamer van beroep – Omvang – Feiten en bewijzen ter onderbouwing van de oppositie niet binnen de daartoe gestelde termijn aangedragen – Bewijzen van de inhoud van het nationale recht – Inaanmerkingneming – Beoordelingsbevoegdheid van de kamer van beroep

[Verordening nr. 207/2009 van de Raad, art. 8, lid 4, en 76, lid 2; verordening nr. 2868/95 van de Commissie, art. 1, regel 19, lid 2, d), en regel 50, lid 1, derde alinea]

5.      Gerechtelijke procedure – Overlegging van de bewijsstukken – Termijn – Tardieve bewijsaanbiedingen – Voorwaarden

(Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 85, leden 1 en 3)

6.      Hof van Justitie – Arresten – Uitlegging van de rechtsregels – Toepassing op rechtsbetrekkingen die zijn ontstaan en tot stand gekomen vóór de uitspraak

1.      Zie de tekst van de beslissing.

(zie punten 29, 30)

2.      Zie de tekst van de beslissing.

(zie punten 38‑40)

3.      Zie de tekst van de beslissing.

(zie punt 41)

4.      Gelet op regel 19, lid 2, onder d), van verordening nr. 2868/95 tot uitvoering van verordening nr. 40/94 van de Raad inzake het gemeenschapsmerk [thans artikel 7, lid 2, onder d), van gedelegeerde verordening 2017/1430 ter aanvulling van verordening nr. 207/2009 en tot intrekking van de verordeningen nr. 2868/95 en nr. 216/96] dient de opposant aan het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie niet alleen de gegevens te verstrekken waaruit blijkt dat hij voldoet aan de voorwaarden die overeenkomstig de nationale wetgeving waarvan hij om toepassing vraagt, zijn gesteld om krachtens een ouder recht oppositie te kunnen instellen tegen de inschrijving van een Uniemerk, maar ook de gegevens waaruit de inhoud van deze wetgeving blijkt.

Regel 50, lid 1, derde alinea, van verordening nr. 2868/95 bepaalt bovendien dat wanneer het beroep wordt ingesteld tegen de beslissing van een oppositieafdeling, de kamer van beroep het onderzoek van het beroep beperkt tot feiten en bewijsstukken die binnen de door de oppositieafdeling vastgestelde termijnen zijn voorgelegd, tenzij zij van oordeel is dat ingevolge artikel 76, lid 2, van verordening nr. 207/2009 inzake het Uniemerk (thans artikel 95, lid 2, van verordening 2017/1001 inzake het Uniemerk) rekening moet worden gehouden met „extra” of „complementaire” feiten en bewijsstukken. Regel 50 van verordening nr. 2868/95 kan echter niet aldus worden uitgelegd dat deze de beoordelingsbevoegdheden van de kamers van beroep verruimt tot nieuwe bewijzen.

Indien verzoekster in het kader van de oppositieprocedure binnen de gestelde termijn niet het minste bewijs inzake de inhoud van het nationale recht heeft overgelegd, zonder dat zij een legitieme reden heeft aangevoerd die haar houding rechtvaardigt, en indien in het enige door verzoekster overgelegde element om het bestaan, de geldigheid en de beschermingsomvang van het niet-ingeschreven oudere merk aan te tonen, geen enkele inlichting werd verstrekt over het gebruik van het aangevoerde oudere merk, en dit evenmin informatie bevatte over de door de nationale wetgeving gestelde voorwaarden, zijn dienaangaande de verwijzingen naar de bepalingen van de nationale wetgeving, die verzoekster voor het eerst heeft verstrekt voor de kamer van beroep, geen „extra” of „complementaire” elementen ten aanzien van de voor de oppositieafdeling overgelegde elementen. De kamer van beroep beschikt dus niet over beoordelingsbevoegdheid om bewijzen te aanvaarden die voor het eerst voor haar worden overgelegd, aangezien deze bewijzen tardief zijn.

(zie punten 42, 49, 51‑55, 60, 61)

5.      Zie de tekst van de beslissing.

(zie punt 63)

6.      Zie de tekst van de beslissing.

(zie punt 64)