Language of document : ECLI:EU:F:2013:170

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
VAN DE EUROPESE UNIE (Eerste kamer)

5 november 2013 (*)

„Openbare dienst – Personeel van Europol – Niet-verlenging van overeenkomst – Weigering om overeenkomst voor onbepaalde tijd te verlenen – Nietigverklaring door het Gerecht – Uitvoering van arrest van het Gerecht”

In zaak F‑105/12,

betreffende een beroep ingesteld krachtens artikel 270 VWEU,

Brigitte Knöll, voormalig arbeidscontractante van de Europese Politiedienst, wonende te Hochheim am Main (Duitsland), vertegenwoordigd door W. J. Dammingh en N. D. Dane, advocaten,

verzoekster,

tegen

Europese Politiedienst (Europol), vertegenwoordigd door D. Neumann en D. El Khoury als gemachtigden, bijgestaan door B. Wägenbaur, advocaat,

verweerder,

wijst

HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: H. Kreppel, kamerpresident, E. Perillo (rapporteur) en R. Barents, rechters,

griffier: X. Lopez Bancalari, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 4 juni 2013,

het navolgende

Arrest

1        Bij verzoekschrift, binnengekomen ter griffie van het Gerecht op 27 september 2012, heeft B. Knöll het onderhavige beroep ingesteld dat met name strekt tot nietigverklaring van het besluit van 28 november 2011 waarbij de Europese Politiedienst (Europol) haar het bedrag van 20 000 EUR heeft toegekend teneinde uitvoering te geven aan het arrest van het Gerecht van 29 juni 2010, Knöll/Europol (F‑44/09; hierna: „arrest van 29 juni 2010”).

 Aan het geding ten grondslag liggende feiten

2        Verzoekster is in april 1998 in dienst getreden van de Europol Drugs Unit (EDU), de voorloper van Europol. Vanaf 1 juli 1999 is zij op basis van verschillende overeenkomsten voor bepaalde tijd werkzaam geweest voor Europol.

3        Bij besluit van 12 juni 2008, genomen in het kader van de niet-verlenging van overeenkomsten van talrijke personeelsleden, heeft de directeur van Europol verzoekster op de hoogte gesteld van zijn weigering om haar overeenkomst bij afloop ervan te verlengen en haar een overeenkomst voor onbepaalde tijd aan te bieden (hierna: „besluit van 12 juni 2008”).

4        Bij het arrest van 29 juni 2010 heeft het Gerecht het besluit van 12 juni 2008 nietig verklaard, op grond dat Europol zich schuldig had gemaakt aan schending van artikel 23 van het Statuut voor de personeelsleden van Europol, dat de Raad van de Europese Unie op 3 december 1998 had vastgesteld (PB 1999, C 26, blz. 23; hierna: „Europol-statuut”) en dat op de datum van het betrokken besluit van kracht was. Bovendien had Europol meer algemeen het beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging geschonden, door verzoekster niet het „beoordelingsformulier” te verstrekken waarop hij zich had gebaseerd voor zijn standpunt dat haar functie geen deel uitmaakte van de functies van de categorie „high impact” en derhalve had geweigerd om haar een overeenkomst voor onbepaalde tijd te geven (hierna: „beoordelingsformulier”).

5        Na eraan te hebben herinnerd dat die schending alleen tot de nietigverklaring van het besluit van 12 juni 2008 zou leiden indien vaststond dat het niet-verstrekte beoordelingsformulier een beslissende invloed op dat besluit had kunnen hebben, heeft het Gerecht geoordeeld dat dit in casu inderdaad het geval was. Meer bepaald heeft het in punt 71 van het arrest van 29 juni 2010 gepreciseerd:

„In casu is duidelijk dat het beoordelingsformulier, dat onder meer rubrieken betreffende de bekwaamheid, de prestaties en het gedrag van de functionaris bevatte, en een beoordeling van het gevolg van de niet-verlenging van haar overeenkomst voor de goede bedrijfsvoering van Europol, een beslissende invloed op het [...] besluit [van 12 juni 2008] [zou] kunnen hebben [gehad]. Dit formulier heeft immers gediend als basis voor de indeling van de functies van de functionarissen die in aanmerking konden komen voor een overeenkomst voor onbepaalde tijd in drie categorieën [‚high impact’, ‚medium impact’ en ‚low impact’], naargelang de vraag of het feit dat zij al dan niet in hun functie werden vervangen, invloed had op de goede bedrijfsvoering van Europol. Het was evenwel juist de omstandigheid dat de door verzoekster vervulde functie niet was opgenomen in de categorie ‚high impact’ die beslissend is geweest voor de vaststelling van het [...] besluit [van 12 juni 2008].”

6        Van oordeel dat het derde middel van het verzoekschrift gegrond was, heeft het Gerecht het besluit van 12 juni 2008 nietig verklaard zonder de andere ter onderbouwing van het beroep aangevoerde middelen te onderzoeken.

7        Bij brief van 3 september 2010 heeft verzoeksters raadsman Europol gevraagd om de maatregelen te treffen ter uitvoering van het arrest van 29 juni 2010, waarbij hij preciseerde dat verzoekster opnieuw moest worden tewerkgesteld door Europol op basis van een overeenkomst voor onbepaalde tijd en dat zij een vergoeding moest ontvangen voor de materiële schade die zij had geleden als gevolg van de onwettigheid van het besluit van 12 juni 2008.

8        Bij brief van 23 september 2010 heeft Europol verzoeksters raadsman meegedeeld dat het onderzoek van de door de uitvoering van het arrest van 29 juni 2010 gerezen vragen gaande was en verzocht om preciseringen over verzoeksters huidige arbeidssituatie.

9        Bij brief van 27 oktober 2010 heeft Europol aangegeven dat de uitvoering van het arrest van 29 juni 2010 niet inhield dat verzoekster een overeenkomst voor onbepaalde tijd werd aangeboden, maar wel dat het besluit van 12 juni 2008 werd vervangen en partijen opnieuw in de situatie werden gebracht waarin zij zich bevonden voordat het besluit van 12 juni 2008 effect sorteerde. In de brief werd eveneens gepreciseerd dat Europol normaliter dus het besluit van 12 juni 2008 had moeten herzien, na verzoekster in de gelegenheid te hebben gesteld om haar standpunt over het beoordelingsformulier kenbaar te maken. Volgens Europol was die uitvoeringsmaatregel echter noch feitelijk noch juridisch mogelijk, daar het Europol-statuut dat op verzoeksters overeenkomst van toepassing was, was ingetrokken. Kortom, voor de uitvoering van het arrest van 29 juni 2010 diende dus uitsluitend een vergoeding te worden betaald om verzoekster schadeloos te stellen.

10      Partijen hebben verschillende brieven uitgewisseld en zijn op 26 november 2010 bijeengekomen.

11      Bij e-mail van 23 januari 2011 heeft verzoeksters raadsman gepreciseerd dat zij niet haar ambt bij de Duitse politie had hervat, omdat haar hetzelfde ambt werd aangeboden als bij haar vertrek, zestien jaar eerder. Hij preciseerde voorts dat Europol, door betaling van de werkloosheidsuitkering aan verzoekster, had aanvaard dat zij niet haar dienst bij de Duitse politie zou hervatten en dus goede gronden had om ontslag te nemen bij die politie.

12      Bij e-mail van 16 maart 2011 (hierna: „e-mail van 16 maart 2011”) heeft Europol aangegeven dat het „objectief onmogelijk” was om uitvoering te geven aan het arrest van 29 juni 2010 door verzoekster een overeenkomst voor onbepaalde tijd aan te bieden, met name omdat de door de raad van bestuur van Europol goedgekeurde overeenkomsten voor onbepaalde tijd reeds waren gesloten en in verzoeksters functie was voorzien. In deze e-mail werd eveneens gepreciseerd dat „verkrijging van [verzoeksters] standpunt over de onderdelen van het beoordelingsformulier betreffende [haar] persoonlijke situatie, ofschoon juridisch verplicht, een zeer beperkte invloed zou hebben gehad op het eindresultaat en dus op de kans om een overeenkomst voor onbepaalde tijd te krijgen”. Ten slotte werd in de e-mail van 16 maart 2011 de methode aangegeven die Europol wilde volgen om de door verzoekster geleden schade te begroten en werd haar gevraagd om „commentaar te leveren op het voorgaande en op de wijze waarop Europol te werk wilde gaan”.

13      Bij brief van 6 september 2011 (hierna: „brief van 6 september 2011”) heeft verzoeksters raadsman enerzijds gepreciseerd dat hij het eens was met het feit dat verzoekster opnieuw in de situatie rechtens moest worden gebracht die zij vóór de vaststelling van het besluit van 12 juni 2008 had en dat Europol daartoe in beginsel dat besluit diende te herzien, na haar in de gelegenheid te hebben gesteld om haar standpunt over het beoordelingsformulier kenbaar te maken. Anderzijds gaf hij aan het eveneens eens te zijn met het feit dat Europol met verzoekster in gesprek kon treden teneinde overeenstemming te bereiken over een redelijke en billijke vergoeding voor de onwettigheid waarvan zij slachtoffer was geweest en dat deze brief kon worden geacht deel uit te maken van dat gesprek. Hij betwistte echter verschillende onderdelen van de methode die Europol voor de begroting van de geleden schade wilde gebruiken. Ten slotte werd in de brief van 6 september 2011 aangegeven dat verzoekster het niet alleen oneens was met de in de e-mail van 16 maart 2011 opgenomen bewering dat verkrijging van haar opmerkingen over het beoordelingsformulier slechts een zeer beperkte invloed op het eindresultaat zou hebben gehad, maar eveneens dat die bewering niet in overeenstemming leek met het arrest van 29 juni 2010.

14      Bij de brief van 6 september 2011 waren stukken gevoegd waaruit volgens verzoeksters raadsman haar arbeidssituatie bleek, namelijk een overzicht van de in het kader van haar werk bij Europol ontvangen bezoldigingen en een overzicht van de werkloosheidsuitkeringen die zij daarna had ontvangen.

15      Bij brief van 28 november 2011 heeft Europol er eerst aan herinnerd dat in verzoeksters functie was voorzien en dat het dus niet mogelijk was om uitvoering te geven aan het arrest van 29 juni 2010 door een nieuw besluit te nemen waarbij haar een overeenkomst werd aangeboden. Vervolgens heeft hij zich op het standpunt gesteld dat de door verzoekster geleden schade moest worden vergoed en dat haar het bedrag van 20 000 EUR moest worden toegekend (hierna: „besluit van 28 november 2011” of „bestreden besluit”).

16      Bij brief van 23 februari 2012 heeft verzoekster een klacht ingediend tegen het besluit van 28 november 2011.

17      Bij brief van 2 april 2012 heeft verzoekster een aanvullende klacht ingediend en het totaalbedrag van de door haar geleden schade op bijna 1 500 000 EUR begroot.

18      Bij brief van 29 juni 2012, bij verzoekster binnengekomen op 2 juli daaraanvolgend, heeft Europol de klacht van 23 februari 2012 en de bij brief van 2 april 2012 ingediende aanvullende klacht afgewezen (hierna: „besluit tot afwijzing van de klacht”).

 Procedure en conclusies van partijen

19      Verzoekster verzoekt het Gerecht:

–        het besluit van 28 november 2011 nietig te verklaren;

–        het besluit tot afwijzing van de klacht nietig te verklaren;

–        de verwerende partij te verwijzen in de kosten.

20      Europol verzoekt het Gerecht:

–        het beroep ongegrond te verklaren;

–        verzoekster te verwijzen in de kosten.

21      In antwoord op een van de vragen in het rapport ter voorbereiding van de terechtzitting heeft verzoeksters raadsman ter terechtzitting bevestigd dat hij uitsluitend vroeg om nietigverklaring van het besluit van 28 november 2011 en van het besluit tot afwijzing van de klacht, en dat hij het Gerecht niet had gevraagd om vergoeding van de schade veroorzaakt door de gestelde slechte uitvoering van het arrest van 29 juni 2010.

 In rechte

 Voorwerp van het beroep

22      In herinnering moet worden gebracht dat de vordering tot nietigverklaring die formeel is gericht tegen het besluit tot afwijzing van een klacht, wanneer dat besluit geen zelfstandige inhoud heeft, tot gevolg heeft dat bij het Gerecht beroep wordt ingesteld tegen de handeling waartegen de klacht is ingediend.

23      In casu heeft het besluit tot afwijzing van de klacht geen zelfstandige inhoud, aangezien het slechts de inhoud van het besluit van 28 november 2011 bevestigt. Hieruit volgt dat het onderhavige beroep moet worden aangemerkt als strekkende tot nietigverklaring van het besluit van 28 november 2011.

 Ten gronde

24      Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster acht middelen aan:

–        eerste middel: „schending van richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de Unice en het CEEP gesloten raamovereenkomst [inzake arbeidsovereenkomsten] voor bepaalde tijd [PB L 175, blz. 43]”;

–        tweede middel: „misbruik c.q. kennelijk onjuist gebruik van de bevoegdheid tot maximering van het aantal contracten voor onbepaalde tijd”;

–        derde middel: „schending vertrouwensbeginsel”;

–        vierde middel: „schending van artikel 6 van het Europol-statuut [...]”;

–        vijfde middel: „ten onrechte geen herstel schending van de eerbiediging van de rechten van de verdediging”;

–        zesde middel: „geen zorgvuldige weging; schending motiveringsplicht”;

–        zevende middel: „ten onrechte is een referentieperiode van vijf jaar gehanteerd”;

–        achtste middel: „de door [Europol] bij de vaststelling van de schadevergoeding in acht genomen inkomenscomponenten doen geen recht aan de omstandigheden van het geval, de door verzoekster verstrekte informatie alsmede het aanbod verweerder in dit opzicht waar nodig verder te informeren, noch is voldoende inzichtelijk hoe de omvang van de schade door Europol is bepaald”.

25      Het vijfde middel en het eerste onderdeel van het zesde middel moeten gezamenlijk worden onderzocht.

 Argumenten van partijen

26      Met het vijfde middel en het eerste onderdeel van het zesde middel verwijt verzoekster Europol dat hij de in het arrest van 29 juni 2010 vastgestelde schending van de rechten van de verdediging niet heeft hersteld en geen correcte uitvoering aan dat arrest heeft gegeven.

27      Europol heeft haar niet de mogelijkheid gegeven om hem haar standpunt over het beoordelingsformulier te doen toekomen.

28      Zoals vastgesteld in het arrest van 29 juni 2010, kon het beoordelingsformulier bovendien een beslissende invloed hebben op het besluit om haar al dan niet een overeenkomst voor onbepaalde tijd te geven. Haar opmerkingen over het beoordelingsformulier waren dus eveneens relevant voor de bepaling van het bedrag van de vergoeding voor de onwettigheid waarvan zij slachtoffer was geweest.

29      Ten slotte stelt verzoekster dat indien Europol het arrest van 29 juni 2010 op de juiste wijze had uitgevoerd, het door hem gehanteerde percentage voor de begroting van het verlies van de kans om een overeenkomst voor onbepaalde tijd te krijgen hoger zou zijn geweest.

30      Europol is van mening dat dit middel ongegrond is.

31      Ten eerste was Europol niet verplicht om een nieuw besluit betreffende de verlening van een overeenkomst voor onbepaalde tijd vast te stellen, en wel wegens de bijzondere problemen in verband met de uitvoering van het arrest van 29 juni 2010. Uit de stukken van het dossier en met name uit de brief van 6 september 2011 blijkt dat tussen partijen vaststond dat in de omstandigheden van het geval een gesprek moest worden aangegaan teneinde een bedrag te bepalen om verzoekster op redelijke wijze te compenseren voor de onwettigheid waarvan zij slachtoffer was geweest. Verzoekster heeft voorts geen belang bij het aanvoeren van dit middel, daar het maken van haar opmerkingen over het beoordelingsformulier een „louter theoretische oefening” zou zijn geweest, zonder zin en zonder gevolg, aangezien „de door de raad van bestuur goedgekeurde overeenkomsten voor onbepaalde tijd reeds waren gesloten”.

32      Ten tweede stelt Europol dat verzoekster het beoordelingsformulier was toegezonden in antwoord op een vraag van het Gerecht in het kader van de zaak die tot het arrest van 29 juni 2010 heeft geleid. Het stond dus aan verzoekster om haar opmerkingen over dat formulier te maken en deze in het kader van de uitvoering van het arrest van 29 juni 2010 te doen gelden. Verzoekster heeft die opmerkingen niet gemaakt, ofschoon Europol haar in de e-mail van 16 maart 2011 had gevraagd om „al het [door haar] gewenste commentaar te leveren [...] zowel op de methode die voor de begroting van de geleden schade moest worden gevolgd alsook op de omstandigheden betreffende [haar] bijzondere situatie”. Dat verzoekster geen opmerkingen over het beoordelingsformulier heeft gemaakt, bevestigt dat zijzelf van mening was dat die opmerkingen geen enkele merkbare invloed zouden hebben gehad op haar kansen om een overeenkomst voor onbepaalde tijd te krijgen.

33      Ten derde heeft de in het arrest van 29 juni 2010 vastgestelde schending noch noodzakelijkerwijs noch automatisch tot gevolg gehad dat verzoekster een kans op verkrijging van een overeenkomst voor onbepaalde tijd heeft verloren. In het kader van de uitvoering van het arrest van 29 juni 2010 diende Europol als vaststeller van het bij dat arrest nietig verklaarde besluit te bepalen of en in welke mate verzoekster een kans op het krijgen van een overeenkomst voor onbepaalde tijd had verloren doordat zij geen opmerkingen over het beoordelingsformulier heeft kunnen maken.

34      Ten vierde stelt Europol dat de keuze om de geleden schade forfaitair te begroten en verzoeksters verloren kans op een overeenkomst voor onbepaalde tijd ex aequo et bono op 20 % te bepalen, volgt uit de onzekerheid over het gevolg van de bij het arrest van 29 juni 2010 vastgestelde onwettigheid, welke is verergerd door verzoeksters verzuim om opmerkingen over het beoordelingsformulier te maken.

 Beoordeling door het Gerecht

35      In herinnering moet worden gebracht dat wanneer een handeling van een instelling door de Unierechter nietig is verklaard, die instelling op grond van artikel 266 VWEU de maatregelen moet nemen welke nodig zijn ter uitvoering van het arrest.

36      Volgens vaste rechtspraak moet de instelling die de nietig verklaarde handeling heeft vastgesteld, om zich te voegen naar een arrest houdende nietigverklaring en hieraan volledig uitvoering te geven, niet alleen het dictum van het arrest naleven, maar ook de rechtsoverwegingen die daartoe hebben geleid en er de noodzakelijke steun aan bieden in die zin dat zij onontbeerlijk zijn om de juiste betekenis van het dictum te bepalen. Het zijn immers de rechtsoverwegingen die aangeven welke bepaling precies als onwettig wordt beschouwd en wat precies de redenen zijn van de in het dictum vastgestelde onwettigheid, en waarmee de betrokken instelling bij de vervanging van de nietig verklaarde handeling rekening moet houden (beschikking Gerecht van eerste aanleg van 29 juni 2005, Pappas/Comité van de Regio’s, T‑254/04, punt 36 en aldaar aangehaalde rechtspraak; arrest Gerecht van eerste aanleg van 13 september 2005, Recalde Langarica/Commissie, T‑283/03, punt 50).

37      Bovendien is de verwerende instelling volgens de rechtspraak op grond van artikel 266 VWEU gehouden de maatregelen te nemen die nodig zijn om de gevolgen van de vastgestelde onwettigheden op te heffen, hetgeen in het geval van een reeds uitgevoerde handeling betekent dat de verzoeker weer in de situatie rechtens wordt gebracht waarin hij zich vóór die handeling bevond (arrest Gerecht van eerste aanleg van 17 december 2003, McAuley/Raad, T‑324/02, punt 57 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

38      Artikel 266 VWEU verplicht de betrokken instelling eveneens te vermijden dat een handeling die de nietig verklaarde handeling moet vervangen dezelfde onregelmatigheden vertoont als in het arrest houdende nietigverklaring zijn vastgesteld (arrest Recalde Langarica/Commissie, reeds aangehaald, punt 51 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

39      Slechts wanneer de uitvoering van het arrest houdende nietigverklaring bijzondere moeilijkheden oplevert, kan de betrokken instelling elke beslissing nemen welke de belanghebbenden een billijke compensatie kan bieden voor het nadeel dat voor hen uit het nietig verklaarde besluit is voortgevloeid. In dit verband kan de instelling contact met hen opnemen om te proberen tot een oplossing te komen die hun een billijke compensatie biedt voor de onwettigheid waarvan zij het slachtoffer zijn geweest (arrest Gerecht van 24 juni 2008, Andres e.a./ECB, F‑15/05, punt 132 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

40      Ten slotte moet worden gepreciseerd dat met betrekking tot met name de uitvoering van een arrest op het gebied van de openbare dienst, de hierboven genoemde regels ook moeten worden gelezen in het licht van artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, waarin het beginsel van behoorlijk bestuur is neergelegd, en met name van lid 1 van dat artikel, betreffende het recht van eenieder „dat zijn zaken onpartijdig, billijk en binnen een redelijke termijn door de instellingen, organen en instanties van de Unie worden behandeld”.

41      In het licht van deze beginselen moeten de feiten van de onderhavige zaak worden onderzocht.

42      In casu is het besluit van 12 juni 2008 bij het arrest van 29 juni 2010 ex tunc nietig verklaard, op grond dat Europol artikel 23 van het Europol-statuut had geschonden en, meer in het algemeen, verzoeksters rechten van verdediging, door haar niet het beoordelingsformulier te verstrekken op basis waarvan hij had geweigerd om haar een overeenkomst voor onbepaalde tijd te geven.

43      Voor een juiste uitvoering van het arrest van 29 juni 2010 was Europol dus verplicht om, ten eerste, verzoekster het beoordelingsformulier te verstrekken en haar standpunt daarover in ontvangst te nemen en, ten tweede, een nieuw besluit te nemen over een eventueel voorstel voor een overeenkomst voor onbepaalde tijd.

44      Zowel uit de schriftelijke opmerkingen van partijen en de stukken van het dossier als uit de antwoorden die Europol ter terechtzitting op vragen van het Gerecht heeft gegeven, blijkt echter dat Europol verzoekster na het arrest van 29 juni 2010 niet het beoordelingsformulier heeft verstrekt noch haar standpunt daarover in ontvangst heeft genomen noch een nieuw besluit heeft genomen over een eventueel voorstel voor een overeenkomst voor onbepaalde tijd.

45      Europol stelt weliswaar dat hij verzoekster de gelegenheid heeft gegeven om zich uit te spreken over de uitvoeringsmodaliteiten van het arrest van 29 juni 2010 en dat verzoekster het initiatief diende te nemen om haar opmerkingen over het beoordelingsformulier te maken.

46      Het is juist dat verzoekster spontaan opmerkingen had kunnen maken, doch dit neemt niet weg dat het op grond van artikel 266 VWEU specifiek en in de eerste plaats aan Europol en niet aan verzoekster was om de maatregelen ter uitvoering van het arrest van 29 juni 2010 te nemen.

47      Bovendien kan Europol zich niet op de e-mail van 16 maart 2011 beroepen voor de stelling dat hij, met het verzoek aan verzoekster om hem haar opmerkingen te doen toekomen over die e-mail en over de methode die hij wilde gebruiken voor de berekening van de vergoeding voor de onwettigheid van het besluit van 12 juni 2008, haar tegelijkertijd zou hebben verzocht om hem haar opmerkingen over het beoordelingsformulier te doen toekomen. In die e-mail wordt immers uitdrukkelijk gezegd (zie punt 12 van dit arrest) dat „verkrijging van [verzoeksters] standpunt over de onderdelen van het beoordelingsformulier betreffende [haar] persoonlijke situatie, ofschoon juridisch verplicht, een zeer beperkte invloed zou hebben gehad op het eindresultaat en dus op de kans om een overeenkomst voor onbepaalde tijd te krijgen”.

48      Voorts beroept Europol zich op het bestaan van bijzondere problemen voor de uitvoering van het arrest van 29 juni 2010 verband houdende met het feit dat de door zijn raad van bestuur goedgekeurde overeenkomsten voor onbepaalde tijd reeds waren gesloten en dat was voorzien in de voorheen door verzoekster vervulde functie. Europol geeft aan dat partijen het er in elk geval over eens waren om het arrest van 29 juni 2010 alleen uit te voeren door middel van de betaling van een vergoeding.

49      Gelet op de argumenten die Europol in dit verband aanvoert, moet opnieuw worden beklemtoond dat het Gerecht het besluit van 12 juni 2008 nietig heeft verklaard op grond dat verzoeksters rechten van verdediging waren geschonden, aangezien zij vóór de vaststelling van dat besluit geen kennis van het beoordelingsformulier had genomen noch gelegenheid had gehad om daarover opmerkingen te maken.

50      De stelling van Europol dat hij, ofschoon hij erkent dat hij partijen weer in de situatie diende te brengen waarin zij zich bevonden voordat het besluit van 12 juni 2008 effect sorteerde en dus in de eerste plaats verzoeksters rechten van verdediging diende te eerbiedigen, dit onmogelijk kon doen, omdat „de door de raad van bestuur goedgekeurde overeenkomsten voor onbepaalde tijd [inmiddels] reeds gesloten waren”, is dus kennelijk in strijd met de in de punten 35 tot en met 40 van dit arrest in herinnering gebrachte regels voor de juiste uitvoering van arresten van de Unierechter.

51      Wanneer een besluit van de administratie bij een arrest van de Unierechter nietig wordt verklaard wegens schending van de rechten van de verdediging, dient de betrokken administratie immers aan te tonen dat zij alle mogelijke maatregelen heeft getroffen om de gevolgen van die door de rechter vastgestelde onwettigheid te verhelpen. De administratie kan dus niet slechts stellen dat het niet meer mogelijk is om het slachtoffer van die schending van een fundamenteel recht in de omstandigheden te brengen waarin het zijn rechten van verdediging kan doen gelden, en al helemaal niet wegens besluiten die zijzelf op hetzelfde gebied later heeft genomen. Aanvaarding van een dergelijke handelwijze zou erop neerkomen dat de verplichting om in de eerste plaats de eerbiediging van de rechten van de verdediging te verzekeren en om het arrest waarbij die schending wordt vastgesteld uit te voeren, volledig wordt uitgehold. Slechts wanneer het om niet aan de betrokken administratie verwijtbare redenen objectief moeilijk of zelfs onmogelijk is om de gevolgen van de bij het arrest houdende nietigverklaring bestrafte schending van de rechten van de verdediging te verhelpen, zou dit arrest kunnen leiden tot de betaling van een vergoeding.

52      In casu heeft Europol echter geen enkele externe omstandigheid aangevoerd die hem zou hebben verhinderd de bij het arrest van 29 juni 2010 vastgestelde schending van de rechten van de verdediging te verhelpen.

53      Ten eerste is, anders dan Europol stelt, niet aangetoond dat verzoekster zou hebben ingestemd met het feit om het arrest van 29 juni 2010 alleen uit te voeren door middel van een financiële vergoeding, en niet door middel van een besluit dat de mogelijkheid inhoudt dat haar een overeenkomst voor onbepaalde tijd wordt aangeboden. Uit het gehele dossier, daaronder begrepen de brief van 6 september 2011 waarop Europol zich beroept, blijkt dat verzoeksters raadsman het er inderdaad mee eens was dat partijen in gesprek moesten gaan teneinde een regeling te treffen om verzoekster op redelijke en billijke wijze schadeloos te stellen, maar ook dat hij tegelijk de mening van Europol deelde dat verzoekster weer in de situatie rechtens moest worden gebracht waarin zij vóór de vaststelling van het besluit van 12 juni 2008 verkeerde en dat Europol daartoe in beginsel dat besluit diende te herzien, na haar de gelegenheid te hebben gegeven haar standpunt over het beoordelingsformulier duidelijk te maken. Ook al heeft verzoekster mogelijk haar instemming gegeven voor de betaling van een eerlijke en redelijke vergoeding, zij heeft die instemming in elk geval alleen gegeven onder voorbehoud van haar recht op een juiste uitvoering van het arrest van 29 juni 2010.

54      Ten tweede zij er met betrekking tot het feit dat was voorzien in de eerder door verzoekster vervulde functie aan herinnerd dat Europol ter uitvoering van het arrest van 29 juni 2010, na verzoeksters standpunt over het beoordelingsformulier te hebben verkregen, vervolgens diende na te gaan of de door verzoekster vervulde functie al dan niet in aanmerking kwam voor een overeenkomst, en dit overigens ongeacht de categorie („high impact”, „medium impact” of „low impact”) waarin die functie uiteindelijk zou worden ingedeeld. Indien nodig diende de raad van bestuur, waar het er nu juist om gaat om uitvoering te geven aan een arrest van het Gerecht dat gezag van gewijsde heeft, te besluiten om het aantal voor de jaren 2008 en 2009 te sluiten overeenkomsten te verhogen.

55      De stelling dat de sluiting van de door de raad van bestuur goedgekeurde overeenkomsten voor onbepaalde tijd bij de uitvoering van het arrest van 29 juni 2010 reeds had plaatsgevonden kan dus, zelfs indien wordt aangenomen dat deze juist is, geen rechtvaardiging opleveren voor de omstandigheid dat Europol niet heeft voldaan aan de verplichting om verzoekster het beoordelingsformulier te verstrekken en haar standpunt daarover te verkrijgen.

56      Ten derde moet worden beklemtoond dat Europol niet zonder meer mocht aannemen dat verzoeksters opmerkingen over het beoordelingsformulier geen enkele invloed zouden hebben gehad op het besluit om haar geen overeenkomst voor onbepaalde tijd te geven en dat die opmerkingen dus geen enkel belang zouden hebben gehad in het kader van de uitvoering van het arrest, daaronder begrepen eventueel voor de begroting van het bedrag van een vergoeding, omdat anders elke zin wordt ontnomen aan het arrest van 29 juni 2010. Het argument dat verzoeksters opmerkingen over het beoordelingsformulier slechts een louter theoretisch belang zouden hebben gehad, mist derhalve elke grondslag.

57      Zelfs al zou alleen bij wijze van denkoefening worden aangenomen dat verzoeksters opmerkingen over het beoordelingsformulier in het kader van een „reële” uitvoering van het arrest van 29 juni 2010 geen enkel concreet gevolg zouden kunnen hebben gehad, dan nog neemt dit niet weg dat die opmerkingen een belang hadden en in het kader van het gesprek moesten worden verkregen teneinde tot een redelijke vergoeding te komen, met name in het kader van de eventuele beoordeling van verzoeksters verlies van een kans om een overeenkomst voor onbepaalde tijd te krijgen. Overigens stelt verweerder zelf dat de invloed van de bij het arrest van 29 juni 2010 vastgestelde onwettigheid moeilijk kon worden beoordeeld, met name wegens het ontbreken van opmerkingen van verzoekster over het beoordelingsformulier.

58      Uit het voorgaande volgt dat Europol, daar hij niet verzoeksters opmerkingen over het beoordelingsformulier heeft verkregen en, sterker nog, deze niet in aanmerking heeft genomen in het kader van de uitvoering van het arrest van 29 juni 2010, met name om de invloed van de door verzoekster vervulde functie op de goede bedrijfsvoering van Europol te bepalen, het arrest van 29 juni 2010 niet op de juiste wijze heeft uitgevoerd. Het bestreden besluit is derhalve onwettig.

59      Bijgevolg moeten het vijfde middel en het eerste onderdeel van het zesde middel worden aanvaard, zonder dat uitspraak behoeft te worden gedaan over de andere door verzoekster aangevoerde middelen, en moet het bestreden besluit nietig worden verklaard.

 Kosten

60      Volgens artikel 87, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij, onverminderd de overige bepalingen van het achtste hoofdstuk van de tweede titel van dat Reglement, in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Op grond van artikel 87, lid 2, kan het Gerecht, wanneer de billijkheid dit vergt, beslissen dat een in het ongelijk gestelde partij slechts ten dele in de kosten wordt verwezen of zelfs niet in de kosten dient te worden verwezen.

61      Uit bovenstaande overwegingen volgt dat Europol in het ongelijk is gesteld. Bovendien heeft verzoekster in haar conclusies uitdrukkelijk gevraagd om Europol te verwijzen in de kosten. Daar de omstandigheden van de onderhavige zaak niet de toepassing van de bepalingen van artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering rechtvaardigen, zal Europol zijn eigen kosten dragen en wordt hij verwezen in verzoeksters kosten.

HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN (Eerste kamer),

rechtdoende, verklaart:

1)      Het besluit van 28 november 2011 waarbij de Europese Politiedienst B. Knöll ter uitvoering van het arrest van het Gerecht van 29 juni 2010, Knöll/Europol (F‑44/09), het bedrag van 20 000 EUR heeft toegekend, wordt nietig verklaard.

2)      De Europese Politiedienst draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van Knöll.

Kreppel

Perillo

Barents

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 5 november 2013.

De griffier

 

       De president van de Eerste kamer

W. Hakenberg

 

       H. Kreppel


* Procestaal: Nederlands.