Language of document : ECLI:EU:C:2015:572

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer)

10 september 2015 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Handelspolitiek – Antidumpingrecht op keramische tegels van oorsprong uit China – Uitvoeringsverordening (EU) nr. 917/2011 – Geldigheid – Verordening (EG) nr. 1225/2009 – Artikelen 3, leden 2, 3, 5 en 6, 17 en 20, lid 1 – Vaststelling van de schade en het oorzakelijk verband – Feitelijke onjuistheden en kennelijke beoordelingsfouten – Zorgvuldigheidsplicht – Onderzoek van de gegevens verstrekt door een in de steekproef opgenomen importeur – Motiveringsplicht – Rechten van de verdediging”

In zaak C‑569/13,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de förvaltningsrätt i Malmö (Zweden) bij beslissing van 4 november 2013, ingekomen bij het Hof op 6 november 2013, in de procedure

Bricmate AB

tegen

Tullverket,

wijst

HET HOF (Derde kamer),

samengesteld als volgt: M. Ilešič, kamerpresident, A. Ó Caoimh (rapporteur), C. Toader, E. Jarašiūnas en C. G. Fernlund, rechters,

advocaat-generaal: E. Sharpston,

griffier: C. Strömholm, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 3 december 2014,

gelet op de opmerkingen van:

–        Bricmate AB, vertegenwoordigd door C. Dackö, U. Käll en M. Johansson, advokater,

–        de Raad van de Europese Unie, vertegenwoordigd door S. Boelaert en A. Norberg als gemachtigden, bijgestaan door B. O’Connor, solicitor, en S. Gubel, avocat,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door M. França en J. Enegren als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 21 mei 2015,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de geldigheid van uitvoeringsverordening (EU) nr. 917/2011 van de Raad van 12 september 2011 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht op keramische tegels van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 238, blz. 1).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Bricmate AB (hierna: „Bricmate”) en het Tullverk (douaneadministratie) over de inning door het Tullverk van een antidumpingrecht op door Bricmate uit China ingevoerde keramische tegels.

 Toepasselijke bepalingen van Unierecht

 Basisverordening

3        Artikel 1, lid 1, van verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB L 343, blz. 51, met rectificatie in PB 2011, L 36, blz. 20; hierna: „basisverordening”) bepaalt dat „[e]en antidumpingrecht kan worden toegepast op ieder product ten aanzien waarvan dumping plaatsvindt, wanneer het in de [Europese Unie] in het vrije verkeer brengen daarvan schade veroorzaakt”.

4        Artikel 3 van deze verordening, met als opschrift „Vaststelling van schade”, bepaalt in de leden 1 tot en met 3, 5 en 6:

„1.      Voor de toepassing van deze verordening wordt onder ,schade’, tenzij anders bepaald, verstaan aanmerkelijke schade voor een bedrijfstak van de [Unie], dreiging van aanmerkelijke schade voor een bedrijfstak van de [Unie] of aanmerkelijke vertraging van de vestiging van een dergelijke bedrijfstak en wordt dit begrip overeenkomstig de bepalingen van dit artikel uitgelegd.

2.      De vaststelling van schade is gebaseerd op positief bewijsmateriaal en houdt een objectief onderzoek in van:

a)      de omvang van de invoer met dumping en de gevolgen daarvan voor de prijzen van soortgelijke producten in de [Unie] en

b)      de gevolgen van deze invoer voor de bedrijfstak van de [Unie].

3.      Wat de omvang van de invoer met dumping betreft, wordt nagegaan of deze, in absolute cijfers dan wel in verhouding tot de productie of het verbruik in de [Unie], aanzienlijk is toegenomen. Wat de weerslag van de invoer met dumping op de prijzen betreft, wordt nagegaan of een aanzienlijke prijsonderbieding door het met dumping ingevoerde product ten opzichte van de prijzen van soortgelijke producten van de bedrijfstak van de [Unie] heeft plaatsgevonden, dan wel of deze invoer de prijzen op enige andere wijze sterk drukt of een aanzienlijke belemmering vormt voor prijsverhogingen die zonder deze invoer hadden plaatsgevonden, met dien verstande dat geen van deze factoren op zich, noch verscheidene van deze factoren tezamen noodzakelijkerwijze doorslaggevend is of zijn.

[...]

5.      Het onderzoek naar de gevolgen van de invoer met dumping voor de betrokken bedrijfstak van de [Unie] omvat een beoordeling van alle relevante economische factoren en indicatoren die op de situatie van die bedrijfstak van invloed zijn, zoals het feit dat een bedrijfstak nog steeds herstellende is van de gevolgen van invoer met dumping of subsidiëring die in het verleden heeft plaatsgevonden, de werkelijke hoogte van de dumpingmarge, de werkelijke en potentiële daling van de verkoop, de winst, de productie, het marktaandeel, de productiviteit, de rentabiliteit en de bezettingsgraad, alsmede de factoren die van invloed zijn op de prijzen in de [Unie], de werkelijke en potentiële negatieve gevolgen voor de ,cash flow’, de voorraden, de werkgelegenheid, de lonen, de groei en het vermogen om kapitaal of investeringen aan te trekken. Deze lijst is niet limitatief, noch zijn één of meer van deze factoren noodzakelijkerwijze doorslaggevend.

6.      Aan de hand van het overeenkomstig lid 2 voorgelegde relevante bewijsmateriaal moet worden aangetoond, dat de invoer met dumping schade in de zin van deze verordening veroorzaakt. Hierbij moet meer in het bijzonder worden aangetoond, dat de overeenkomstig lid 3 vastgestelde omvang en/of prijzen de in lid 5 omschreven gevolgen hebben voor de bedrijfstak van de [Unie] en dat deze gevolgen als aanmerkelijk kunnen worden aangemerkt.”

5        Artikel 17 van de basisverordening, „Steekproeven”, bepaalt in lid 1 dat „[i]ndien het aantal klagers, exporteurs of importeurs, productsoorten of transacties groot is, [...] het onderzoek [kan] worden beperkt tot een redelijk aantal partijen, producten of transacties, door gebruik te maken van statistisch geldige steekproeven op basis van op het tijdstip van de selectie beschikbare gegevens, of tot de grootste representatieve productie-, verkoop- of exporthoeveelheden die binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs kunnen worden onderzocht”.

6        De leden 2 tot en met 4 van dit artikel bepalen de wijze waarop de steekproeven worden samengesteld en de dumpingmarge in dat geval moet worden berekend.

7        In artikel 20 van die verordening, „Mededeling van feiten en overwegingen”, is in lid 1 bepaald:

„De klagers, de importeurs, de exporteurs, de representatieve verenigingen van importeurs en exporteurs, en de vertegenwoordigers van het land van uitvoer kunnen verzoeken om mededeling van bijzonderheden betreffende de voornaamste feiten en overwegingen op grond waarvan voorlopige maatregelen zijn ingesteld. Deze verzoeken dienen onmiddellijk na de instelling van de voorlopige maatregelen schriftelijk te worden ingediend en de mededeling wordt zo spoedig mogelijk daarna schriftelijk gedaan.”

 Voorlopige verordening

8        Op 16 maart 2011 heeft de Europese Commissie verordening (EU) nr. 258/2011 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op keramische tegels van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 70, blz. 5; hierna: „voorlopige verordening”) vastgesteld.

9        In deel B van die verordening, betreffende het betrokken product en het soortgelijke product, luidden de overwegingen 27 tot en met 32, met het opschrift „Soortgelijk product”:

„(27)      Eén partij voerde aan dat het product dat uit [China] wordt ingevoerd en het product dat door de bedrijfstak van de Unie wordt geproduceerd, niet vergelijkbaar zijn.

(28)      Er zij op gewezen dat de Commissie de prijsvergelijkingen heeft gebaseerd op productsoorten die worden onderscheiden op grond van productcontrolenummers (,PCN’s’) die op acht kenmerken berusten.

(29)      De desbetreffende partij heeft haar argumenten naar voren gebracht tijdens een hearing door de daartoe bevoegde ambtenaar. Zij argumenteerde dat het gebrek aan vergelijkbaarheid toe te schrijven was aan verschillen in technologie, materiaal, polijst en design die voor de productie van tegels uit de Unie en uit [China] worden gebruikt, alsook dat op technologisch geavanceerde productielijnen tegels van hoge kwaliteit met zeefdruk en verschillende kleuren worden geproduceerd. De onderneming verklaarde dat er verschillende druktechnieken bestaan voor zeefdruk, rotodruk en inktjetdruk.

(30)      Hoewel de partij werd verzocht gedetailleerde informatie over te leggen waarin al deze aspecten van productvergelijkbaarheid werden uiteengezet, kon zij haar argumenten niet staven. Het argument inzake de verbetering van de vergelijkbaarheid werd evenmin met bewijzen gestaafd. Voorts erkende de partij zelf dat de productsoorten die in aanmerking zouden komen indien de vier voorgestelde criteria zouden worden toegevoegd, slechts 0,5 % van de tegelmarkt zouden vertegenwoordigen. Zoals vermeld in het verslag van de voor hearings bevoegde ambtenaar, waarin het standpunt van de betrokken onderneming werd samengevat, was de resterende 99,5 % van de producten die onder dezelfde PCN’s vielen vergelijkbaar.

(31)      Zoals hierboven vermeld, heeft de partij noch de noodzaak om de extra criteria in te voeren, noch hun mogelijke gevolgen voor de prijzen gestaafd. Gezien het verwaarloosbare marktaandeel van de betrokken productsoorten en de expliciete erkenning door de partij dat 99,5 % van de tegels vergelijkbaar was onder het betrokken PCN, moest het verzoek om extra criteria aan de PCN-structuur toe te voegen voorlopig worden afgewezen.

(32)      Er wordt geconcludeerd dat het betrokken product, het product dat in [China] wordt geproduceerd en aldaar op de binnenlandse markt wordt verkocht, en het betrokken product dat in het voorlopige referentieland, de VS, wordt geproduceerd en aldaar op de binnenlandse markt wordt verkocht dezelfde fysische en technische basiskenmerken hebben en voor dezelfde basisdoeleinden worden gebruikt als het betrokken product dat door de bedrijfstak van de Unie in de Unie wordt geproduceerd en aldaar wordt verkocht. Deze producten worden bijgevolg voorlopig beschouwd als gelijk in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.”

10      In deel D van de voorlopige verordening, betreffende de vaststelling van de schade, waren de overwegingen 68 tot en met 111 opgenomen. Inzonderheid luidden de overwegingen 71 en 72, onder punt 2 van dat deel, „Verbruik in de Unie”:

„(71) Het verbruik in de Unie werd vastgesteld door de invoer volgens Eurostat op te tellen bij de verkoop van de producenten in de Unie op de markt van de Unie. De gegevens betreffende de totale verkoop in de Unie van het betrokken product [zijn] gebaseerd op gecontroleerde gegevens van zowel nationale als Europese verenigingen van producenten. De gegevens van de verenigingen en van Prodcom [communautaire productie] zijn geëxtrapoleerd om tot de totale verkoop in de Unie te komen.

(72)      Tijdens de beoordelingsperiode, d.w.z. tussen 2007 en het eind van het [onderzoekstijdvak], is het verbruik in de Unie met 29 % gedaald; de sterkste daling deed zich voor tussen 2007 en 2008 en bedroeg 13 %. Het verbruik lag in het [onderzoekstijdvak] 8 % lager dan in 2009.”

11      In punt 2 van dat deel was tabel 1, „Verbruik”, opgenomen. Daarin stond te lezen:

„Volume (in duizenden m²)

2007

2008

2009

[Onderzoektijdvak]

+ Totale invoer

157 232

140 715

115 676

119 689

+ Productie in de Unie die op de markt van de Unie wordt verkocht

1 275 486

1 099 092

992 204

895 140

Index (2007 = 100)

100

86

78

70

= Verbruik

1 432 718

1 239 807

1 107 880

1 014 829

Index (2007 = 100)

100

87

77

71

Jaarlijkse daling

 

– 13 %

– 11 %

– 8 %”


12      Onder punt 3 van deel D, „Invoer uit [China]”, was punt 3.1 opgenomen, met als opschrift „Omvang, marktaandeel en prijzen van de invoer van het betrokken product”. De overwegingen 73 tot en met 75 daaronder luidden:

„(73) De ontwikkeling van de omvang, het marktaandeel en de gemiddelde prijzen van de invoer uit [China] is hieronder weergegeven. De onderstaande gegevens inzake de trends van de hoeveelheden en de prijzen zijn afkomstig van Eurostat.

Tabel 2

Invoer uit [China]

Volume (in duizenden m²)

2007

2008

2009

[Onderzoektijdvak]

Omvang van de invoer uit het betrokken land

68 081

65 122

62 120

66 023

Index (2007 = 100)

100

96

91

97

Op jaarbasis

 

– 4 %

– 5 %

+ 6 %

Marktaandeel van de invoer uit het betrokken land

4,8 %

5,3 %

5,6 %

6,5 %

Prijs van de invoer uit het betrokken land (EUR/m²)

4,7

4,9

4,4

4,5

Index (2007 = 100)

100

105

95

97

Op jaarbasis

 

+ 4 %

– 10 %

+ 2 %


(74)      Het volume van de totale invoer uit [China] is tijdens de beoordelingsperiode met 3 % gedaald en bedroeg in het [onderzoekstijdvak] ongeveer 66 miljoen m². De dalende trend als zodanig stemt overeen met de dalende trend van het verbruik, maar is veel minder uitgesproken en deed zich voor tussen 2007 en 2009. Tussen 2009 en het eind van het [onderzoekstijdvak] zijn de uit [China] ingevoerde volumes met 6 % gedaald. Over de hele beoordelingsperiode is het marktaandeel van de invoer uit [China] met 35 % gestegen, namelijk van 4,8 % in 2007 tot 6,5 % in het [onderzoekstijdvak].

(75)      De prijzen van de invoer uit [China] zijn tijdens de beoordelingsperiode met 4 % gedaald, namelijk van 4,7 EUR/m² tot 4,5 EUR/m².”

13      In de overwegingen 76 en 77, onder punt 3.2, met als opschrift „Prijsonderbieding”, heette het:

„(76) Voor de beoordeling van de prijsonderbieding werden de gewogen gemiddelde verkoopprijzen van de producenten in de Unie voor niet-verbonden afnemers op de markt van de Unie, af fabriek, per productsoort vergeleken met de overeenkomstige gewogen gemiddelde cif-prijzen [cost, insurance, freight] van de invoer uit [China] voor de eerste onafhankelijke afnemer op de markt van de Unie, gecorrigeerd voor de douanerechten, de kosten na invoer en het handelsstadium.

(77)      Uit deze vergelijking is gebleken dat de invoer van het betrokken product in het [onderzoekstijdvak] in de Unie werd verkocht tegen prijzen die de prijzen van de bedrijfstak van de Unie onderboden. Uitgedrukt in percentage van de prijzen van de bedrijfstak van de Unie bedroeg de onderbieding 44 % tot 57 %. De berekeningen zijn gebaseerd op de gegevens van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie en van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs in [China].”

14      In deel E van de voorlopige verordening, betreffende het oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping en de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade (hierna: „oorzakelijk verband tussen de invoer en de schade”), was punt 2 opgenomen, dat betrekking had op de gevolgen van de invoer uit China. De overwegingen 114 en 116 daaronder luidden:

„(114) Deze groei viel ook samen met een daling van het verbruik in de Unie. Hoewel de uit [China] ingevoerde hoeveelheden tussen 2007 en 2009 met 9 procentpunten zijn gedaald – net als het verbruik, dat tijdens dezelfde periode echter met 23 procentpunten is gedaald –, groeide het marktaandeel van [China] sinds 2007 continu. Bovendien steeg de invoer uit [China] tussen 2009 en het eind van het [onderzoekstijdvak] met 6 procentpunten, ondanks een verdere daling van het verbruik met 6 procentpunten.

[...]

(116) Het groeiende marktaandeel van de invoer uit [China], in combinatie met de dalende prijzen en de steeds grotere prijsverschillen tussen de Unie en [China], viel samen met de verslechtering van de situatie van de bedrijfstak van de Unie.”

15      De overwegingen 144 tot en met 146 van de voorlopige verordening betreffende het belang van de importeurs, waren opgenomen onder deel F, „Belang van de Unie”, en luidden:

„(144) Uit het onderzoek is echter gebleken dat de importeurs en gebruikers kunnen overschakelen op producten die uit derde landen of binnen de Unie worden betrokken. Overschakelen kan vrij gemakkelijk, aangezien het onderzochte product in verschillende landen van de Unie en daarbuiten (Turkije, Verenigde Arabische Emiraten, Egypte, Zuidoost-Azië, Brazilië en andere) wordt vervaardigd.

(145) Eén importeur verklaarde dat hij na de opening van het onderzoek heeft geprobeerd van leverancier te veranderen, maar dat hij daar niet in is geslaagd. Een andere importeur daarentegen verklaarde dat dit proces reeds tijdens het onderzoek gaande was en succesvol is gebleken. Een derde importeur voerde aan dat hij zijn orderportefeuille tot niet-Chinese producenten zou uitbreiden en dat dit geen probleem zou zijn.

(146)Bijgevolg wordt voorlopig geconcludeerd dat de instelling van maatregelen de importeurs in de Unie niet zou verhinderen in andere landen vergelijkbare producten te kopen. Voorts hebben de antidumpingrechten niet tot doel specifieke handelskanalen af te sluiten, maar eerlijke concurrentievoorwaarden te herstellen en oneerlijke handelspraktijken tegen te gaan.”

 Verordening nr. 917/2011

16      In deel A van verordening nr. 917/2011 wordt de administratieve procedure die heeft geleid tot de vaststelling van de voorlopige maatregelen, uiteengezet, waarna in deel B het „betrokken product en soortgelijk product” wordt behandeld. De overwegingen 42 tot en met 46 in dat deel luiden:

„(42) Nadat voorlopige maatregelen waren ingesteld heeft een belanghebbende erop gewezen dat de GN-codes die betrekking hebben op het betrokken product in de verordening tot instelling van voorlopige maatregelen waren gewijzigd in vergelijking met de GN-codes in het bericht van inleiding; hij vroeg naar de redenen voor deze verschillen en of deze gevolgen hadden voor de productomschrijving.

(43)      De verschillen tussen de GN-codes in de verordening tot instelling van voorlopige maatregelen en die in het bericht van inleiding houden geen verandering van de productomschrijving of van de reikwijdte van het onderzoek in. De wijzigingen betekenen niet dat het om andere soorten tegels gaat: er moest gewoon rekening worden gehouden met de algemene wijzigingen van de gecombineerde nomenclatuur overeenkomstig verordening (EU) nr. 861/2010 van de Commissie die sinds 1 januari 2011 van toepassing is [...].

(44)      Een belanghebbende verzocht dat bepaalde keramische mozaïeken van de productomschrijving zouden worden uitgesloten. De partij voerde aan dat, indien maatregelen werden ingesteld, deze categorie van het betrokken product aan concurrentievermogen zou inboeten ten opzichte van andere producten waarmee het verwisselbaar is, en dat in dit segment toch geen dumping plaatsvindt.

(45)      Wat dit argument betreft, heeft het onderzoek uitgewezen dat aangezien keramische mozaïeken en andere soorten keramische tegels dezelfde fysieke en technische basiskenmerken hebben, een herziening van de productomschrijving niet gerechtvaardigd is. Wat de afwezigheid van dumping in dit segment betreft, wat niet met bewijsmateriaal werd onderbouwd, zij opgemerkt dat de analyse van dumping en schade de situatie van het hele betrokken product moet weergeven. Dit argument wordt bijgevolg verworpen.

(46)      Gelet op het bovenstaande en aangezien er geen andere opmerkingen over het betrokken of het soortgelijke product werden ontvangen, worden de overwegingen 25 tot en met 32 van de voorlopige verordening bevestigd.”

17      In deel D van verordening nr. 917/2011, betreffende de vaststelling van de schade voor de bedrijfstak van de Unie, zijn de overwegingen 99 tot en met 137 opgenomen.

18      Punt 1 van dat deel D, betreffende de productie in de Unie en de bedrijfstak van de Unie, bevat punt 1.1, met als opschrift „Verbruik in de Unie”. Onder dat punt heet het in overweging 100:

„Aangezien geen opmerkingen of bevindingen inzake het verbruik in de Unie werden ingediend, worden de conclusies in de overwegingen 71 en 72 van de voorlopige verordening bevestigd.”

19      Punt 2 van dat deel betreft de invoer uit China en bevat onder meer de overwegingen 107 en 108, die als volgt zijn geformuleerd:

„(107) De schommelingen van de prijs en de omvang van de invoer uit [China] zijn in absolute termen inderdaad beperkt. Tijdens de beoordelingsperiode is de invoer uit [China] met 3 % gedaald. De conclusie in verband met de omvang van de invoer uit [China] diende evenwel in de context te worden geplaatst van een algemene daling van het verbruik op de markt van de Unie. Het feit dat de invoer uit [China] tijdens deze periode met slechts 3 % daalde, terwijl het algemene verbruik met 29 % afnam, had duidelijk gevolgen voor de aanwezigheid van [China] op de markt van de Unie. Doordat de invoer uit [China] stabiel bleef, kon deze aan marktaandeel winnen in een periode waar andere marktdeelnemers verliezen moesten incasseren.

(108) De gemiddelde prijzen bij invoer uit [China] die in overweging 73 van de voorlopige verordening zijn vermeld, zijn op statistieken van Eurostat gebaseerd. De juistheid van de gemiddelde prijzen bij invoer in bepaalde lidstaten werd betwist, maar wijzigingen van officiële statistieken zijn niet bevestigd. In ieder geval wordt eraan herinnerd dat alleen voor de vaststelling van de algemene trends gegevens van Eurostat werden gebruikt en dat zelfs indien de Chinese prijzen bij invoer naar boven werden bijgesteld, het schadeplaatje in zijn geheel hetzelfde zou zijn gebleven met hoge prijsonderbiedings- en prijsbederfmarges. Noch voor de berekening van de schademarge, noch voor de berekening van de dumpingmarge is gebruikgemaakt van Eurostatgegevens. Om de hoogte van de marges vast te stellen is uitsluitend gebruikgemaakt van gecontroleerde gegevens van ter plaatse gecontroleerde ondernemingen. Zelfs indien verschillen met de statistieken werden vastgesteld, zou dit geen enkel gevolg hebben voor de hoogte van de medegedeelde marges.”

20      In deel E van verordening nr. 917/2011, betreffende het oorzakelijk verband tussen de invoer en de schade, zijn de overwegingen 138 tot en met 169 opgenomen.

21      Deel F van verordening nr. 917/2011, met als opschrift „Belang van de Unie”, bevat 5 punten. In punt 2, „Belang van de importeurs”, wordt in de overwegingen 174 en 175 vermeld:

„(174) Op een groot deel van de invoer zijn geen rechten van toepassing, aangezien die niet uit [China] afkomstig is. De kenmerken van het product, dat overal ter wereld in vergelijkbare hoeveelheden wordt geproduceerd, wijzen erop dat deze producten onderling verwisselbaar zijn en dat het product ondanks de aangevoerde argumenten bij andere leveranciers kan worden betrokken. Het onderzoek heeft aangetoond dat zelfs importeurs die afhankelijk zijn van invoer uit [China], die – zoals uit het onderzoek is gebleken – wordt verkocht met dumping en tegen prijzen die de prijzen van producten van oorsprong uit de Unie aanzienlijk onderbieden, hun verkoopprijzen met meer dan 30 % kunnen verhogen. Dit, samen met het feit dat is vastgesteld dat importeurs ongeveer 5 % winst hebben gemaakt en minstens een deel van de potentiële kostenstijging aan hun afnemers kunnen doorberekenen, wijst erop dat zij in staat zijn om het hoofd te bieden aan de gevolgen van de maatregelen.

(175) Bovendien en zoals ook werd geconcludeerd in overweging 144 van de voorlopige verordening, verhindert de instelling van maatregelen de importeurs in de Unie niet het aandeel te verhogen van hun invoer van producten uit beschikbare bronnen binnen de Unie en in andere derde landen die niet aan dumping doen.”

22      Artikel 1, lid 1, van verordening nr. 917/2011 bepaalt:

„Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op plavuizen en vloer- en wandtegels, al dan niet verglaasd of geglazuurd, van keramische stoffen; blokjes en dergelijke artikelen voor mozaïeken, al dan niet verglaasd of geglazuurd, van keramische stoffen, ook indien op een drager, momenteel ingedeeld onder de GN-codes 6907 10 00, 6907 90 20, 6907 90 80, 6908 10 00, 6908 90 11, 6908 90 20, 6908 90 31, 6908 90 51, 6908 90 91, 6908 90 93 en 6908 90 99, van oorsprong uit de Volksrepubliek China.”

 Hoofdgeding en prejudiciële vraag

23      Op 7 mei 2010 is bij de Commissie een klacht ingediend waarbij werd gesteld dat keramische tegels uit China met dumping werden ingevoerd, waardoor de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade werd berokkend.

24      Daarop heeft de Commissie op 19 juni 2010 een bericht van inleiding van een antidumpingprocedure betreffende de invoer van keramische tegels uit de Volksrepubliek China bekendgemaakt (PB C 160, blz. 20). Het onderzoek naar de dumping en schade voor de bedrijfstak van de Unie had betrekking op de periode van 1 april 2009 tot en met 31 maart 2010. Het onderzoek van de relevante ontwikkelingen voor de beoordeling van de schade voor die bedrijfstak en het oorzakelijk verband tussen de invoer en de schade had betrekking op de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 maart 2010. Het onderzoek betrof alle keramische tegels die waren ingevoerd onder tariefposten 6907 en 6908 van de gecombineerde nomenclatuur in bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 256, blz. 1), zoals gewijzigd (hierna: „GN”).

25      Bricmate is een Zweedse onderneming die keramische tegels uit China invoert. In het kader van het antidumpingonderzoek werd zij samen met zes andere ondernemingen geselecteerd om deel uit te maken van de steekproef van onafhankelijke importeurs. In dat verband heeft zij de Commissie op 10 september 2010 gedetailleerde informatie verstrekt in antwoord op de vragenlijst van de Commissie. Zij heeft die informatie later, op 10 december 2010, aangevuld.

26      Op 16 maart 2011 heeft de Commissie de voorlopige verordening vastgesteld. Op 15 april 2011 heeft Bricmate haar opmerkingen over die verordening bij de Commissie ingediend. Bij brief van 1 juli 2011 heeft de Commissie op die opmerkingen geantwoord en aan Bricmate een algemene mededeling van feiten en overwegingen toegezonden op basis waarvan zij voornemens was de Raad van de Europese Unie aan te bevelen om definitieve antidumpingmaatregelen in te stellen.

27      Op 11 juli 2011 heeft Bricmate haar opmerkingen over de algemene mededeling ingediend, die zij op 15 juli 2011 nog heeft aangevuld naar aanleiding van de tussenkomst van de voor de hearings bevoegde ambtenaar. Bij brief van 27 juli 2011 heeft de Commissie geantwoord op de opmerkingen van Bricmate, die haar opmerkingen op dit antwoord op 23 augustus 2011 heeft ingediend.

28      Op 12 september 2011 heeft de Raad verordening nr. 917/2011 vastgesteld.

29      Op 28 november 2011 heeft Bricmate overeenkomstig artikel 263, vierde alinea, VWEU bij het Gerecht van de Europese Unie beroep tot nietigverklaring van die verordening ingesteld. Bij de beschikking Bricmate/Raad (T‑596/11, EU:T:2014:53) heeft het Gerecht dit beroep niet-ontvankelijk verklaard, voor zover verzoekster niet individueel werd geraakt door de verordening waarvan om nietigverklaring werd verzocht en die verordening uitvoeringsmaatregelen met zich bracht.

30      Op basis van verordening nr. 917/2011 heeft het Tullverk tussen 31 oktober 2011 en 28 mei 2012 32 aanslagen opgelegd waarbij het antidumpingrecht werd toegepast op Bricmates invoer van keramische tegels uit China.

31      Met haar beroep bij de verwijzende rechter heeft Bricmate verzocht om nietigverklaring van die aanslagen op grond dat verordening nr. 917/2011 ongeldig is. Ter ondersteuning van haar betoog dat deze verordening ongeldig is, heeft zij twee middelen aangevoerd. Het eerste middel bestaat uit twee onderdelen, waarvan het eerste betrekking heeft op vermeende onjuistheden in de statistieken van Eurostat waarop de Commissie zich heeft gebaseerd. Volgens het tweede onderdeel van dit middel hebben de instellingen van de Unie de aangevoerde onjuistheden niet onderzocht. Met het tweede middel stelt zij dat de Commissie haar tijdens het onderzoek onrechtmatig heeft behandeld.

32      De verwijzende rechter benadrukt dat hij niet kan uitsluiten dat de argumenten van Bricmate gegrond zijn.

33      Met zijn prejudiciële vraag, onder a) en b), wenst de verwijzende rechter aldus te vernemen of verordening nr. 917/2011 ongeldig is op grond dat de statistieken die de Commissie in het kader van haar onderzoek heeft gebruikt, onjuist zijn, en de Raad en de Commissie dus van een verkeerde premisse zijn uitgegaan bij de vaststelling van de schade voor de bedrijfstak van de Unie en het oorzakelijk verband.

34      Met zijn prejudiciële vraag, onder c), wenst de verwijzende rechter te vernemen of de instellingen van de Unie door in overweging 108 van verordening nr. 917/2011 te verklaren dat wijzigingen van de officiële statistieken niet zijn bevestigd, hun zorgvuldigheidsplicht niet zijn nagekomen en artikel 3, leden 2 en 6, van de basisverordening hebben geschonden. In dat verband verwijst hij naar de beweringen van Bricmate dat zij de Commissie erop had gewezen dat de statistieken van Eurostat niet correct waren.

35      Met zijn prejudiciële vraag, onder d) tot en met f), vraagt de verwijzende rechter zich af of de Commissie, door geen rekening te houden met de argumenten van Bricmate inzake de verschillen in het productieproces van keramische tegels van oorsprong uit China en van oorsprong uit Europa en inzake het aanbod van die producten op de markt van de Unie, haar motiveringsplicht in de zin van artikel 296 VWEU niet is nagekomen en Bricmates recht van verweer en de artikelen 17 en 20, lid 1, van de basisverordening heeft geschonden.

36      Dienaangaande zet de verwijzende rechter uiteen dat Bricmate, die door de Commissie was geselecteerd als onafhankelijke importeur voor de steekproef in het kader van de antidumpingprocedure, het belang heeft benadrukt van het snijprocedé van de keramische tegels in China en heeft opgemerkt dat zeven soorten tegels niet in de Unie verkrijgbaar waren. De GN-tariefposten die in de antidumpingprocedure en bij de berekening van de schade voor de bedrijfstak van de Unie zijn gebruikt, houden evenwel geen rekening met die bijzonderheden. De verwijzende rechter is van oordeel dat de instellingen van de Unie niet duidelijk hebben uiteengezet op welke wijze zij met de door Bricmate verstrekte informatie rekening hebben gehouden bij de vaststelling van de voorlopige verordening en verordening nr. 917/2011, temeer daar zij Bricmates argumenten enigszins tegenspraken. De verwijzende rechter stelt in het bijzonder vast dat geen rekening is gehouden met de informatie over het beperkte aanbod van tegels en de vermeende verschillen in het snijprocedé, noch met Bricmates opmerkingen. In dit verband volgt uit het arrest van het Gerecht Gul Ahmed Textile Mills/Raad (T‑199/04, EU:T:2011:535, punt 77) dat de instellingen van de Unie bij toepassing van de steekproefmethode rekening moeten houden met de gegevens over de uitvoer van alle in de steekproef opgenomen ondernemingen. Door de door Bricmate verstrekte informatie buiten beschouwing te laten, heeft de Commissie de regels inzake het gebruik van steekproeven, zoals neergelegd in artikel 17 van de basisverordening, geschonden.

37      In die omstandigheden heeft de förvaltningsrätt i Malmö (bestuursrechter in eerste aanleg te Malmö) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

„Is [verordening nr. 917/2011] ongeldig op een van de volgende gronden:

a)      het onderzoek van de [...]instellingen [van de Unie] geeft blijk van kennelijk onjuiste beoordelingen van de feiten;

b)      het onderzoek van de [...]instellingen [van de Unie] bevat kennelijk onjuiste beoordelingen;

c)      de Commissie heeft haar zorgvuldigheidsplicht verzuimd en artikel 3, leden 2 en 6, van [de basisverordening] geschonden;

d)      de Commissie is haar verplichtingen krachtens artikel 20, lid 1, van [de basisverordening] niet nagekomen en heeft de rechten van verdediging van [Bricmate] niet in acht genomen;

e)      de Commissie heeft in strijd met artikel 17 van [de basisverordening] verzuimd rekening te houden met de informatie die [Bricmate] verstrekte en/of

f)      de Commissie heeft haar motiveringsplicht (overeenkomstig artikel 296 VWEU) verzuimd?”

 Verzoek tot heropening van de mondelinge behandeling

38      Nadat de advocaat-generaal conclusie had genomen, heeft Bricmate, bij op 17 juni 2015 ter griffie van het Hof neergelegde akte, verzocht om heropening van de mondelinge behandeling. Ter ondersteuning van dat verzoek voert Bricmate in wezen aan dat de Commissie ter terechtzitting heeft erkend dat zij in de eindfase van het antidumpingonderzoek wist dat de betrokken statistieken niet correct waren. Deze kennis vormt een nieuw element, waarover partijen geen standpunten hebben uitgewisseld en dat niet is onderzocht in de conclusie van de advocaat-generaal.

39      In herinnering zij gebracht dat het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie en het Reglement voor de procesvoering van het Hof niet in de mogelijkheid voorzien voor partijen om opmerkingen in te dienen in antwoord op de conclusie van de advocaat-generaal (zie arrest Vnuk, C‑162/13, EU:C:2014:2146, punt 30 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

40      Volgens artikel 252, tweede alinea, VWEU, heeft de advocaat-generaal tot taak, in het openbaar in volkomen onpartijdigheid en onafhankelijkheid met redenen omklede conclusies te nemen aangaande zaken waarin zulks overeenkomstig het Statuut van het Hof van Justitie vereist is. Het Hof is noch door de conclusie van de advocaat-generaal, noch door de motivering op grond waarvan hij tot die conclusie komt, gebonden (zie arrest Commissie/Parker Hannifin Manufacturing en Parker-Hannifin, C‑434/13 P, EU:C:2014:2456, punt 29 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

41      Het Hof kan evenwel krachtens artikel 83 van zijn Reglement voor de procesvoering in elke stand van het geding, de advocaat-generaal gehoord, de heropening van de mondelinge behandeling gelasten, onder meer wanneer het zich onvoldoende voorgelicht acht, of wanneer een zaak moet worden beslecht op grond van een argument waarover de partijen of de in artikel 23 van het Statuut van het Hof van Justitie bedoelde belanghebbenden hun standpunten niet voldoende hebben kunnen uitwisselen (arrest Nordzucker, C‑148/14, EU:C:2015:287, punt 24).

42      Dit is in casu niet het geval. Bricmate heeft immers zowel tijdens de schriftelijke als de mondelinge behandeling al haar argumenten feitelijk en rechtens ter ondersteuning van haar aanspraken uiteengezet. In het bijzonder zij wat betreft het vermeende nieuwe element ter terechtzitting vastgesteld dat hierover standpunten zijn uitgewisseld in beide fasen van de procedure. Het Hof is dan ook, de advocaat-generaal gehoord, van oordeel dat het over alle noodzakelijke gegevens beschikt om uitspraak te kunnen doen, en dat over deze gegevens voor het Hof is gediscussieerd.

43      Gelet op een en ander ziet het Hof geen aanleiding voor heropening van de mondelinge behandeling.

 Beantwoording van de prejudiciële vraag

 Artikel 3, leden 2 en 6, van de basisverordening, feitelijke onjuistheden, kennelijke beoordelingsfouten en schending van de zorgvuldigheidsplicht

44      Met zijn prejudiciële vraag, onder a) tot en met c), wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of verordening nr. 917/2011 ongeldig is voor zover de instellingen van de Unie blijk hebben gegeven van een onjuiste opvatting van de feiten en een kennelijk onjuiste beoordeling in het kader van het antidumpingonderzoek omdat zij zich voor de vaststelling van de schade voor de bedrijfstak van de Unie en het oorzakelijk verband tussen de invoer en de schade hebben gebaseerd op incorrecte statistieken van Eurostat, en voor zover zij hun zorgvuldigheidsplicht niet in acht hebben genomen en artikel 3, leden 2 en 6, van de basisverordening hebben geschonden door in overweging 108 van verordening nr. 917/2011 te stellen dat wijzigingen van de officiële statistieken niet zijn bevestigd.

45      Wat meer bepaald de feitelijke onjuistheden betreft vraagt de verwijzende rechter of de instellingen van de Unie een fout hebben gemaakt met betrekking tot de omvang van de invoer van goederen ingedeeld onder GN-post 6908 90 99, aangezien in verordening nr. 917/2011 de omvang van de Chinese invoer in 2009 en het onderzoekstijdvak met 1,3 miljoen m² zou zijn overschat. Voorts wenst hij te vernemen of die instellingen een fout hebben gemaakt met betrekking tot de invoer van goederen onder GN-post 6907 90 99, thans GN-post 6907 90 80, waardoor de omvang van die invoer in 2009 en het onderzoekstijdvak met 10 % zou zijn overschat.

46      Volgens vaste rechtspraak worden voor de vaststelling van schade voor de bedrijfstak van de Unie ingewikkelde economische situaties beoordeeld en dient bij het rechterlijke toezicht op een dergelijke beoordeling dan ook alleen te worden nagegaan of de procedureregels in acht zijn genomen, of de feiten juist zijn vastgesteld en of er geen sprake is van een kennelijk onjuiste beoordeling van deze feiten dan wel van misbruik van bevoegdheid. Dit is met name het geval voor de vaststelling, in het kader van een antidumpingonderzoek, van de factoren die de bedrijfstak van de Unie schade toebrengen (zie arresten Ikea Wholesale, C‑351/04, EU:C:2007:547, punt 41; Simon, Evers & Co., C‑21/13, EU:C:2014:2154, punt 29; Valimar, C‑374/12, EU:C:2014:2231, punt 51, en TMK Europe, C‑143/14, EU:C:2015:236, punt 34).

47      Wat in de eerste plaats de omvang van de invoer van goederen onder GN-post 6908 90 99 betreft heeft de Commissie in casu in haar schriftelijke opmerkingen erkend dat het cijfer van 66 023 000 m² voor de omvang van de Chinese invoer tijdens het onderzoekstijdvak, zoals vermeld in overweging 73 van de voorlopige verordening, incorrect was. Zij stelt nu dat de omvang van die invoer 64 821 000 m² is. In overweging 108 van verordening nr. 917/2011 wordt evenwel verwezen naar de in overweging 73 van de voorlopige verordening vermelde cijfers. Bijgevolg overschat verordening nr. 917/2011 de omvang van de Chinese invoer met 1 202 000 m².

48      Wat in de tweede plaats de invoer van goederen onder GN-post 6907 90 99 betreft blijkt uit de door de Commissie aan het Hof overgelegde statistieken van Eurostat dat in 2009 de extra hoeveelheid van die goederen van oorsprong uit China en ingevoerd in Spanje 881 734 m² bedroeg en geen 7 373 291 m², zoals in de door de Commissie gebruikte statistieken van Eurostat werd vermeld. Voor november 2009 bedroeg de extra ingevoerde hoeveelheid 64 940 m² en geen 6 565 771 m², zoals de door de Commissie gebruikte statistieken van Eurostat vermeldden.

49      Vastgesteld zij dus dat de Commissie erkent dat er sprake is van materiële onjuistheden bij de vaststelling van de omvang van de invoer.

50      Bijgevolg moet worden nagegaan of die onjuistheden kunnen leiden tot nietigverklaring van verordening nr. 917/2011.

51      In dat verband betoogt Bricmate dat deze onjuistheden de betrouwbaarheid hebben aangetast van een aantal macro-economische indicatoren die de instellingen van de Unie in de betrokken antidumpingprocedure hebben gebruikt, wat heeft geleid tot kennelijke beoordelingsfouten. Aldus zijn de indicatoren betreffende de omvang van de invoer uit China, het verbruik in de Unie, het marktaandeel van de invoer uit China, het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie, de gemiddelde prijs van die invoer en het verschil tussen de prijzen van die invoer en de prijzen in de Unie onjuist.

52      Opgemerkt zij echter dat het in artikel 3, lid 2, van de basisverordening bedoelde objectieve onderzoek voor de vaststelling van schade voor de bedrijfstak van de Unie enerzijds betrekking moet hebben op de omvang van de invoer met dumping en de gevolgen daarvan voor de prijzen van soortgelijke producten in de Unie en anderzijds op de gevolgen van deze invoer voor de bedrijfstak van de Unie.

53      Wat de vaststelling van die omvang of van die prijzen betreft zijn in artikel 3, lid 3, van de basisverordening de factoren neergelegd waarmee bij dat onderzoek rekening moet worden gehouden, met dien verstande dat een of meerdere van die factoren op zich niet doorslaggevend kan of kunnen zijn (zie arrest Neotype Techmashexport/Commissie en Raad, C‑305/86 en C‑160/87, EU:C:1990:295, punt 50).

54      Hetzelfde geldt voor de gevolgen van de invoer met dumping voor de bedrijfstak van de Unie. Uit artikel 3, lid 5, van de basisverordening volgt immers dat de instellingen van de Unie alle relevante economische factoren en indicatoren die op de situatie van die bedrijfstak van invloed zijn, moeten beoordelen, waarbij één noch meer van deze factoren noodzakelijkerwijze doorslaggevend zijn. Deze bepaling kent de betrokken instellingen dus een discretionaire bevoegdheid toe bij het onderzoek en de beoordeling van de verschillende indicatoren (zie in die zin arrest Ikea Wholesale, C‑351/04, EU:C:2007:547, punt 61).

55      Wat tot slot het oorzakelijk verband betreft moeten de instellingen van de Unie overeenkomstig artikel 3, lid 6, van de basisverordening aantonen dat de overeenkomstig lid 3 van dat artikel vastgestelde omvang en/of prijzen de in lid 5 omschreven gevolgen hebben voor de bedrijfstak van de Unie en dat deze gevolgen als aanmerkelijk kunnen worden aangemerkt.

56      Volgens deze bepalingen in hun onderlinge samenhang beschouwd moet dus worden nagegaan of uit het geheel van relevante factoren volgt dat de instellingen van de Unie hebben aangetoond dat er sprake is van aanmerkelijke schade voor de bedrijfstak van de Unie.

57      In casu blijkt uit overweging 108 van verordening nr. 917/2011 dat hoewel de belanghebbenden na de verzending van de algemene mededeling de juistheid van de gemiddelde prijzen van de betrokken producten bij invoer in bepaalde lidstaten hebben betwist, de instellingen van de Unie niettemin hebben geoordeeld dat „het schadeplaatje in zijn geheel hetzelfde zou zijn gebleven met hoge prijsonderbiedings- en prijsbederfmarges”.

58      Ook indien de vastgestelde materiële onjuistheden een invloed hebben gehad op bepaalde indicatoren, bestonden er aanzienlijke prijsonderbiedingsmarges. Vastgesteld moet worden dat de betrokken materiële onjuistheden geen weerslag hebben gehad op die marges. Bovendien zij benadrukt dat andere micro-economische indicatoren, zoals de voorraden, de verkoopprijzen, de winstgevendheid, de kasstromen, het rendement van investeringen, de lonen en de productiekosten ook werden gestaafd door gegevens afkomstig van producenten in de Unie die waren opgenomen in de steekproef en – zonder dat dit werd tegengesproken – niet waren aangetast door de vastgestelde feitelijke onjuistheden.

59      Voorts zij vastgesteld dat het gebruik van gecorrigeerde cijfers door de instellingen van de Unie in hun schriftelijke opmerkingen (hierna: „gecorrigeerde cijfers”) geen merkelijke invloed heeft op de vaststelling van de schade die daadwerkelijk aan de bedrijfstak van de Unie is berokkend en op het oorzakelijk verband tussen de invoer en de schade.

60      Uit de gecorrigeerde cijfers blijkt immers dat de omvang van de invoer uit China tussen 2007 en het onderzoekstijdvak (hierna: „beoordelingsperiode”) was afgenomen met 15 % en niet met 3 %, zoals was vermeld in de overwegingen 73 en 74 van de voorlopige verordening. In overweging 107 van verordening nr. 917/2011 hebben de instellingen van de Unie, gelet op de omstandigheid dat het verbruik in de Unie met 29 % was afgenomen – 30 % op basis van de gecorrigeerde cijfers –, terecht de conclusie getrokken dat de combinatie van de daling van de omvang van de Chinese invoer en van het verbruik in de Unie ertoe leidde dat de Chinese importeurs niettemin marktaandeel konden winnen op de markt van de Unie.

61      De instellingen van de Unie erkennen dat het marktaandeel van de Chinese invoer in de Unie op basis van de gecorrigeerde cijfers is gestegen met 21 % en niet met 35 %, zoals werd vermeld in overweging 73 van de voorlopige verordening, die op dat punt werd overgenomen in overweging 107 van verordening nr. 917/2011. Dat neemt echter niet weg dat hun marktaandeel nog steeds als aanmerkelijk moet worden beschouwd en dat de instellingen van de Unie in overweging 107 terecht hebben opgemerkt dat dit marktaandeel steeg.

62      Wat het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie betreft erkennen de instellingen van de Unie in hun schriftelijke opmerkingen dat dit in de beoordelingsperiode niet met een procent is afgenomen, zoals werd vermeld in overweging 87 van de voorlopige verordening, maar stabiel is gebleven. Vastgesteld zij echter dat andere macro-economische indicatoren betreffende de bedrijfstak van de Unie, zoals de productie van die bedrijfstak, de productiecapaciteit, de verkoop door die bedrijfstak, de werkgelegenheid en de arbeidsproductiviteit, zijn afgenomen, wat niet wordt betwist.

63      De gemiddelde prijs van de Chinese invoer is op basis van de gecorrigeerde cijfers in de beoordelingsperiode met 10 % gestegen en niet met 3 % gedaald, zoals werd vermeld in overweging 73 van de voorlopige verordening. Opgemerkt zij evenwel dat uit overweging 115 van de voorlopige verordening bleek dat het verschil tussen de prijzen van de Chinese invoer en van de bedrijfstak van de Unie tijdens de beoordelingsperiode 50 % bedroeg. In dat verband is dit prijsverschil, hoewel het stabiel is gebleven volgens het onderzoek, nog steeds aanmerkelijk. Bovendien zijn volgens overweging 113 van verordening nr. 917/2011 uit het onderzoek onderbiedingsmarges tussen 43,2 % en 55,7 % gebleken. Aangezien die cijfers afkomstig zijn van gegevens verstrekt door ondernemingen die waren opgenomen in de steekproef, zijn zij niet aangetast door de onjuistheden in de gegevens van Eurostat.

64      In die omstandigheden zij vastgesteld dat de gecorrigeerde cijfers geen afbreuk doen aan de algemene conclusie die de instellingen van de Unie hebben getrokken na onderzoek van het geheel van economische indicatoren, zodat zij terecht hebben vastgesteld dat er sprake is van schade voor de bedrijfstak van de Unie en een oorzakelijk verband tussen de invoer en de schade.

65      Tot slot stelt Bricmate dat de feitelijke onjuistheden die de belanghebbenden hebben aangevoerd, niet onderzocht of gecorrigeerd zijn, hoewel zij werden aangevoerd in de opmerkingen van deze belanghebbenden die bij de instellingen van de Unie zijn ingediend vóór de vaststelling van verordening nr. 917/2011. Die instellingen zijn derhalve hun zorgvuldigheidsplicht niet nagekomen en hebben de bepalingen van artikel 3, leden 2 en 6, van de basisverordening geschonden.

66      Wat betreft de omvang van de invoer onder GN-post 6908 90 99 blijkt in dat verband uit de aan het Hof overgelegde gegevens dat de Commissie in de loop van het antidumpingonderzoek op de hoogte is gebracht van de materiële onjuistheid van die omvang, zodat zij de invloed daarvan op de vaststelling van de schade voor de bedrijfstak van de Unie heeft onderzocht. Uit punt 77 van de algemene mededeling van 1 juli 2011 volgt dat de Commissie heeft geoordeeld dat de vastgestelde verschillen in de statistieken een beperkte invloed hadden op de algemene vaststelling van de schade. Zij was derhalve van oordeel dat het niet nodig of nuttig was de tijdens het antidumpingonderzoek gebruikte gegevens aan te passen. De instellingen van de Unie hebben dus met de nodige zorgvuldigheid de elementen verbonden aan de beweringen betreffende deze onjuistheid van de gegevens van Eurostat onderzocht.

67      Aangaande de onjuistheid inzake de invoer van goederen onder GN-post 6907 90 99 zij gepreciseerd dat een andere belanghebbende de Commissie in de loop van het onderzoek op de hoogte heeft gebracht van de fouten in de statistieken van Eurostat betreffende de gemiddelde prijs van de Chinese invoer. De Commissie heeft daarop op 9 juni 2011 contact opgenomen met de diensten van Eurostat, om na te gaan of de gegevens, met inbegrip van die betreffende het Koninkrijk Spanje, correct waren. Deze diensten hebben geantwoord dat voor bevestiging of correctie van de statistieken een termijn van enkele weken nodig was, waarbij zowel eerstgenoemde als laatstgenoemde actie tot de bevoegdheid van de Spaanse autoriteiten behoorde. Deze belanghebbende heeft de Commissie bij op 15 juli 2011 ontvangen brief ook meegedeeld dat er sprake was van incoherenties in de gegevens betreffende het Koninkrijk Spanje voor het jaar 2009. Uit de aan het Hof overgelegde stukken blijkt evenwel niet dat de Commissie vóór de vaststelling van verordening nr. 917/2011 heeft onderzocht of de beweerde onjuistheid gegrond was.

68      Aangezien de juistheid van de gegevens van Eurostat werd betwist, moest de Commissie ambtshalve de invloed van die onjuistheid op de vaststelling van de schade nagaan. Het was in dat verband niet voldoende dat zij enkel een verzoek om inlichtingen naar de diensten van Eurostat stuurde en de reactie van de Spaanse autoriteiten afwachtte. De Commissie moest daarentegen overeenkomstig artikel 3, lid 2, van de basisverordening positief bewijs aanvoeren en een objectief onderzoek verrichten van de gegevens betreffende de prijs van de invoer uit China. De Commissie was dus geenszins vrijgesteld van dat onderzoek wanneer die diensten niet antwoordden of een niet-afdoend antwoord werd verstrekt. De instellingen van de Unie hebben derhalve de gegevens in de statistieken van Eurostat niet met de nodige zorgvuldigheid onderzocht.

69      De omstandigheid dat de gegevens betreffende de gemiddelde prijzen en de omvang van de invoer uit China niet zijn onderzocht leidt echter niet tot de ongeldigheid van de conclusies die de instellingen van de Unie hebben getrokken, voor zover op basis van de gecorrigeerde cijfers de gecorrigeerde indicatoren voor de vaststelling van de schade voor de bedrijfstak van de Unie en het oorzakelijk verband tussen de invoer en de schade over het geheel genomen dezelfde tendens vertonen, zoals reeds is opgemerkt in de punten 55 en volgende van het onderhavige arrest. De instellingen van de Unie mochten dus oordelen dat er sprake was van schade voor de bedrijfstak van de Unie en een oorzakelijk verband tussen de invoer en de schade.

70      In die omstandigheden zij vastgesteld dat de instellingen van de Unie geen blijk hebben gegeven van een kennelijk onjuiste beoordeling en dat de omstandigheid dat de gegevens betreffende de prijzen en de omvang van de invoer uit China niet zorgvuldig zijn onderzocht, geen afbreuk doet aan de vaststelling dat er sprake is van schade voor de bedrijfstak van de Unie en een oorzakelijk verband tussen de invoer en de schade.

 Niet-naleving van de motiveringsplicht en schending van de rechten van de verdediging, de artikelen 17 en 20, lid 1, van de basisverordening en de uit artikel 296 VWEU voortvloeiende vereisten

71      De verwijzende rechter wenst in wezen te vernemen of verordening nr. 917/2011 ongeldig is voor zover de Commissie, door geen rekening te houden met de argumenten die Bricmate als in de steekproef opgenomen importeur heeft aangevoerd inzake de verschillen in het productieproces van Chinese keramische tegels en keramische tegels uit de Unie en inzake het beperkte aanbod van bepaalde soorten keramische tegels op de markt van de Unie, haar motiveringsplicht niet is nagekomen en Bricmates recht van verweer en de artikelen 17 en 20, lid 1, van de basisverordening en de uit artikel 296 VWEU voortvloeiende vereisten heeft geschonden.

72      Bricmate stelt dat de instellingen van de Unie hun motiveringsplicht niet zijn nagekomen voor zover zij niet duidelijk hebben uiteengezet hoe zij rekening hebben gehouden met de door haar meegedeelde informatie over het snijprocedé van de tegels. Meer bepaald had zij in haar antwoord op de vragenlijst van 10 september 2010 het belang van het snijprocedé van de tegels benadrukt en zeven soorten tegels vermeld die zij op de markt van de Unie niet kon aanschaffen. De GN-tariefposten van de betrokken producten die zijn gebruikt in het kader van de antidumpingprocedure en de berekeningen van de schade voor de bedrijfstak van de Unie houden geen rekening met die verschillen. Volgens Bricmate was een correctie nodig om rekening te houden met die verschillen, wat zou hebben geleid tot een kleinere schademarge. Bovendien kon de bedrijfstak van de Unie volgens Bricmate geen kleine keramische tegels leveren.

73      Onder verwijzing naar het arrest Gul Ahmed Textile Mills/Raad (T‑199/04, EU:T:2011:535, punt 77) benadrukt Bricmate dat de instellingen van de Unie bij gebruik van de steekproefmethode op grond van artikel 17 van de basisverordening rekening moeten houden met de gegevens inzake de uitvoer van alle in de steekproef opgenomen ondernemingen. Hetzelfde geldt voor de gegevens of inlichtingen die zijn verzameld bij de verschillende ondernemingen in de steekproeven, ook de steekproef van de onafhankelijke importeurs.

74      Bricmate stelt voorts dat de Commissie artikel 20, lid 1, van de basisverordening heeft geschonden, door de wezenlijke feiten en overwegingen op basis waarvan de voorlopige verordening is vastgesteld, niet mee te delen. Daarnaast heeft de Commissie door Bricmates argumenten betreffende het tekort aan kleine keramische tegels af te wijzen op grond van andere informatie, haar motiveringsplicht niet in acht genomen en aldus Bricmates recht van verweer geschonden. De Commissie heeft niet meegedeeld waaruit die andere informatie bestond en het antwoord van de Commissie dat Bricmate op 27 juli 2011 heeft ontvangen, heeft haar niet in staat gesteld meer inlichtingen te verkrijgen over de tardiviteit ervan.

75      Tot slot is Bricmate van mening dat de Commissie het bewijs heeft miskend dat zij in haar brief van 15 april 2011 heeft verstrekt, door te ontkennen dat er sprake is van een ernstig tekort aan kleine keramische tegels op de markt van de Unie. Door de informatie die Bricmate in haar hoedanigheid van geselecteerde importeur had verstrekt, terzijde te schuiven, heeft de Commissie de regels inzake de steekproefmethode zoals neergelegd in artikel 17 van de basisverordening geschonden en blijk gegeven van een kennelijk onjuiste beoordeling.

76      In de eerste plaats, wat betreft het in aanmerking nemen van Bricmates beweringen betreffende de door haar verstrekte informatie over de verschillen in het snijprocedé van de keramische tegels, zij vastgesteld dat de Commissie die beweringen heeft onderzocht in de administratieve procedure. Die instelling heeft in overweging 27 van de voorlopige verordening immers vermeld dat een belanghebbende had aangevoerd dat de uit China ingevoerde producten niet vergelijkbaar waren met de door de bedrijfstak van de Unie geproduceerde tegels. In de overwegingen 28 tot en met 32 van de voorlopige verordening heeft de Commissie een uiteenzetting gegeven van haar onderzoek van de vergelijkbaarheid van de betrokken producten, dat haar tot het oordeel heeft gebracht dat deze voorlopig als vergelijkbaar moesten worden beschouwd.

77      Zoals blijkt uit overweging 43 van verordening nr. 917/2011 „[houden] [d]e verschillen tussen de GN-codes in de [voorlopige verordening] en die in het bericht van inleiding [...] geen verandering van de productomschrijving of van de reikwijdte van het onderzoek in. De wijzigingen betekenen niet dat het om andere soorten tegels gaat: er moest gewoon rekening worden gehouden met de algemene wijzigingen van de [GN]”. Voorts blijkt uit overweging 45 van verordening nr. 917/2011 dat het beweerde verschil tussen keramische mozaïeken en andere soorten keramische tegels tijdens het onderzoek is onderzocht, waaruit is gebleken dat deze dezelfde fysieke en technische basiskenmerken hebben. In die overweging heet het voorts dat „[de vermeende] afwezigheid van dumping in dit segment [...] niet met bewijsmateriaal werd onderbouwd, [en] de analyse van dumping en schade de situatie van het hele betrokken product moet weergeven”.

78      In de tweede plaats blijkt wat betreft het beweerde tekort aan kleine keramische tegels op de markt van de Unie, waaruit zou voortvloeien dat de betrokken producten niet in concurrentie staan omdat zij niet gericht zijn op dezelfde segmenten van de markt van keramische tegels, uit de aan het Hof overgelegde stukken dat de Commissie, die niet over bewijs beschikte dat het bestaan van een dergelijk tekort bevestigde, Bricmate naar behoren in die zin heeft geantwoord in de aan haar gerichte brieven van 1 en 27 juli 2011. Eveneens blijkt uit de overwegingen 144 tot en met 146 van de voorlopige verordening en de overwegingen 174 en 175 van verordening nr. 917/2011 dat deze kwestie door de instellingen van de Unie is onderzocht. In het bijzonder volgt uit laatstgenoemde overwegingen dat de betrokken producten onderling verwisselbaar zijn en dat de importeurs in de Unie kunnen terugvallen op een aantal alternatieve bevoorradingsbronnen, voor zover de keramische tegels zoals die welke met dumping worden ingevoerd, ook in andere landen worden vervaardigd. De door Bricmate aangevoerde elementen zijn dus naar behoren onderzocht.

79      In die omstandigheden hebben de instellingen van de Unie voldaan aan hun motiveringsplicht en de artikelen 17 en 20, lid 1, van de basisverordening en Bricmates recht van verweer niet geschonden.

80      Gelet op een en ander, moet op de prejudiciële vraag worden geantwoord dat uit het onderzoek van deze vraag niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid van verordening nr. 917/2011 kunnen aantasten.

 Kosten

81      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Derde kamer) verklaart voor recht:

Bij het onderzoek van de prejudiciële vraag is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid kunnen aantasten van uitvoeringsverordening (EU) nr. 917/2011 van de Raad van 12 september 2011 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht op keramische tegels van oorsprong uit de Volksrepubliek China.

ondertekeningen


* Procestaal: Zweeds.