Language of document : ECLI:EU:T:2016:118

ARREST VAN HET GERECHT (Eerste kamer)

1 maart 2016 (*)

„Staatssteun – Redding van ondernemingen in moeilijkheden – Steun in de vorm van een staatsgarantie – Besluit waarbij de steun verenigbaar met de interne markt wordt verklaard – Geen inleiding van de formele onderzoeksprocedure – Ernstige moeilijkheden – Procedurele rechten van de betrokkenen”

In zaak T‑79/14,

Secop GmbH, gevestigd te Flensburg (Duitsland), vertegenwoordigd door U. Schnelle en C. Aufdermauer, advocaten,

verzoekster,

tegen

Europese Commissie, vertegenwoordigd door L. Armati, T. Maxian Rusche en R. Sauer als gemachtigden,

verweerster,

betreffende een verzoek tot nietigverklaring van besluit C(2013) 9119 final van de Commissie van 18 december 2013 betreffende staatssteun SA.37640 – Reddingssteun voor ACC Compressors SpA – Italië,

wijst

HET GERECHT (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: H. Kanninen, president, I. Pelikánová (rapporteur) en E. Buttigieg, rechters,

griffier: K. Andová, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 8 september 2015,

het navolgende

Arrest

 Voorgeschiedenis van het geding

1        ACC Compressors SpA is een onderneming die zich sinds 1960 bezighoudt met de productie en de verkoop van compressoren voor koelkasten voor huishoudelijk gebruik. Zij is een 100 %-dochteronderneming van Household Compressors Holding SpA (HCH), die slechts optreedt als holding en zich niet bezighoudt met de productie. ACC Compressors had oorspronkelijk 100 % van het kapitaal van ACC Austria GmbH en, via deze onderneming, 100 % van het kapitaal van ACC Germany GmbH en ACC USA LLC in handen.

2        In 2012 heeft de ACC-groep economische moeilijkheden gekend. In oktober 2012 is er een insolventieprocedure tegen ACC Germany ingeleid. Op 20 december 2012 is er een insolventieprocedure tegen ACC Austria ingeleid. ACC Compressors is op 28 juni 2013 insolvent verklaard en op 27 augustus 2013 onder buitengewoon beheer geplaatst. HCH is op 12 oktober 2013 insolvent verklaard.

3        Op 20 april 2013 is naar aanleiding van een aanbesteding die was uitgeschreven in het kader van de tegen ACC Austria ingeleide insolventieprocedure, een koopovereenkomst met betrekking tot de activa van ACC Austria ondertekend tussen Secop Kompressoren GmbH, een dochteronderneming van verzoekster, Secop GmbH, die thans Secop Austria GmbH wordt genoemd, en de bewindvoerders van ACC Austria. Deze overeenkomst was onderworpen aan de opschortende voorwaarde dat de Europese Commissie de transactie verenigbaar met de interne markt zou verklaren.

4        Op 5 november 2013 heeft de Italiaanse Republiek bij de Commissie aanmelding gedaan van reddingssteun ten behoeve van ACC Compressors.

5        De aangemelde maatregel bestond in een staatsgarantie van zes maanden voor kredietlijnen die in liquiditeitsbehoeften dienden te voorzien voor een bedrag van in totaal 13,6 miljoen EUR. Deze garantie diende ACC Compressors in staat te stellen haar activiteiten voort te zetten in afwachting van de voorbereiding van een herstructurerings- of liquidatieplan.

6        Bij besluit van 11 december 2013 heeft de Commissie besloten om geen bezwaar te maken tegen de verwerving van de activa van ACC Austria door de vennootschap die thans Secop Austria wordt genoemd (hierna: „concentratiebesluit”), en heeft zij aldus de overeenkomst van 20 april 2013 bekrachtigd.

7        Op 18 december 2013 heeft de Commissie in haar besluit C(2013) 9119 final betreffende staatssteun SA.37640 – Reddingssteun voor ACC Compressors SpA – Italië (hierna: „bestreden besluit”) vastgesteld dat zij geen bezwaar maakte tegen de aangemelde maatregel. Zij was meer bepaald van mening dat deze maatregel staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU vormde, maar dat hij als reddingssteun voor een onderneming in moeilijkheden voldeed aan de voorwaarden om verenigbaar met de interne markt te kunnen worden verklaard.

8        De aankoop van de activa van ACC Austria door Secop Austria had met name betrekking op octrooien die tot dan toe eveneens door ACC Compressors werden gebruikt voor haar eigen productie van compressoren. Met betrekking tot deze octrooien (hierna: „litigieuze octrooien”) zijn twee gedingen tussen de Secop-groep en de ACC-groep hangende voor de Duitse en de Italiaanse rechtbanken. Zij zijn het met name niet eens over de vraag of er een geldige licentieovereenkomst tussen hen is gesloten (hierna: „octrooigeding”).

 Procedure en conclusies van partijen

9        Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 5 februari 2014, heeft verzoekster het onderhavige beroep ingesteld.

10      Op voorstel van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht (Eerste kamer) besloten tot de mondelinge behandeling over te gaan. Bij wege van maatregel tot organisatie van de procesgang als bedoeld in artikel 64 van zijn Reglement voor de procesvoering van 2 mei 1991 heeft het de partijen een aantal schriftelijke vragen gesteld. De partijen hebben hierop geantwoord binnen de door het Gerecht gestelde termijn.

11      De partijen hebben ter terechtzitting van 8 september 2015 pleidooi gehouden en geantwoord op de vragen van het Gerecht.

12      Verzoekster verzoekt het Gerecht:

–        het bestreden besluit te nietig te verklaren;

–        de Commissie te verwijzen in de kosten.

13      Na haar vordering in dupliek te hebben gewijzigd, verzoekt de Commissie het Gerecht:

–        het beroep ongegrond te verklaren;

–        verzoekster te verwijzen in de kosten.

 In rechte

14      Ter ondersteuning van haar verzoek tot nietigverklaring voert verzoekster drie middelen aan: ten eerste, schending van artikel 296 VWEU, schending van wezenlijke vormvoorschriften en ontoereikende motivering, ten tweede, schending van de Verdragen en, ten derde, misbruik van bevoegdheid.

15      In haar antwoorden op de schriftelijke vragen van het Gerecht heeft verzoekster opgemerkt dat haar eerste middel aldus dient te worden opgevat dat geen onderzoek heeft plaatsgevonden, wat volgens haar in strijd is met artikel 108, lid 3, VWEU en artikel 4, lid 1, van verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel [108 VWEU] (PB L 83, blz. 1).

16      Voorts heeft verzoekster opgemerkt dat haar derde middel aldus dient te worden opgevat dat de Commissie beoordelingsfouten heeft gemaakt door geen rekening te houden met de essentiële aspecten van de zaak waarvan zij kennis had of diende te hebben. Voorts heeft zij ter terechtzitting verklaard dat zij er geen bezwaar tegen heeft dat haar eerste en derde middel, zoals geherkwalificeerd, gezamenlijk worden onderzocht.

17      De middelen van verzoekster zullen dus hierna in die zin worden onderzocht.

 Tweede middel: schending van de Verdragen

18      Het tweede middel omvat drie onderdelen: schending van artikel 107, lid 3, onder c), VWEU, artikel 108, leden 2 en 3, VWEU en het beginsel van gelijke behandeling.

19      Allereerst moeten het eerste en het tweede onderdeel samen worden onderzocht. Met deze twee onderdelen wordt immers in wezen het besluit van de Commissie om geen formele onderzoeksprocedure in te leiden ten gronde betwist.

 Eerste en tweede onderdeel van het tweede middel: schending van artikel 107, lid 3, onder c), VWEU en artikel 108, leden 2 en 3, VWEU

20      Verzoekster betoogt in wezen dat de Commissie de litigieuze steun ten onrechte verenigbaar met de interne markt heeft verklaard en dat zij ten onrechte geen formele onderzoeksprocedure heeft ingeleid.

21      De Commissie betwist de argumenten van verzoekster.

–       Relevante rechtspraak

22      Vooraf zij eraan herinnerd dat de Commissie verplicht is de formele onderzoeksprocedure in te leiden, inzonderheid wanneer zij gelet op de tijdens de inleidende onderzoeksprocedure verkregen informatie geen oplossing heeft gevonden voor de ernstige moeilijkheden bij de beoordeling van de betrokken maatregel. Die verplichting volgt rechtstreeks uit artikel 108, lid 3, VWEU, zoals uitgelegd in de rechtspraak, en wordt bevestigd door artikel 4, lid 4, juncto artikel 13, lid 1, van verordening nr. 659/1999, wanneer de Commissie na een inleidend onderzoek vaststelt dat er twijfels bestaan over de verenigbaarheid van de betrokken maatregel met de interne markt (zie in die zin arrest van 12 februari 2008, BUPA e.a./Commissie, T‑289/03, Jurispr., EU:T:2008:29, punt 328).

23      Volgens vaste rechtspraak is de procedure van artikel 108, lid 2, VWEU immers onontbeerlijk wanneer de Commissie bij de beoordeling van de verenigbaarheid van een steunmaatregel met de interne markt op ernstige moeilijkheden stuit. De Commissie kan zich dus voor de vaststelling van een positief besluit over een overheidsmaatregel slechts tot de inleidende fase van artikel 108, lid 3, VWEU beperken, indien zij na een eerste onderzoek tot de conclusie kan komen dat deze maatregel geen steun vormt in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU of dat hij, indien hij als steun wordt aangemerkt, verenigbaar is met de interne markt. Is de Commissie daarentegen op basis van dit eerste onderzoek tot de tegenovergestelde overtuiging gekomen, of heeft zij daarbij niet alle problemen weten op te lossen die zijn gerezen bij de beoordeling van de vraag of deze steunmaatregel verenigbaar is met de interne markt, dan is zij verplicht alle nodige adviezen in te winnen en daartoe de procedure van artikel 108, lid 2, VWEU in te leiden (arresten van 15 juni 1993, Matra/Commissie, C‑225/91, Jurispr., EU:C:1993:239, punt 33, en 2 april 1998, Commissie/Sytraval en Brink’s France, C‑367/95 P, Jurispr., EU:C:1998:154, punt 39, alsook arrest BUPA e.a./Commissie, aangehaald in punt 22, EU:T:2008:29, punt 329).

24      Het staat dus aan de Commissie om op grond van de feitelijke en juridische gegevens van de zaak te beslissen of de problemen die zich bij de beoordeling van de verenigbaarheid van de steun voordoen, de inleiding van die procedure noodzakelijk maken (arrest van 19 mei 1993, Cook/Commissie, C‑198/91, Jurispr., EU:C:1993:197, punt 30). Deze beoordeling moet aan drie criteria voldoen.

25      Ten eerste beperkt artikel 108 VWEU de bevoegdheid van de Commissie om zich aan het einde van de inleidende onderzoeksprocedure uit te spreken over de verenigbaarheid van een steunmaatregel met de interne markt, tot de maatregelen die geen ernstige moeilijkheden doen rijzen, zodat dit criterium andere overwegingen uitsluit. De Commissie kan dus niet weigeren de formele onderzoeksprocedure in te leiden met een beroep op andere omstandigheden, zoals het belang van derden, overwegingen van proceseconomie of eender welke andere administratieve opportuniteitsoverweging (arrest van 15 maart 2001, Prayon-Rupel/Commissie, T‑73/98, Jurispr., EU:T:2001:94, punt 44).

26      Ten tweede is de Commissie bij ernstige moeilijkheden gehouden de formele procedure in te leiden en beschikt zij dienaangaande niet over een discretionaire bevoegdheid. Hoewel haar bevoegdheid om te besluiten deze procedure in te leiden een gebonden bevoegdheid is, beschikt de Commissie toch over een bepaalde beoordelingsmarge wanneer zij de omstandigheden van de zaak vaststelt en onderzoekt om uit te maken of zij ernstige moeilijkheden doen rijzen. Overeenkomstig het oogmerk van artikel 108, lid 3, VWEU en de op haar rustende verplichting van behoorlijk bestuur kan de Commissie met name contact opnemen met de aanmeldende staat of met derden om eventueel gerezen ernstige moeilijkheden in de loop van de inleidende fase op te lossen (arrest Prayon-Rupel/Commissie, aangehaald in punt 25, EU:T:2001:94, punt 45).

27      Ten derde is het begrip „ernstige moeilijkheden” een objectief begrip. Of dergelijke moeilijkheden zich voordoen, moet zowel aan de hand van de omstandigheden waarin het bestreden besluit is vastgesteld, als aan de hand van de inhoud ervan objectief worden beoordeeld, waarbij de motivering van het besluit moet worden gerelateerd aan de gegevens waarover de Commissie beschikte toen zij zich uitsprak over de verenigbaarheid van de litigieuze steun met de interne markt (zie arrest Prayon-Rupel/Commissie, aangehaald in punt 25, EU:T:2001:94, punt 47 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

28      In casu heeft de Commissie zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de litigieuze steun verenigbaar is met de interne markt, aangezien zij in overeenstemming is met artikel 107, lid 3, onder c), VWEU en de communautaire richtsnoeren inzake reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden (PB 2004, C 244, blz. 2; hierna: „richtsnoeren”).

29      Dienaangaande zij eraan herinnerd dat artikel 107, lid 3, VWEU de Commissie een ruime beoordelingsvrijheid laat om in afwijking van het algemene verbod van lid 1 van dat artikel steunmaatregelen toe te staan, aangezien in de betrokken gevallen bij de beoordeling van de vraag of een steunmaatregel van een staat al dan niet verenigbaar is met de interne markt, problemen rijzen waarbij ingewikkelde economische feiten en omstandigheden in aanmerking moeten worden genomen en moeten worden beoordeeld. De controle die de rechter van de Europese Unie uitoefent, dient dus op dit vlak beperkt te blijven tot de vraag of de procedurevoorschriften en de motiveringsregels in acht zijn genomen, of de feiten juist zijn weergegeven en of er geen sprake is van kennelijk onjuiste beoordeling of misbruik van bevoegdheid. De Unierechter behoort zijn economische beoordeling dus niet in de plaats te stellen van die van de Commissie. De Commissie kan zichzelf richtlijnen voor de uitoefening van haar beoordelingsbevoegdheid opleggen door handelingen zoals de richtsnoeren vast te stellen, voor zover die handelingen indicatieve regels voor het door deze instelling te volgen beleid bevatten en niet afwijken van de Verdragsregels. In deze context dient de Unierechter na te gaan of de Commissie de vereisten in acht heeft genomen die zij voor zichzelf heeft gesteld (arrest van 30 januari 2002, Keller en Keller Meccanica/Commissie, T‑35/99, Jurispr., EU:T:2002:19, punt 77; zie eveneens in die zin arrest van 1 december 2004, Kronofrance/Commissie, T‑27/02, Jurispr., EU:T:2004:348, punt 79 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

–       Kwalificatie van ACC Compressors als een nieuwe onderneming

30      In de eerste plaats betoogt verzoekster dat de litigieuze octrooien na de verkoop van de activa van ACC Austria niet meer zouden kunnen worden gebruikt door ACC Compressors. Deze moet derhalve worden beschouwd als een onderneming die is ontstaan uit de liquidatie van een bestaande onderneming, en moet dus als een nieuw opgerichte onderneming in de zin van punt 12 van de richtsnoeren worden aangemerkt. Aangezien ACC Compressors de litigieuze octrooien niet kan gebruiken, beschikt zij namelijk niet over voldoende ontwikkelde structuren om in aanmerking te komen voor reddingssteun, en kan zij in het bijzonder niet worden gelijkgeschakeld met de onderneming met dezelfde naam die sinds 1960 compressoren fabriceerde.

31      Punt 12 van de richtsnoeren luidt als volgt:

„Voor de toepassing van de onderhavige richtsnoeren komt een pas opgerichte onderneming niet voor reddings- of herstructureringssteun in aanmerking, zelfs niet wanneer haar aanvankelijke financiële positie onzeker is. Dit is bijvoorbeeld het geval voor een onderneming die uit de liquidatie van een bestaande onderneming ontstaat of die gewoon de activa van die onderneming overneemt. Een onderneming wordt in beginsel als een nieuw opgerichte onderneming beschouwd gedurende de eerste drie jaar na de aanvang van activiteiten in de betrokken sector. Pas na die periode komt zij in aanmerking voor reddings- of herstructureringssteun [...].”

32      Punt 12 van de richtsnoeren heeft duidelijk tot doel te vermijden dat niet-levensvatbare ondernemingen worden opgericht of dat verlieslatende activiteiten worden opgezet die van meet af aan afhankelijk zouden zijn van openbare steun. In dit verband ziet de toelichting in de tweede zin van dit punt met name op het geval dat een bestaande rechtspersoon zijn activa overdraagt aan een andere, nieuw opgerichte of bestaande, rechtspersoon. De economische entiteit waarin de verworven activa opnieuw zijn ingebracht, kan dus in voorkomend geval als een nieuwe onderneming worden gekwalificeerd. De rechtspersoon die activa overdraagt, kan met deze transactie juist beogen om gered te worden.

33      Verzoekster betoogt evenwel dat het woord „bijvoorbeeld” in punt 12 van de richtsnoeren erop wijst dat de kwalificatie van een onderneming als een „nieuwe” onderneming niet alleen kan voortvloeien uit de overname – door de ontvanger van de steun – van de activa van een andere vennootschap, maar ook uit de overdracht van activa van de ontvanger van de steun aan een andere vennootschap, zoals in casu de overdracht van de activa van ACC Austria, een dochteronderneming van ACC Compressors, aan Secop Austria.

34      Deze uitlegging moet in casu worden verworpen om de hierna uiteengezette redenen.

35      Ten eerste maakten ACC Compressors en ACC Austria oorspronkelijk deel uit van een en dezelfde onderneming, aangezien deze twee vennootschappen op twee verschillende locaties, maar onder eenzelfde economische leiding, dezelfde producten vervaardigden. Bij de overdracht van de productiegoederen van ACC Austria, die is ingegaan op 11 december 2013, de dag van de vaststelling van het concentratiebesluit (zie punten 3 en 6 hierboven), is de omvang van de activiteiten van deze onderneming zeker afgenomen, aangezien de activiteiten op de productielocatie in Oostenrijk er geen deel meer van uitmaakten. De onderneming waaraan de op 18 december 2013 goedgekeurde litigieuze steun is toegekend, omvatte dus enkel nog de productiegoederen van ACC Compressors. Deze laatste leidde evenwel de betrokken onderneming, zowel voor als na deze overdracht, en, zoals verzoekster in punt 46 van het verzoekschrift heeft erkend, zette zij na de vaststelling van het bestreden besluit, zij het in beperkte mate, haar traditionele activiteit, namelijk de productie en de verkoop van compressoren, voort. Anders dan verzoekster stelt, ging het dus om dezelfde onderneming als die welke sinds 1960 compressoren vervaardigt.

36      Ten tweede is de door verzoekster voorgestelde uitlegging in strijd met het doel van punt 12 van de richtsnoeren, zoals uiteengezet in punt 32 hierboven. In geval van een overdracht van activa is immers niet de entiteit die wordt gevormd door de economische activiteiten die de overdragende vennootschap behoudt relevant voor de kwalificatie „nieuw opgerichte onderneming”, maar de entiteit die wordt gevormd door de economische activiteiten van de overnemende vennootschap, waarin de overgedragen activa zijn ingebracht. Het is overigens normaal en redelijk dat een onderneming in moeilijkheden bepaalde activa overdraagt en zich toespitst op haar kernactiviteiten, hetzij geografisch, hetzij sectoraal, om de kans op economisch herstel te verhogen. Punt 39 van de richtsnoeren voorziet aldus uitdrukkelijk in de afstoting van activa als maatregel ter voorkoming van buitensporige mededingingsverstoringen in het kader van het onderzoek van een herstructureringsplan met het oog op de toekenning van herstructureringssteun. Het zou strijdig zijn met het algemene opzet van de richtsnoeren indien een dergelijke verkoop van activa stelselmatig tot gevolg zou hebben dat de overdragende vennootschap van reddingssteun is uitgesloten.

37      Aan deze beoordeling wordt niet afgedaan door het feit dat een rechtszaak over de litigieuze octrooien hangende is tussen ACC Compressors en Secop Austria.

38      Bij de vaststelling van het bestreden besluit kon de Commissie immers enkel rekening houden met de feitelijke en juridische situatie van ACC Compressors zoals deze zich op die dag voordeed. Hoogstens diende zij rekening te houden met de voorzienbare evolutie van deze situatie binnen de termijn van zes maanden waarvoor de reddingssteun was toegekend (zie punt 5 hierboven). Zoals de Commissie terecht stelt, gebruikte ACC Compressors ten tijde van de vaststelling van het bestreden besluit de litigieuze octrooien nog om compressoren te vervaardigen, waarmee de Commissie rekening diende te houden, en wees niets erop dat deze situatie binnen de zes daaropvolgende maanden zou kunnen veranderen.

39      Bovendien moet worden opgemerkt dat het octrooigeding niet relevant was voor de beoordeling van de verenigbaarheid van de litigieuze steun met de interne markt. Indien Secop Austria het octrooigeding had gewonnen, had ACC Compressors weliswaar mogelijkerwijs geen gebruik meer kunnen maken van de litigieuze octrooien en had zij dus eventueel de productie van een belangrijk assortiment compressoren, de zogenaamde Kappa-compressoren, moeten stopzetten, maar dat hing ook af van de vraag of ACC Compressors na een eventuele nederlaag voor de rechtbanken een exploitatielicentie voor deze octrooien kon verkrijgen. Voorts kon niet a priori worden uitgesloten dat zij de eventuele stopzetting van de productie van „Kappa”-compressoren kon compenseren door de ontwikkeling van andere assortimenten of activiteiten. Hoe dan ook moet er rekening mee worden gehouden dat het niet aan de Commissie stond om vooruit te lopen op de uitkomst van het octrooigeding, dat ten tijde van de vaststelling van het bestreden besluit voor de nationale rechtbanken aanhangig was, door haar beoordeling in de plaats te stellen van die van de bevoegde rechtbanken waarbij dat geding aanhangig was gemaakt.

40      Ten slotte moet het ter terechtzitting aangevoerde argument van verzoekster worden verworpen dat de Commissie rekening had moeten houden met het feit dat ACC Compressors in het kader van de concentratieprocedure zelf heeft aangegeven dat zij, indien Secop Austria de activa van ACC Austria zou verwerven, de productie van compressoren niet zou kunnen voortzetten, omdat zij de litigieuze octrooien dan niet meer kon gebruiken.

41      In het concentratiebesluit heeft de Commissie de argumenten van ACC Compressors immers onderzocht en vastgesteld dat het, met name gelet op het tussen de twee partijen bestaande octrooigeding, niet was uitgesloten dat een licentieovereenkomst tussen hen zou worden gesloten. De Commissie had dus reeds in het kader van de concentratieprocedure vastgesteld dat de stelling van ACC Compressors dat zij de productie van compressoren niet zou kunnen voortzetten omdat zij geen licentie voor de litigieuze octrooien had, hypothetisch was.

42      De argumenten van ACC Compressors waren bijgevolg niet doorslaggevend voor de beoordeling van de mededingingsverhouding tussen ACC Compressors en Secop, zodat de Commissie niet kan worden verweten dat zij hier geen rekening mee heeft gehouden in het kader van de staatssteunprocedure.

–       Argument dat door de litigieuze steun slechts „het onvermijdelijke wordt uitgesteld”

43      In de tweede plaats stelt verzoekster dat de litigieuze steun niet had mogen worden toegekend, aangezien hiermee enkel „het onvermijdelijke [werd] uitgesteld” in de zin van punt 72 van de richtsnoeren.

44      Punt 72 van de richtsnoeren luidt als volgt:

„Reddingssteun is een eenmalige operatie die in hoofdzaak is bedoeld om de exploitatie van een onderneming voort te zetten gedurende een beperkte periode waarin de toekomst van de onderneming kan worden geëvalueerd. Het dient echter niet mogelijk te zijn de herhaalde toekenning van reddingssteun maatregelen toe te staan waarmee enkel de status quo wordt bestendigd, het onvermijdelijke wordt uitgesteld en tegelijkertijd de economische en sociale problemen op andere, meer efficiënte producenten of op andere lidstaten worden afgewenteld. Daarom mag reddingssteun slechts eenmaal worden toegekend. [...]”

45      Binnen de algemene opzet van punt 72 van de richtsnoeren wordt het feit dat reddingssteun niet enkel mag dienen om de status quo te bestendigen en het onvermijdelijke uit te stellen dus bij wijze van voorbeeld genoemd ter rechtvaardiging van het in datzelfde punt 72 vastgelegde beginsel dat steun eenmalig moet zijn. Binnen de logica van dat punt kan het feit dat – binnen een periode van tien jaar na de toekenning van de oorspronkelijke reddingssteun – opnieuw om reddingssteun wordt verzocht bijgevolg aantonen dat de oorspronkelijke steun slechts de status quo heeft bestendigd en het onvermijdelijke heeft uitgesteld. In casu kan worden volstaan met de opmerking dat de litigieuze steun volgens de vaststellingen in punt 38 van het bestreden besluit, die niet worden betwist door verzoekster, de eerste reddingssteun is die aan ACC Compressors is verleend, en dat verzoekster enkel heeft verklaard dat door de litigieuze steun slechts „het onvermijdelijke wordt uitgesteld”, zonder deze stelling te staven. Ten slotte is hierboven vastgesteld dat het octrooigeding waarop verzoekster haar stelling baseert, niet relevant is voor de beoordeling van de verenigbaarheid van de litigieuze steun met de interne markt.

46      Dit argument van verzoekster moet dus worden afgewezen.

–       Inaanmerkingneming van de vroegere steun die zou zijn ontvangen

47      In de derde plaats betoogt verzoekster dat de Commissie geen rekening heeft gehouden met het gecumuleerde effect van de litigieuze steun en de uitkeringen die voordien via de Cassa Integrazione zouden zijn betaald. Volgens haar is de Cassa Integrazione een fonds voor uitkeringen aan gedeeltelijk werklozen waarvan de prestaties door de Commissie als staatssteun worden beschouwd.

48      Punt 23 van de richtsnoeren luidt als volgt:

„Wanneer voordien aan een onderneming in moeilijkheden onrechtmatige steun is toegekend ten aanzien waarvan de Commissie een negatieve beschikking heeft gegeven met een bevel tot terugvordering, en deze terugvordering niet heeft plaatsgevonden in overeenstemming met artikel 14 van [verordening nr. 659/1999], wordt bij de beoordeling van aan dezelfde onderneming toe te kennen reddings- en herstructureringssteun rekening gehouden met, enerzijds, het eventuele cumulerende effect van de eerdere steun en de nieuwe steun en, anderzijds, met het feit dat de eerdere steun niet is terugbetaald.”

49      Punt 23 van de richtsnoeren bepaalt dus slechts uitdrukkelijk dat rekening moet worden gehouden met het gecumuleerde effect van vroegere steun en nieuwe reddings- of herstructuringssteun voor zover het gaat om onrechtmatige steun ten aanzien waarvan een negatief besluit is gegeven met een bevel tot terugvordering, en de betrokken lidstaat deze terugvordering nog niet heeft verricht. Op grond van deze bepaling heeft de Commissie de Italiaanse autoriteiten overigens verzocht om een verklaring dat ACC Compressors geen dergelijke niet-teruggevorderde steun had ontvangen (bestreden besluit, punt 40).

50      Het staat vast dat de Commissie geen negatief besluit heeft gegeven over de uitkeringen die via de Cassa Integrazione zouden zijn uitgekeerd, waarvan zij naar eigen zeggen geen kennis had. Zij was dus niet op grond van de richtsnoeren en meer bepaald op grond van punt 23 ervan verplicht om rekening te houden met deze vermeende steun.

51      Ten aanzien van de vraag of toch rekening moest worden gehouden met deze steun, ondanks het feit dat de richtsnoeren niet in een uitdrukkelijke verplichting voorzien, zij opgemerkt dat de bijzondere kenmerken van reddingssteun eraan in de weg staan dat het gecumuleerde effect van niet in punt 23 van de richtsnoeren genoemde vroegere steunmaatregelen in aanmerking wordt genomen. Punt 15 van de richtsnoeren omschrijft reddingssteun immers als volgt:

„Reddingssteun is naar zijn aard tijdelijke en omkeerbare steun. Hoofddoel ervan is een noodlijdende onderneming in staat stellen zich te handhaven gedurende de periode die nodig is om een herstructurerings- of liquidatieplan uit te werken. Als algemeen beginsel geldt dat reddingssteun het mogelijk maakt tijdelijk een onderneming te steunen die wordt geconfronteerd met een aanzienlijke verslechtering van haar financiële situatie, tot uiting komend in een acute liquiditeitscrisis of technische insolventie. Dergelijke tijdelijke steun moet de nodige tijd bieden om de omstandigheden te analyseren die tot de moeilijkheden leidden en een passend plan uit te werken om deze moeilijkheden te verhelpen. Bovendien dient reddingssteun tot het strikt noodzakelijke minimum beperkt te blijven. Met andere woorden, reddingssteun biedt een onderneming in moeilijkheden, gedurende maximaal zes maanden, enig respijt. De steun bestaat uit omkeerbare kassteun in de vorm van leninggaranties of leningen, tegen een rente die op zijn minst vergelijkbaar is met de rentepercentages die voor leningen aan gezonde ondernemingen gelden, en met name de referentiepercentages die door de Commissie zijn vastgesteld. Structurele maatregelen waarvoor geen onmiddellijke ingrepen zijn vereist – zoals een onherroepelijke en automatische deelneming van de staat in de eigen middelen van de onderneming – kunnen niet uit reddingssteun worden gefinancierd.”

52      Uit deze definitie volgt dat reddingssteun zoals de litigieuze steun zowel door de beperking van de in aanmerking komende maatregelen (leninggaranties of leningen) als door het tijdelijke en omkeerbare karakter ervan (verstrijken van de garantie en terugbetaling van de lening na maximaal zes maanden, onverminderd de verplichting om na die termijn een herstructurerings- of liquidatieplan over te leggen) en door de beperking ervan tot maatregelen die nodig zijn om de betrokken onderneming tijdelijk te laten overleven, zeer beperkte gevolgen heeft voor de interne markt, zoals de Commissie terecht stelt. Deze beperkte gevolgen, samen met het spoedeisende karakter van de reddingssteun, rechtvaardigen dat de Commissie deze normaal volgens een vereenvoudigde procedure onderzoekt overeenkomstig punt 30 van de richtsnoeren en tracht om binnen één maand een besluit te nemen indien de steun aan bepaalde voorwaarden voldoet. Indien het gecumuleerde effect van alle mogelijke vroegere steunmaatregelen die onrechtmatig zouden zijn in aanmerking werd genomen, zou deze termijn onmogelijk in acht kunnen worden genomen. Dit zou dus onverenigbaar zijn met het dringende karakter van dit onderzoek en niet te rijmen vallen met de beperkte gevolgen van deze steun voor de mededinging.

53      Voorts zou de Commissie, indien zij andere vroegere steun dan die welke is omschreven in punt 23 van de richtsnoeren – ten aanzien waarvan zij reeds een definitief negatief besluit heeft gegeven – in aanmerking zou nemen, verplicht zijn om een zijdelings onderzoek in te stellen naar die vroegere steun, terwijl zij en de betrokken lidstaat het mogelijkerwijs niet eens zijn over de kwalificatie hiervan als steun en onrechtmatige steun en hierover in voorkomend geval een procedure dient te worden gevoerd en een afzonderlijk besluit dient te worden vastgesteld. Dit zou er uiteindelijk toe kunnen leiden dat reddingssteun wordt geweigerd op basis van een oppervlakkig onderzoek van de vroegere steun, terwijl deze uiteindelijk rechtmatig kan blijken te zijn of geen steun kan blijken te vormen, of dat het besluit over de reddingssteun al te lang op zich laat wachten. Deze werkwijze is dus eveneens onverenigbaar met de vereisten die voortvloeien uit het rechtszekerheidsbeginsel.

54      Om deze redenen moet worden vastgesteld dat de Commissie buiten de gevallen die zijn bedoeld in punt 23 van de richtsnoeren, niet verplicht kan zijn om rekening te houden met het gecumuleerde effect van vermeende vroegere steun met reddingssteun.

55      Bijgevolg dient dit argument van verzoekster ongegrond te worden verklaard.

–       Inaanmerkingneming van de vermeende praktijk van ACC Compressors om met verlies te verkopen

56      In de vierde plaats is verzoekster van mening dat de Commissie rekening had moeten houden met het risico dat de litigieuze steun ACC Compressors in staat kan stellen om verder met verlies te verkopen, een beleid dat zij sinds 2013 zou hebben toegepast.

57      Dienaangaande kan worden volstaan met de vaststelling dat verzoekster enkel aanvoert dat ACC Compressors een dergelijk beleid volgt, zonder enige toelichting of enig bewijs ter onderbouwing van deze stelling te verschaffen. Dit argument van verzoekster dient dan ook te worden afgewezen.

–       Berekeningen van de Commissie

58      In de vijfde plaats heeft verzoekster in haar verzoekschrift betoogd dat de berekeningen die de Commissie in het kader van de beoordeling van de verenigbaarheid van de litigieuze steun met de interne markt heeft verricht, onjuist waren. Zij waren voor haar ook onbegrijpelijk, aangezien zij geen toegang had tot het dossier.

59      Aangezien verzoekster in haar antwoord op de schriftelijke vragen van het Gerecht deze grief heeft ingetrokken, gelet op de uitleg die de Commissie in haar verweerschrift heeft verstrekt, hoeft geen uitspraak meer te worden gedaan op dit punt.

60      Aangezien alle grieven die in het kader van het eerste en het tweede onderdeel van het tweede middel zijn aangevoerd, moeten worden afgewezen, moeten deze onderdelen in hun geheel worden afgewezen.

 Derde onderdeel van het tweede middel: schending van het gelijkheidsbeginsel

61      Verzoekster merkt op dat zij in het kader van de staatssteunprocedure die was ingeleid ten behoeve van ACC Compressors, niet de gelegenheid heeft gehad om, in voorkomend geval tijdens de formele onderzoeksfase, haar bezwaren tegen de toekenning van de litigieuze steun aan deze laatste naar voren te brengen. ACC Compressors heeft daarentegen de gelegenheid gehad om zich in het kader van de concentratieprocedure te verzetten tegen de aankoop van de activa van ACC Austria door Secop Austria. Volgens haar gaat het om een schending van het gelijkheidsbeginsel, aangezien de mededingingsverhoudingen tussen de ACC-groep en de Secop-groep in de twee procedures dienden te worden onderzocht.

62      Volgens vaste rechtspraak vereist het gelijkheidsbeginsel als algemeen beginsel van het Unierecht dat vergelijkbare situaties niet verschillend en verschillende situaties niet gelijk worden behandeld, tenzij een dergelijke behandeling objectief gerechtvaardigd is (zie arrest van 16 december 2008, Arcelor Atlantique en Lorraine e.a., C‑127/07, Jurispr., EU:C:2008:728, punt 23 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

63      Dienaangaande moet in de eerste plaats worden vastgesteld dat de concurrenten van de betrokken ondernemingen noch in het kader van de staatssteunprocedure, noch in het kader van de concentratieprocedure het recht hebben om ambtshalve bij de procedure te worden betrokken, met name tijdens de eerste fase van de procedure, waarin de Commissie een voorlopige beoordeling verricht van de betrokken steun of de aangemelde concentratie.

64      Ten eerste moet immers volgens vaste rechtspraak op het gebied van staatssteun een onderscheid worden gemaakt tussen, enerzijds, het in artikel 108, lid 3, VWEU bedoelde vooronderzoek van steunmaatregelen, dat er slechts toe dient de Commissie in staat te stellen zich een eerste oordeel te vormen over de gedeeltelijke of volledige verenigbaarheid van de betrokken steun met de interne markt, en, anderzijds, de onderzoeksfase van lid 2 van hetzelfde artikel. Slechts in het kader van deze laatste fase, die de Commissie in staat moet stellen zich volledig te informeren over alle gegevens van de zaak, voorziet het VWEU in de verplichting voor de Commissie de belanghebbenden uit te nodigen hun opmerkingen in te dienen (arresten Cook/Commissie, aangehaald in punt 24, EU:C:1993:197, punt 22, en Commissie/Sytraval en Brink’s France, aangehaald in punt 23, EU:C:1998:154, punt 38, alsook arrest van 13 december 2005, Commissie/Aktionsgemeinschaft Recht und Eigentum, C‑78/03 P, Jurispr., EU:C:2005:761, punt 34). Hieruit volgt dat de andere belanghebbenden dan de betrokken lidstaat, daaronder begrepen de concurrenten van de ontvanger van de steun, zoals in casu verzoekster, niet het recht hebben om tijdens het vooronderzoek bij de procedure te worden betrokken.

65      Ten tweede wordt op het gebied van concentraties in artikel 18, lid 4, van verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (PB L 24, blz. 1; hierna: „EG-concentratieverordening”), zoals nader toegelicht door artikel 11, onder c), van verordening (EG) nr. 802/2004 van de Commissie van 7 april 2004 tot uitvoering van verordening nr. 139/2004 (PB L 133, blz. 1), bepaald dat de Commissie – ambtshalve – andere natuurlijke of rechtspersonen kan horen dan de aanmeldende partijen en de andere partijen bij de voorgenomen concentratie, maar dat zij daartoe slechts verplicht is onder de dubbele voorwaarde dat deze personen voldoende belang hebben en hierom verzoeken (zie in die zin arrest van 27 november 1997, Kaysersberg/Commissie, T‑290/94, Jurispr., EU:T:1997:186, punten 108 en 109).

66      In de tweede plaats zij echter opgemerkt dat ACC Compressors in het kader van de concentratieprocedure niet alleen, als onderneming die de concentratie aanmeldde, een concurrent van Secop Austria was, maar ook een „andere betrokkene” in de zin van artikel 11, onder b), van verordening nr. 802/2004, aangezien zij als moedermaatschappij van ACC Austria, waarvan alle activa dienden te worden verkocht, diende te worden gelijkgesteld met de verkoper van deze activa en dus een partij was bij de voorgenomen concentratie. Anders dan de concurrenten hebben de betrokkenen volgens artikel 18, lid 1, in fine, van de concentratieverordening het recht om in alles fases van de procedure, met inbegrip van de vooronderzoeksfase, hun standpunt kenbaar te maken (zie in die zin arresten van 24 maart 1994, Air France/Commissie, T‑3/93, Jurispr., EU:T:1994:36, punt 81, en 20 november 2002, Lagardère en Canal+/Commissie, T‑251/00, Jurispr., EU:T:2002:278, punten 93 en 94).

67      Bijgevolg moet worden vastgesteld dat de situatie van verzoekster in het kader van de staatssteunprocedure die heeft geleid tot het bestreden besluit, verschilt van die van ACC Compressors in het kader van de concentratieprocedure die heeft geleid tot het concentratiebesluit, aangezien ACC Compressors het recht had om te worden gehoord vóór de vaststelling van laatstgenoemd besluit. Het feit dat de Commissie vóór de vaststelling van het bestreden besluit verzoekster niet de gelegenheid heeft gegeven om haar standpunt kenbaar te maken, levert dus geen schending van het gelijkheidsbeginsel op.

68      Bijgevolg dient het derde onderdeel van het tweede middel, en dus dit middel in zijn geheel, te worden afgewezen.

 Eerste en derde middel, zoals geherkwalificeerd: gebrekkig onderzoek en beoordelingsfouten

69      Verzoekster verwijt de Commissie dat zij geen rekening heeft gehouden met de in het concentratiebesluit vervatte informatie (punt 6 hierboven), hoewel deze relevant en essentieel was voor de beoordeling van de vraag of de litigieuze steun verenigbaar was met de interne markt, en dat zij genoegen heeft genomen met de informatie die was verstrekt door de Italiaanse autoriteiten en door ACC Compressors als ontvanger van de steun. De Commissie had meer bepaald rekening moeten nemen met het feit dat ACC Compressors in het kader van de concentratieprocedure had opgemerkt dat zij haar activiteiten op de markt voor koelcompressoren voor huishoudelijke apparaten niet meer zou kunnen voortzetten indien zij geen licenties voor de litigieuze octrooien kon verkrijgen (zie punt 40 hierboven).

70      De Commissie betwist de argumenten van verzoekster.

71      Vooraf zij opgemerkt dat de Commissie de door verzoekster in het kader van het eerste middel aangevoerde feiten niet betwist, namelijk dat zij in de onderhavige zaak, die betrekking heeft op staatssteun, geen rekening heeft gehouden met de informatie die zij heeft verzameld in het kader van de procedure die heeft geleid tot het concentratiebesluit. De partijen zijn het dus slechts op twee punten oneens, namelijk over de vraag of de Commissie het recht (en zelfs de verplichting) had om rekening te houden met deze informatie, en over de vraag of deze informatie relevant was voor de beoordeling van de verenigbaarheid van de litigieuze steun met de interne markt.

 Omvang van de onderzoeksplicht van de Commissie tijdens het vooronderzoek

72      Aangezien met het eerste middel, zoals geherkwalificeerd, wordt aangevoerd dat het onderzoek gebrekkig was, moet om te beginnen de omvang van de onderzoeksplicht van de Commissie in het kader van het vooronderzoek worden omschreven.

73      Zoals hierboven in punt 64 in herinnering is gebracht, beoogt het door artikel 108, lid 3, VWEU ingestelde vooronderzoek slechts de Commissie in staat te stellen zich een eerste oordeel te vormen over de gedeeltelijke of volledige verenigbaarheid van de bij haar aangemelde steunplannen met het Verdrag.

74      Uit de rechtspraak blijkt tevens dat de betrokken lidstaat, om in afwijking van de Verdragsregels goedkeuring te verkrijgen voor nieuwe of gewijzigde steunmaatregelen, krachtens zijn uit artikel 4, lid 3, VEU voortvloeiende verplichting tot samenwerking met de Commissie alle gegevens moet verstrekken aan de hand waarvan deze instelling kan nagaan of aan de voorwaarden voor de afwijking is voldaan (arresten van 28 april 1993, Italië/Commissie, C‑364/90, Jurispr., EU:C:1993:157, punt 20; 6 april 2006, Schmitz-Gotha Fahrzeugwerke/Commissie, T‑17/03, Jurispr., EU:T:2006:109, punt 48, en 12 september 2007, Olympiaki Aeroporia Ypiresies/Commissie, T‑68/03, Jurispr., EU:T:2007:253, punt 36).

75      Voorts zijn bovengenoemde procedurele verplichtingen, wat het vooronderzoek betreft, overgenomen en nader uitgewerkt in artikel 2, lid 2, en artikel 5, leden 1 en 2, van verordening nr. 659/1999.

76      Hieruit volgt dat de Commissie zich in het kader van het vooronderzoek in beginsel mag beperken tot de gegevens die de betrokken lidstaat – in voorkomend geval na een aanvullend verzoek van de Commissie (arrest van 15 juni 2005, Regione autonoma della Sardegna/Commissie, T‑171/02, Jurispr., EU:T:2005:219, punten 40 en 41) – heeft verstrekt, en dat zij niet uit eigen beweging alle omstandigheden hoeft te onderzoeken indien zij op basis van de door de aanmeldende lidstaat verstrekte informatie na een eerste onderzoek tot de overtuiging kan komen dat de betrokken maatregel geen steun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU is, of dat hij, indien hij als steun wordt aangemerkt, verenigbaar is met de interne markt (zie de hierboven in punt 23 aangehaalde rechtspraak).

77      Mocht vervolgens blijken dat de door de betrokken lidstaat verstrekte informatie op essentiële punten zo onvolledig of onjuist was dat dit afbreuk doet aan de door de Commissie verrichte beoordeling van de verenigbaarheid van de steun, zoals deze daadwerkelijk is verstrekt, met de interne markt, zou het gaan om nieuwe steun die niet is aangemeld en die dus onrechtmatig is in de zin van artikel 1, onder f), van verordening nr. 659/1999, wat de inleiding van een nieuwe procedure door de Commissie zou rechtvaardigen (zie in die zin arrest van 20 september 2011, Regione autonoma della Sardegna e.a./Commissie, T‑394/08, T‑408/08, T‑453/08 en T‑454/08, Jurispr., EU:T:2011:493, punten 177‑180).

78      Zoals blijkt uit de overwegingen in de punten 37 en 39 hierboven, kon de omstandigheid dat een rechtsgeding over de litigieuze octrooien tussen ACC Compressors en Secop Austria hangende was, in casu geen invloed hebben op de beoordeling van de verenigbaarheid van de litigieuze steun met de interne markt. Bijgevolg was de Commissie niet verplicht om rekening te houden met de verklaringen die ACC Compressors dienaangaande in het kader van de concentratieprocedure heeft afgelegd.

 Verbod voor de Commissie om de in het kader van een concentratieprocedure verzamelde gegevens voor andere doeleinden te gebruiken

79      Voorts mogen volgens artikel 17, lid 1, van de concentratieverordening de krachtens deze verordening ingewonnen inlichtingen slechts worden gebruikt voor het doel waarvoor zij zijn gevraagd, voor controledoeleinden of voor het horen van de betrokkenen of derden.

80      Krachtens deze bepaling mocht de Commissie in het kader van de staatssteunprocedure in beginsel niet de informatie gebruiken die haar was verstrekt in het kader van de concentratieprocedure.

81      Verzoekster stelt echter dat de rechtspraak van het Hof de werkingssfeer van artikel 17 van de concentratieverordening in zoverre heeft ingeperkt dat de Commissie, wanneer zij tijdens een mededingingsprocedure toevallig kennis krijgt van bepaalde informatie en deze informatie wijst op het bestaan van een schending van andere mededingingsregels, een tweede procedure kan inleiden om de juistheid van deze informatie te controleren of haar aan te vullen, met name door dezelfde documenten op te vragen en ze voor bewijsdoeleinden te gebruiken.

82      Dienaangaande zij opgemerkt dat inlichtingen die krachtens de concentratieverordening zijn verzameld, weliswaar niet rechtstreeks als bewijsmateriaal kunnen worden gebruikt in een procedure die niet door deze verordening wordt geregeld, maar niettemin aanwijzingen vormen die in voorkomend geval in aanmerking kunnen worden genomen om de inleiding van een procedure op basis van een andere rechtsgrond te rechtvaardigen (zie naar analogie, met betrekking tot het geval waarin een nationale mededingingsautoriteit gebruikmaakt van inlichtingen die zijn verzameld in het kader van een kartelprocedure op het niveau van de Unie, arresten van 17 oktober 1989, Dow Benelux/Commissie, 85/87, Jurispr., EU:C:1989:379, punten 18‑20, en 16 juli 1992, Asociación Española de Banca Privada e.a., C‑67/91, Jurispr., EU:C:1992:330, punten 39 en 55).

83      In casu verwijt verzoekster de Commissie niet dat zij geen staatssteunprocedure heeft ingeleid op grond van informatie die is verzameld in het kader van de concentratieprocedure, maar dat zij geen rekening heeft gehouden met deze informatie in het kader van de reeds lopende steunprocedure. Bijgevolg moet worden vastgesteld dat de Commissie op grond van de hierboven in punt 82 aangehaalde rechtspraak minstens het recht had om in het kader van de staatssteunprocedure te verzoeken om informatie of documenten waarvan zij kennis had gekregen in het kader van de concentratieprocedure, indien deze informatie of documenten relevant waren voor het onderzoek van de betrokken steun.

84      Verzoekster stelt bovendien op basis van diverse arresten van het Hof en het Gerecht dat kan worden afgeweken van het verbod van artikel 17, lid 1, van de concentratieverordening indien er een onderlinge samenhang bestaat tussen verschillende voor de Commissie ingestelde procedures. In casu vloeit deze samenhang tussen de concentratieprocedure en de staatssteunprocedure volgens haar voort uit de herstructurering van de HCH-groep en de verkoop van de activa van de vroegere vennootschap ACC Austria en uit de gevolgen hiervan voor ACC Compressors.

85      Dienaangaande blijkt uit de rechtspraak dat de Commissie in beginsel incoherenties moet vermijden die bij de tenuitvoerlegging van de verschillende bepalingen van het Unierecht kunnen ontstaan. Deze verplichting van de Commissie om de coherentie tussen de Verdragsbepalingen inzake staatssteun en de andere bepalingen van het Verdrag te eerbiedigen, geldt in het bijzonder in het geval dat die andere bepalingen eveneens een onvervalste mededinging in de interne markt tot doel hebben (zie arrest van 31 januari 2001, RJB Mining/Commissie, T‑156/98, Jurispr., EU:T:2001:29, punt 112 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

86      Hieruit volgt met name dat de Commissie bij de vaststelling van een besluit over de verenigbaarheid van een steunmaatregel met de interne markt niet mag voorbijgaan aan het risico dat particuliere marktdeelnemers de mededinging binnen de interne markt ongunstig beïnvloeden (arrest RJB Mining/Commission, aangehaald in punt 85, EU:T:2001:29, punt 113). Naar analogie moet worden vastgesteld dat de Commissie, wanneer zij een besluit vaststelt over de verenigbaarheid van staatssteun met de interne markt, rekening moet houden met de gevolgen van een concentratie die zij in het kader van een andere procedure aan het beoordelen is, voor zover de voorwaarden waaronder die concentratie zich voltrekt, invloed kunnen uitoefenen op de beoordeling van de vraag of de betrokken steun de mededinging ongunstig kan beïnvloeden. In voorkomend geval zou de Commissie dan verplicht kunnen zijn om een vraag tot de betrokken lidstaat te richten teneinde de betrokken informatie in de staatssteunprocedure te betrekken.

87      Deze verplichting bestond echter niet in het onderhavige geval, aangezien het octrooigeding niet relevant was voor de beoordeling van de vraag of de litigieuze steun verenigbaar is met de interne markt (zie punten 37 en 39 hierboven).

88      Hieruit volgt dat het eerste en het derde middel, zoals geherkwalificeerd, moeten worden afgewezen.

89      Aangezien alle middelen van verzoekster moeten worden afgewezen, dient het beroep in zijn geheel te worden verworpen.

 Kosten

90      Volgens artikel 134, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht wordt de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten, voor zover dat is gevorderd. Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig de vordering van de Commissie te worden verwezen in de kosten.


HET GERECHT (Eerste kamer),

rechtdoende, verklaart:

1)      Het beroep wordt verworpen.

2)      Secop GmbH wordt verwezen in de kosten.

Kanninen

Pelikánová

Buttigieg

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 1 maart 2016.

ondertekeningen

Inhoud


Voorgeschiedenis van het geding

Procedure en conclusies van partijen

In rechte

Tweede middel: schending van de Verdragen

Eerste en tweede onderdeel van het tweede middel: schending van artikel 107, lid 3, onder c), VWEU en artikel 108, leden 2 en 3, VWEU

– Relevante rechtspraak

– Kwalificatie van ACC Compressors als een nieuwe onderneming

– Argument dat door de litigieuze steun slechts „het onvermijdelijke wordt uitgesteld”

– Inaanmerkingneming van de vroegere steun die zou zijn ontvangen

– Inaanmerkingneming van de vermeende praktijk van ACC Compressors om met verlies te verkopen

– Berekeningen van de Commissie

Derde onderdeel van het tweede middel: schending van het gelijkheidsbeginsel

Eerste en derde middel, zoals geherkwalificeerd: gebrekkig onderzoek en beoordelingsfouten

Omvang van de onderzoeksplicht van de Commissie tijdens het vooronderzoek

Verbod voor de Commissie om de in het kader van een concentratieprocedure verzamelde gegevens voor andere doeleinden te gebruiken

Kosten


* Procestaal: Duits.