Language of document : ECLI:EU:T:2003:8

ARREST VAN HET GERECHT (Tweede kamer)

15 januari 2003 (1)

„Arbitragebeding - Communautair programma .Trans-European Telecommunications Networks’ - Overeenkomst betreffende organisatie van seminaries over gebruik van Euro-ISDN - Te vergoeden kosten”

In zaak T-171/01,

Institut de l'audiovisuel et des télécommunications en Europe (IDATE),

gevestigd te Montpellier (Frankrijk), vertegenwoordigd door H. Calvet, advocaat, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verzoeker,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door M. Wolfcarius en M. Shotter als gemachtigden, bijgestaan door J.-L. Fagnart, advocaat, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerster,

betreffende, primair, een vordering tot vaststelling door het Gerecht dat het begrip door de Commissie te vergoeden kosten in de zin van de overeenkomst die door de Commissie en verzoeker in het kader van het programma „Trans-European Telecommunications Networks” is gesloten, alle kosten omvat die door de onderaannemers van verzoeker uit hoofde van die overeenkomst zijn gefactureerd, en subsidiair, een vordering tot vergoeding van de schade die verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van de wanprestatie van de Commissie bij de uitvoering van de overeenkomst,

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: R. M. Moura Ramos, kamerpresident, J. Pirrung en A. W. H. Meij, rechters,

griffier: H. Jung,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 15 mei 2002,

het navolgende

Arrest

     Feiten en procesverloop

1.
    Het Institut de l'audiovisuel et des télécommunications en Europe (IDATE) is een onder de wet van 1 juli 1901 vallende vereniging zonder winstoogmerk naar Frans recht die tot doel heeft, de ontwikkeling van informatie- en communicatiemiddelen in Europa te bevorderen en daaraan mee te werken.

2.
    In het kader van het communautaire programma „Trans-European Telecommunications Networks” hebben IDATE en de Commissie op 28 maart 1996 overeenkomst nr. 45504 „Dissemination of EuroISDN Benefits for SMEs” (hierna: „overeenkomst” of „litigieuze overeenkomst”) gesloten.

3.
    Volgens bijlage I bij de overeenkomst verbond IDATE zich ertoe, in alle lidstaten van de Europese Unie seminaries te organiseren om kleine en middelgrote ondernemingen te informeren en te adviseren over de voordelen van het gebruik van Euro-ISDN.

4.
    Overeenkomstig artikel 4.2 van de overeenkomst, in de versie van addendum nr. 1 van 5 september 1996 bij de overeenkomst, verbond de Commissie zich ertoe, 50,85 % van de kosten van de uitvoering van de overeenkomst te vergoeden tot een bedrag van 1 125 563 ecu.

5.
    Artikel 12 van de overeenkomst bepaalt dat de Franse wet van toepassing is op de overeenkomst en dat het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen - en in geval van hogere voorziening het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen - de bevoegde rechter is voor alle geschillen tussen de Commissie en IDATE inzake de geldigheid, de uitlegging of de uitvoering van de overeenkomst.

6.
    Voor de uitvoering van de overeenkomst heeft IDATE overeenkomstig artikel 5 van de overeenkomst een beroep gedaan op onderaannemers. IDATE heeft de onderaannemers 50,85 % van de door hen wegens uitvoering van de onderaannemingsovereenkomsten gefactureerde kosten betaald. Voor het resterende bedrag van deze kosten stuurde IDATE facturen naar de onderaannemers.

7.
    Op 27 februari 1998 heeft IDATE de Commissie het eindverslag over de uitvoering van de overeenkomst alsook de eindstaat van de op grond van deze overeenkomst gedragen kosten voorgelegd. Bij de eindstaat van de kosten werden alle facturen van de onderaannemers van IDATE gevoegd.

8.
    Bij brief van 23 maart 1998 heeft de Commissie aan IDATE geantwoord dat de onderaannemers geen partij waren bij de overeenkomst, en heeft zij uiteengezet waarom zij de betaling van alle door de onderaannemers uitgeschreven facturen niet aanvaardde.

9.
    De Commissie heeft uiteindelijk de door IDATE op 10 juli 1998 voorgelegde eindstaat van de kosten van uitvoering van de overeenkomst goedgekeurd. Daarin verklaarde IDATE dat de totale kosten 2 275 000 ecu bedroegen en dat 2 019 565 ecu daarvan door onderaannemers waren gemaakt.

10.
    Bij brief van 5 november 1998 heeft de Commissie IDATE in kennis gesteld van de verrekening tussen het bedrag dat zij uit hoofde van de overeenkomst verschuldigd was voor prestaties van een onderaannemer van IDATE, te weten de vennootschap MARI Group Ltd (hierna: „MARI”), en het bedrag dat de Commissie van MARI diende terug te krijgen uit hoofde van andere overeenkomsten.

11.
    Na deze verrekening heeft de Commissie begin 1999 het saldo van de overeengekomen communautaire bijdrage aan IDATE betaald.

12.
    Na deze betaling heeft de Commissie een accountantskantoor gelast, de uitvoering van de litigieuze overeenkomst te onderzoeken. Volgens het accountantsverslag valt het deel van de kosten die de onderaannemers aan IDATE hebben gefactureerd en die werden verrekend met de door IDATE aan zijn onderaannemers gefactureerde bedragen, niet onder de te vergoeden kosten in de zin van de overeenkomst. IDATE heeft de conclusies van dit verslag betwist in brieven van 15 november 1999 en 14 februari 2000.

13.
    Bij brief van 25 juli 2000 heeft de Commissie onder verwijzing naar de conclusies van dit verslag meegedeeld dat haars inziens het deel van de kosten van onderaanneming dat aan IDATE was gefactureerd, maar door deze laatste niet daadwerkelijk werd betaald, niet in aanmerking mocht worden genomen bij de vaststelling van de financiële eindbalans van de overeenkomst. Derhalve verzocht zij om terugbetaling van een bedrag van 504 745 euro op grond dat de niet-vergoeding van een deel van de kosten van de onderaanneming uitsluitend was toe te schrijven aan een verkeerde uitlegging van de bepalingen van de overeenkomst door IDATE.

14.
    Bij op 25 juli 2001 ter griffie van het Gerecht neergelegd verzoekschrift heeft verzoeker het onderhavige beroep ingesteld. De schriftelijke procedure is op 10 januari 2002 beëindigd.

15.
    Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht (Tweede kamer) besloten, een informele bijeenkomst met partijen te organiseren en over te gaan tot de mondelinge behandeling.

16.
    Op 27 maart 2002 heeft de Commissie verzoeker een debetnota gestuurd ten belope van 506 539,35 euro, te weten het deel van de kosten dat volgens haar niet diende te worden vergoed.

17.
    Op 15 mei 2002 heeft het Gerecht een informele bijeenkomst met partijen gehouden. Partijen zijn ter terechtzitting van dezelfde dag in hun pleidooien en hun antwoorden op de vragen van het Gerecht gehoord.

Conclusies van partijen

18.
    Verzoeker concludeert dat het het Gerecht behage:

-    primair, te verklaren dat het begrip door de Commissie te vergoeden kosten in de zin van de overeenkomst alle kosten omvat die verzoeker door zijn onderaannemers uit hoofde van die overeenkomst zijn gefactureerd;

-    subsidiair, de Commissie te veroordelen, verzoeker een bedrag van 503 662 euro te betalen ter vergoeding van de schade die hij heeft geleden als gevolg van de wanprestatie van de Commissie bij de uitvoering van de overeenkomst, en derhalve vast te stellen dat dit bedrag wordt verrekend met het aan de Commissie uit hoofde van dezelfde overeenkomst terug te betalen bedrag van 503 662 euro;

-    de Commissie te verwijzen in de kosten.

    

19.
    De Commissie concludeert dat het het Gerecht behage:

-    het beroep niet-ontvankelijk te verklaren;

-    subsidiair, het beroep ongegrond te verklaren;

-    verzoeker te verwijzen in de kosten.

In rechte

20.
    Verzoeker vordert primair dat het Gerecht verklaart dat het begrip door de Commissie te vergoeden kosten in de zin van de overeenkomst alle kosten omvat die verzoeker door zijn onderaannemers uit hoofde van die overeenkomst zijn gefactureerd. Subsidiair verzoekt hij het Gerecht om de Commissie te veroordelen, hem een bedrag van 503 662 euro te betalen ter vergoeding van de schade die hij heeft geleden als gevolg van de wanprestatie van de Commissie bij de uitvoering van de overeenkomst, en derhalve vast te stellen dat dit bedrag wordt verrekend met het aan de Commissie uit hoofde van dezelfde overeenkomst terug te betalen bedrag van 503 662 euro.

21.
    De Commissie betwist de ontvankelijkheid van de twee vorderingen van verzoeker en stelt subsidiair dat deze ongegrond zijn.

22.
    Volgens het Gerecht dient de primaire vordering van verzoeker te worden onderzocht.

Ontvankelijkheid

Argumenten van partijen

23.
    De Commissie betoogt dat verzoeker geen rechtstreeks en actueel belang heeft bij de toewijzing van haar vordering. Zij herinnert eraan dat verzoeker zich op basis van de van het Gerecht gevorderde verklaring zou kunnen verzetten tegen de door de Commissie aangekondigde verrekening tussen zijn schuld en zijn eventuele vorderingen jegens de Commissie. Aangezien verzoeker niet heeft betoogd dat hij vorderingen zou kunnen hebben op de Commissie, is deze verrekening volgens verweerster een loutere hypothese.

24.
    Verzoeker stelt dat zijn primaire vordering ontvankelijk is. Onder verwijzing naar een brief van 20 april 2001, waarin de Commissie haar voornemen te kennen geeft, het haar door verzoeker uit hoofde van de uitvoering van de overeenkomst verschuldigde bedrag terug te vorderen, voert verzoeker aan dat hij een bestaand en actueel belang heeft bij de beslechting van het geschil tussen hem en de Commissie. Verder is verzoeker medecontractant of onderaannemer in het kader van verschillende overeenkomsten op grond waarvan hij betalingen van de Commissie moet ontvangen.

Beoordeling door het Gerecht

25.
    Vaststaat dat de aan het Gerecht voorgelegde vraag, te weten de uitlegging van het begrip te vergoeden kosten in de zin van de litigieuze overeenkomst, betrekking heeft op de verbintenissen uit deze overeenkomst (arresten Hof van 18 december 1986, Commissie/Zoubek, 426/85, Jurispr. blz. 4057, punt 11, en 20 februari 1997, IDE/Commissie, C-114/94, Jurispr. blz. I-803, punt 82).

26.
    Voorts heeft verzoeker een bestaand en actueel belang bij beslechting van het geschil tussen hem en de Commissie.

27.
    Zonder door de Commissie te worden weersproken, stelt verzoeker immers terecht dat hij medecontractant of onderaannemer is in het kader van verschillende overeenkomsten op grond waarvan hij betalingen van de Commissie moet ontvangen, en dat de Commissie bij brief van 20 april 2001 verzoeker reeds haar voornemen te kennen had gegeven, zijn schuld en zijn eventuele vorderingen jegens de Commissie te verrekenen.

28.
    Bovendien heeft de Commissie op 27 maart 2002 verzoeker een debetnota gestuurd ten belope van het deel van de kosten dat volgens haar niet diende te worden vergoed.

29.
    Bijgevolg is het onderhavige beroep ontvankelijk wat de primaire vordering van verzoeker betreft.

Ten gronde

Argumenten van partijen

30.
    Verzoeker betoogt dat het begrip door de Commissie te vergoeden kosten in de zin van de overeenkomst alle kosten omvat die hem door de onderaannemers uit hoofde van die overeenkomst zijn gefactureerd.

31.
    Ter staving van dit betoog stelt hij in de eerste plaats dat een dergelijke uitlegging voortvloeit uit artikel 1.2 van bijlage II bij de overeenkomst, volgens hetwelk door de overeenkomst veroorzaakte kosten slechts worden vergoed indien zij daadwerkelijk werden gedragen, voor de realisatie van het project noodzakelijk waren, aantoonbaar zijn en tijdens de in de overeenkomst bedoelde periode werden gemaakt.

32.
    Verzoeker voegt eraan toe dat in 1998 met instemming van de Commissie een systeem van centralisatie bij hem van alle kosten van de onderaannemers werd ingevoerd, op basis waarvan de onderaannemers hem 100 % van de daadwerkelijk gedragen kosten factureerden. Het was derhalve logisch dat hij schuldeiser van de onderaannemers werd voor de financiering die dezen moesten verwerven. Om dezelfde reden ging verzoeker terecht over tot een verrekening tussen deze schuldvorderingen en de 49,15 % van de hem door zijn onderaannemers gefactureerde kosten die door de Commissie niet werden vergoed.

33.
    In de tweede plaats voert verzoeker aan dat deze uitlegging strookt met de opzet van de overeenkomst.

34.
    Hij verwijst daarvoor naar de in oktober 1995 aan de Commissie voorgestelde overeenkomst waarin werd bepaald dat de kosten van uitvoering van de overeenkomst niet alleen zouden worden gefinancierd door een communautaire bijdrage, maar ook door inkomsten en fondsen die verzoeker en zijn onderaannemers op grond van deze overeenkomst dienden te verwerven. De verdeling van de financiering van de overeenkomst en de deelname van de onderaannemers in deze financiering werden vastgesteld in samenwerking met de Commissie en door deze laatste goedgekeurd. Verder hebben de onderaannemers ook deelgenomen aan de onderhandelingen over de overeenkomst met de Commissie.

35.
    Ondanks het feit dat de overeenkomst alleen door verzoeker werd ondertekend, hebben verzoeker en de Commissie de onderaannemers tijdens de uitvoering van de overeenkomst steeds als partijen bij die overeenkomst beschouwd. Op basis daarvan heeft de Commissie de vennootschap MARI in 1998 als een schuldeiser van een bedrag uit hoofde van de overeenkomst aangemerkt en heeft zij dit bedrag verrekend met het bedrag dat MARI haar uit hoofde van andere overeenkomsten verschuldigd was.

36.
    De Commissie betoogt met betrekking tot het eerste argument van verzoeker, betreffende de uitlegging van artikel 1.2 van bijlage II bij de overeenkomst, dat de bedragen die niet daadwerkelijk door verzoeker werden betaald, niet als „reële kosten” in de zin van dit artikel kunnen worden beschouwd.

37.
    Bij gebreke van een contractuele band tussen de Commissie en de onderaannemers kunnen de door de onderaannemers gemaakte, maar door verzoeker niet vergoede kosten niet ten laste van de Commissie worden gebracht en komen zij evenmin in aanmerking voor een communautaire bijdrage.

38.
    De Commissie betwist het argument van verzoeker, dat hij bij de betaling van het saldo van de verrichtingen slechts een verrekening heeft verricht tussen de door zijn onderaannemers uitgeschreven facturen voor de kosten en de facturen die hijzelf heeft uitgeschreven voor de inkomsten en de fondsen die zijn onderaannemers hadden moeten verzamelen.

39.
    Dienaangaande merkt de Commissie op dat verzoeker eventuele inkomsten alleen mocht gebruiken ter dekking van alle of een deel van de 49,15 % reële kosten van het project die te zijnen laste kwamen. Voorts mag de som van de inkomsten en de financiering door de Commissie niet meer bedragen dan de totale kosten van het project, aangezien verzoeker overeenkomstig bijlage II bij de overeenkomst geen winst mocht maken in het kader van het project.

40.
    In ieder geval blijkt uit de eindstaat van de kosten die IDATE bij zijn brief van 10 juni 1998 heeft gevoegd, dat de door de onderaannemers georganiseerde seminaries geen inkomsten hebben opgeleverd.

41.
    Met betrekking tot het tweede argument van verzoeker, betreffende de opzet van de overeenkomst, betwist de Commissie om te beginnen de stelling dat de partijen de onderaannemers als partijen bij de overeenkomst beschouwden.

42.
    Wat de verrekening met de vennootschap MARI betreft, herinnert de Commissie er voorts aan dat zij een schuld jegens verzoeker en een schuldvordering jegens MARI had, en dat MARI op haar beurt een schuldvordering jegens verzoeker had. Volgens de Commissie stemde MARI erin toe, afstand te doen van haar schuldvordering jegens verzoeker voorzover deze laatste zou aanvaarden, in de plaats van MARI te worden gesteld voor de schuld van deze vennootschap jegens de Commissie. Volgens de Commissie gaat het hier om schuldvernieuwing in de zin van artikel 1271, sub 2, van het Franse burgerlijk wetboek. Aangezien verzoeker debiteur van de aanvankelijke schuld van MARI is geworden, kon de Commissie deze schuld verrekenen met een deel van de schuldvordering die verzoeker jegens haar had.

43.
    Ter terechtzitting heeft de Commissie op verzoek van het Gerecht bevestigd dat zij van verzoeker facturen betreffende de uitgaven van de onderaannemers heeft ontvangen. Zij heeft eveneens verklaard de realiteit van de uitgaven die in de door verzoeker overgelegde kostenverklaringen („cost-statements”) worden genoemd, niet te betwisten. Zij heeft evenwel benadrukt dat zij de realiteit van deze uitgaven evenmin erkende.

Beoordeling door het Gerecht

44.
    Om te beginnen zij eraan herinnerd dat wanneer bij het Gerecht een geschil krachtens een arbitragebeding aanhangig is gemaakt, het Gerecht dit geschil dient te beslechten op basis van het nationale materiële recht dat op de overeenkomst van toepassing is, in casu het Franse recht ingevolge artikel 12 van de litigieuze overeenkomst.

45.
    Artikel 1161 van het Franse burgerlijk wetboek luidt als volgt:

„Alle bedingen van een overeenkomst worden uitgelegd het ene door het andere, zodat elk beding wordt opgevat in de zin die uit de gehele akte voortvloeit.”

46.
    Derhalve moeten voor de uitlegging van het begrip te vergoeden kosten in de zin van de overeenkomst de in casu relevante bepalingen van de overeenkomst in herinnering worden gebracht.

47.
    Artikel 1.2 van bijlage II bij de overeenkomst bepaalt:

„De te vergoeden kosten zijn de hierna genoemde reële kosten die voor het project noodzakelijk en aantoonbaar zijn en tijdens de in artikel 2.1 van de overeenkomst bepaalde periode (de duur van de overeenkomst) werden gemaakt. Na deze periode worden slechts de kosten vergoed die verband houden met de ingevolge deze overeenkomst vereiste verslagen, follow-up en evaluaties.

[...]

De te vergoeden kosten kunnen de volgende categorieën kosten omvatten:

- personeel

- uitrusting

- kosten van onderaanneming (third party assistance)

- reiskosten en maaltijden (subsistence)

- consumptiegoederen (consumables) en informaticakosten

- andere kosten

- algemene kosten (overheads).

De kosten mogen geen enkele winstmarge omvatten en worden vastgesteld overeenkomstig de op historische kosten gebaseerde boekhoudbeginselen en volgens de bij de contractant geldende interne regels.

Geen enkele contractant mag uit hoofde van het project buitensporige of ondoordachte kosten maken. Kosten met betrekking tot het op de markt brengen, de verkoop of de distributie van producten en diensten, rente, rendement op kapitaalinvesteringen, voorzieningen voor toekomstige verliezen of schulden en om het even welke kosten voor andere projecten kunnen niet in aanmerking worden genomen.”

48.
    Artikel 1.3.3 van bijlage II bij de betrokken overeenkomst luidt als volgt:

„De kosten van de onderaannemers en van de externe diensten komen voor vergoeding in aanmerking overeenkomstig artikel 5 van de overeenkomst.”

49.
    Artikel 5.1 van de overeenkomst bepaalt:

„De contractant mag overeenkomsten van onderaanneming sluiten na voorafgaande schriftelijke toestemming van de Commissie. In geen geval wordt de contractant ontslagen van zijn uit de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen. De contractant legt iedere onderaannemer de verplichtingen op die hijzelf krachtens de overeenkomst moet nakomen.”

50.
    Artikel 5.2 preciseert:

„Aan iedere onderaannemer worden verplichtingen opgelegd waardoor de Commissie dezelfde rechten van technisch toezicht en toegang heeft als ten aanzien van de contractant.”

51.
    Artikel 6 van de overeenkomst bepaalt:

„6.1    De Commissie - of haar bevoegde vertegenwoordigers - krijgen op redelijke wijze toegang tot de plaatsen waar het project wordt uitgevoerd, alsmede tot de documenten inzake het beheer, de ontwikkeling en de herziening van het project. [...]

6.2    Tot twee jaar na afloop van de uitvoering of na ontbinding van de overeenkomst mag de Commissie - of haar bevoegde vertegenwoordigers - de rekeningen controleren. Dezen dienen een volledige, doch redelijke toegang te krijgen tot de plaatsen waar het project wordt uitgevoerd, tot het aldaar werkzame personeel en tot alle documenten, computerregisters en apparatuur betreffende het project; indien nodig mogen zij verzoeken om overlegging van een gelijksoortig bewijsstuk.

6.3    De Rekenkamer van de Europese Gemeenschappen mag gedurende dezelfde periode en onder dezelfde voorwaarden als de Commissie een boekhoudkundige audit verrichten.”

52.
    Volgens verzoeker omvat het begrip door de Commissie te vergoeden kosten in de zin van de overeenkomst alle kosten die hem door zijn onderaannemers uit hoofde van die overeenkomst zijn gefactureerd. De Commissie is daarentegen van mening dat de door de onderaannemers gedragen, maar door verzoeker niet vergoede kosten niet ten laste van de Commissie kunnen worden gebracht.

53.
    Om te beginnen zij opgemerkt dat de Commissie ter staving van haar stelling niet betoogt dat de door de onderaannemers gemaakte kosten geen reële kosten zijn, of dat verzoeker de overeenkomst op een andere wijze heeft geschonden. Zij voert immers alleen aan dat haar uitlegging van het begrip te vergoeden kosten in de zin van de overeenkomst de juiste is.

54.
    Vastgesteld zij dat het begrip te vergoeden kosten in artikel 1.2 van bijlage II bij de litigieuze overeenkomst in het bijzonder tegen de achtergrond van artikel 1.3.3 van deze bijlage moet worden uitgelegd. In dit laatste artikel wordt uitdrukkelijk bepaald dat de kosten van onderaanneming overeenkomstig artikel 5 van de overeenkomst als te vergoeden kosten worden beschouwd. Voorts wordt in dit artikel 5 met name bepaald dat de contractant na voorafgaande schriftelijke toestemming van de Commissie overeenkomsten van onderaanneming voor de uitvoering van het project kan sluiten.

55.
    Met betrekking tot de vraag of de uit hoofde van de uitvoering van de litigieuze overeenkomst gemaakte kosten moeten worden vergoed, maakt de overeenkomst dus geen onderscheid tussen de door de contractant zelf gemaakte kosten en de door de onderaannemers na voorafgaande toestemming van de Commissie gemaakte kosten.

56.
    Deze uitlegging vloeit ook voort uit de opzet van de litigieuze overeenkomst. Daarin wordt immers uitdrukkelijk bepaald dat de contractant beroep mag doen op onderaanneming om zijn contractuele verplichtingen te vervullen (zie supra punt 49). Voorzover aldus de onderaannemers het project uitvoeren, hetgeen overigens tijdens de aan de overeenkomst voorafgaande onderhandelingen aan de Commissie werd aangekondigd, mogen de uit dien hoofde gemaakte kosten niet worden uitgesloten van de categorie te vergoeden kosten.

57.
    Deze uitlegging van de overeenkomst wordt bevestigd door de houding van de Commissie ten aanzien van MARI. De door de Commissie toegepaste verrekening jegens deze vennootschap veronderstelt immers het bestaan en de opeisbaarheid van de schuldvordering die MARI jegens de Commissie heeft uit hoofde van de uitvoering van de litigieuze overeenkomst.

58.
    In deze omstandigheden dient het begrip door de Commissie te vergoeden kosten in de zin van de overeenkomst te worden uitgelegd als alle kosten die verzoeker door zijn onderaannemers uit hoofde van de overeenkomst zijn gefactureerd, op voorwaarde dat het daarbij gaat om door de onderaannemers werkelijk gemaakte kosten.

59.
    Deze uitlegging doet niet af aan de mogelijkheid voor de Commissie om te controleren of de door de onderaannemers uit hoofde van de uitvoering van de overeenkomst gemaakte kosten reële kosten zijn, aangezien de overeenkomst de Commissie alle middelen verleent die nodig zijn om te controleren of de onderaannemers hun verplichtingen nakomen.

60.
    Op basis van artikel 5 juncto artikel 6 van de omstreden overeenkomst kan de Commissie immers op dezelfde wijze als bij de contractant nagaan of de door de onderaannemers uit hoofde van de uitvoering van de overeenkomst gemaakte kosten reëel zijn. Artikel 5 bepaalt dat de contractant de onderaannemer de verplichtingen oplegt die hijzelf krachtens de overeenkomst moet nakomen. Volgens artikel 6 hebben de Commissie en de Rekenkamer zelfs een ruim recht van toegang tot de werkplaatsen en de documenten inzake de uitvoering van het uit de gemeenschapsbegroting gefinancierde project, waarbij dit recht van toegang zich dus tevens uitstrekt tot de plaatsen en documenten die door de gemachtigde onderaannemers worden gebruikt.

61.
    De primaire vordering van verzoeker moet derhalve worden toegewezen.

62.
    In deze omstandigheden behoeft geen uitspraak te worden gedaan over de ontvankelijkheid en gegrondheid van de subsidiaire vordering van verzoeker.

Kosten

63.
    Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen voorzover dit is gevorderd. Aangezien de Commissie in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig verzoekers vordering in alle kosten te worden verwezen.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Tweede kamer),

rechtdoende:

1)    Verstaat dat de door de Commissie te vergoeden kosten in de zin van de litigieuze overeenkomst alle kosten omvatten die verzoeker door zijn onderaannemers uit hoofde van die overeenkomst zijn gefactureerd.

2)    Verwijst de Commissie in de kosten.

Moura Ramos
Pirrung
Meij

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 15 januari 2003.

De griffier

De president van de Tweede kamer

H. Jung

R. M. Moura Ramos


1: Procestaal: Frans.