Language of document : ECLI:EU:C:2016:840

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer)

9 november 2016 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Richtlijn 1999/44/EG – Verkoop van en garanties voor consumptiegoederen – Werkingssfeer – Begrip ,verkoper’ – Tussenpersoon – Buitengewone omstandigheden”

In zaak C‑149/15,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de cour d’appel de Liège (hof van beroep Luik, België) bij beslissing van 16 maart 2015, ingekomen bij het Hof op 30 maart 2015, in de procedure

Sabrina Wathelet

tegen

Garage Bietheres & Fils SPRL,

wijst

HET HOF (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: J. L. da Cruz Vilaça, kamerpresident, M. Berger (rapporteur), A. Borg Barthet, E. Levits en F. Biltgen, rechters,

advocaat-generaal: H. Saugmandsgaard Øe,

griffier: A. Calot Escobar,

gelet op de opmerkingen van:

–        de Belgische regering, vertegenwoordigd door J. Van Holm en J.‑C. Halleux als gemachtigden,

–        de Duitse regering, vertegenwoordigd door T. Henze en J. Kemper als gemachtigden,

–        de Oostenrijkse regering, vertegenwoordigd door C. Pesendorfer als gemachtigde,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door D. Roussanov en G. Goddin als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 7 april 2016,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 1, lid 2, onder c), van richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende bepaalde aspecten van de verkoop van en de garanties voor consumptiegoederen (PB 1999, L 171, blz. 12).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Sabrina Wathelet en de garage Bietheres & Fils SPRL (hierna: „garage Bietheres”) over de verkoop van een tweedehandswagen.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

3        In overweging 9 van richtlijn 1999/44 staat te lezen:

„Overwegende dat tegenover de consument de verkoper rechtstreeks aansprakelijk moet zijn voor de overeenstemming van de goederen met de overeenkomst; dat deze oplossing van oudsher in de rechtsstelsels van de lidstaten voorkomt; dat de verkoper vrij moet blijven om onder de in het nationale recht geldende voorwaarden, verhaal te nemen op de producent, op een eerdere verkoper in dezelfde contractuele keten of op enige andere tussenpersoon, tenzij hij afstand heeft gedaan van zijn rechten; dat deze richtlijn het beginsel van contractvrijheid tussen verkoper, producent, eerdere verkoper of enige andere tussenpersoon onverlet laat; dat het nationale recht bepaalt op wie en hoe verhaal kan worden genomen”.

4        Artikel 1, lid 1, van richtlijn 1999/44 bepaalt:

„Deze richtlijn beoogt de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten betreffende bepaalde aspecten van de verkoop van en de garanties voor consumptiegoederen, teneinde in het kader van de interne markt een eenvormig minimumniveau van consumentenbescherming te verzekeren.”

5        Volgens artikel 1, lid 2, onder c), van richtlijn 1999/44 wordt onder „verkoper” verstaan „iedere natuurlijke of rechtspersoon die uit hoofde van een overeenkomst in het kader van zijn bedrijf of beroep consumptiegoederen verkoopt”.

6        Artikel 2, lid 1, van richtlijn 1999/44 bepaalt:

„De verkoper is verplicht aan de consument goederen af te leveren die met de koopovereenkomst in overeenstemming zijn.”

7        Artikel 4 van deze richtlijn, met als opschrift „Recht van verhaal”, bepaalt:

„Wanneer de eindverkoper jegens de consument aansprakelijk is uit hoofde van een gebrek aan overeenstemming dat voortvloeit uit een handelen of nalaten van de producent, van een eerdere verkoper in dezelfde contractuele keten of van enige andere tussenpersoon, kan de eindverkoper verhaal nemen op de aansprakelijke persoon of personen in de contractuele keten. De persoon of personen op wie de eindverkoper verhaal kan nemen alsmede de rechtsvorderingen en de wijze van procederen worden bepaald door het nationale recht.”

8        Artikel 8 van richtlijn 1999/44, met als opschrift „Nationaal recht en minimum aan bescherming”, luidt:

„1.      De uit deze richtlijn voortvloeiende rechten worden uitgeoefend onverminderd andere rechten die de consument krachtens nationale voorschriften inzake contractuele of niet-contractuele aansprakelijkheid kan doen gelden.

2.      De lidstaten kunnen op het door deze richtlijn bestreken gebied strengere voorschriften vaststellen of handhaven voor zover deze met het verdrag verenigbaar zijn, teneinde de consument een hogere graad van bescherming te verzekeren.”

 Belgisch recht

9        Artikel 1649 bis van het Burgerlijk Wetboek bepaalt:

„§ 1. Deze afdeling is van toepassing op de verkopen van consumptiegoederen door een verkoper aan een consument.

§ 2. Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:

[…]

2° ,verkoper’: iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die consumptiegoederen verkoopt in het kader van zijn beroepsactiviteit of zijn commerciële activiteit.”

 Feiten van het geding en prejudiciële vraag

10      Wathelet heeft in april 2012 als consument een tweedehandswagen van de garage Bietheres gekocht. Wathelet heeft het bedrag van 4 000 EUR, dat overeenkwam met de verkoopprijs van dat voertuig, aan de garage Bietheres betaald. Die heeft echter noch een ontvangstbewijs, noch een bewijs van betaling, noch een verkoopfactuur aan Wathelet bezorgd.

11      De garage Bietheres heeft het voertuig op eigen kosten technisch laten keuren. Zij heeft de bevoegde Belgische dienst om inschrijving van het voertuig verzocht en Wathelet heeft de kosten hiervoor betaald.

12      In juli 2012 heeft Wathelet, die nog steeds geen factuur had ontvangen, het defect geraakte voertuig voor herstel bij de garage Bietheres afgeleverd. De garage Bietheres heeft vastgesteld dat de motor stuk was.

13      Toen Wathelet haar herstelde voertuig wenste op te halen, werd haar een herstellingsfactuur van 2 000 EUR voorgelegd. Zij heeft geweigerd die factuur te betalen, omdat die kosten moesten worden gedragen door de garage Bietheres, zijnde de verkoper van het voertuig.

14      Wathelet werd op dat moment op de hoogte gebracht van het feit dat haar voertuig nooit had toebehoord aan de garage Bietheres, die het niet voor eigen rekening maar voor rekening van Marie-Claire Donckels had verkocht, die zelf een gewone particulier is. De garage Bietheres was immers slechts tussenpersoon.

15      De verwijzende rechter heeft vastgesteld dat Donckels niet het volledige bedrag van de verkoopprijs had ontvangen, aangezien de garage Bietheres het bedrag van 800 EUR heeft ingehouden voor herstellingen om het voertuig voor verkoop aan te bieden.

16      De garage Bietheres heeft bij brief van 17 november 2012 aan Wathelet, haar rol als tussenpersoon bij de betrokken verkoop bevestigd. Bovendien was het defect van de motor volgens de garage Bietheres een normaal risico bij de koop van een tweedehandsvoertuig tussen particulieren. Daarom is zij blijven weigeren om het voertuig aan Wathelet terug te geven zolang de herstellingsfactuur niet volledig was betaald. De garage Bietheres heeft een ontvangstbewijs van het bedrag van 4 000 EUR aan haar brief gehecht, met de hand aangevuld met de voornaam en de naam van de niet-professionele eigenaar en van de koper, Wathelet, maar dat document is enkel door Donckels ondertekend.

17      De garage Bietheres heeft Wathelet in december 2012 gedagvaard om te verschijnen voor de tribunal de première instance de Verviers (rechtbank van eerste aanleg Verviers, België), en hierbij betaling van de herstellingsfactuur van 2 000 EUR gevorderd, vermeerderd met de interesten.

18      Bij conclusies neergelegd ter griffie van de tribunal de première instance de Verviers heeft Wathelet een tegenvordering ingesteld tot ontbinding van de verkoop van het voertuig, met terugbetaling van het door haar betaalde bedrag van 4 000 EUR, te vermeerderen met de interesten, en tot betaling van een schadevergoeding van 2 147,46 EUR. Bovendien heeft Wathelet de vordering van de garage Bietheres betwist.

19      De tribunal de première instance de Verviers heeft Wathelet tot betaling van de herstellingsfactuur veroordeeld, vermeerderd met de interesten, en de tegenvordering van Wathelet afgewezen. Wathelet heeft bij de verwijzende rechter tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.

20      De verwijzende rechter heeft vastgesteld dat Wathelet een „consument” was in de zin van het Burgerlijk Wetboek en dat het voertuig een „consumptiegoed” was in de zin van die regeling. Hij heeft bovendien vastgesteld dat de garage Bietheres bedrijfs- of beroepsmatig consumptiegoederen verkocht.

21      De garage Bietheres betwistte echter dat zij partij bij de betrokken verkoopovereenkomst was, en onderstreepte dat de eigenaar van het betrokken voertuig, Donckels, het voertuig bij haar voor verkoop in bewaring had gegeven en dat het dus om een verkoop tussen particulieren ging.

22      De verwijzende rechter is evenwel van oordeel dat er ernstige, nauwkeurige en overeenstemmende vermoedens bestaan dat Wathelet niet ervan op de hoogte was gebracht dat het een verkoop tussen particulieren betrof.

23      De cour d’appel de Liège (hof van beroep Luik, België) heeft dan ook de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een beslissing over de volgende prejudiciële vraag:

„Moet het begrip ,verkoper’ van consumptiegoederen in artikel 1649 bis van het Belgische Burgerlijk Wetboek, zoals ingevoegd bij de wet van 1 september 1994 met als titel ,wet betreffende de bescherming van de consumenten bij verkoop van consumptiegoederen’, waarbij richtlijn 1999/44 betreffende bepaalde aspecten van de verkoop van en de garanties voor consumptiegoederen in Belgisch recht is omgezet, aldus worden uitgelegd dat het niet enkel betrekking heeft op een handelaar die in de hoedanigheid van verkoper de eigendom van een consumptiegoed overdraagt aan een consument, maar ook op een handelaar die optreedt als tussenpersoon voor een niet-professionele verkoper, ongeacht of hij voor zijn bemiddeling een vergoeding ontvangt en ongeacht of hij de kandidaat-koper erover heeft ingelicht dat de verkoper een particulier is?”

 Beantwoording van de prejudiciële vraag

24      Vooraf zij opgemerkt dat uit de stukken blijkt dat Donckels en niet de garage Bietheres eigenaar van het betrokken tweedehandsvoertuig was en dat het bijgevolg om een verkoop tussen particulieren ging, aangezien de garage Bietheres slechts tussenpersoon was.

25      De verwijzende rechter heeft bovendien vastgesteld dat de verkoopprijs, na aftrek van de kosten voor het herstel om het betrokken voertuig te koop aan te bieden, aan de eigenaar van het voertuig is overhandigd. Voorts blijkt nergens uit de stukken dat de garage Bietheres niet de toestemming van de eigenaar van het voertuig had om het te verkopen.

26      Hieruit volgt dat de garage Bietheres in het hoofdgeding bij de verkoop van een consumptiegoed beroepsmatig heeft gehandeld, voor rekening van de eigenaar van het goed, die een gewone particulier is die met deze verkoop heeft ingestemd.

27      Dus moet worden nagegaan of de consument die het consumptiegoed heeft gekocht, in die omstandigheden de door richtlijn 1999/44 gewaarborgde bescherming geniet in die zin dat de tussenpersoon als verkoper in de zin van die richtlijn kan worden beschouwd.

28      Dienaangaande zij eraan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak van het Hof de uniforme toepassing van het Unierecht vereist dat, wanneer een bepaling van Unierecht voor een bepaald begrip niet naar het recht van de lidstaten verwijst, dat begrip in de gehele Europese Unie autonoom en uniform moet worden uitgelegd, rekening houdend met de context van de bepaling en het doel van de betrokken regeling (zie in die zin arresten van 18 oktober 2011, Brüstle, C‑34/10, EU:C:2011:669, punt 25, en 15 oktober 2015, Axa Belgium, C‑494/14, EU:C:2015:692, punt 21 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

29      Aangezien artikel 1, lid 2, onder c), van richtlijn 1999/44 het begrip „verkoper” omschrijft zonder voor de betekenis van dat begrip naar het nationale recht te verwijzen, moet die bepaling, voor de toepassing van die richtlijn, dus worden beschouwd als een autonoom begrip van het Unierecht dat op het grondgebied van de Unie uniform moet worden uitgelegd.

30      Bovendien is het zo dat, hoewel het begrip „verkoper” in andere Unierechtelijke handelingen voorkomt, de specifieke omschrijving in artikel 1, lid 2, onder c), van richtlijn 1999/44 enkel in die richtlijn voorkomt. Zoals de advocaat-generaal in punt 43 van zijn conclusie heeft opgemerkt, gaat het dus om een begrip dat moet worden uitgelegd in het licht van de door die richtlijn beoogde doelen en rekening houdend met de specifieke functie van de „verkoper” in het kader van deze richtlijn.

31      Volgens artikel 1, lid 2, onder c), van richtlijn 1999/44 wordt onder verkoper verstaan „iedere natuurlijke of rechtspersoon die uit hoofde van een overeenkomst in het kader van zijn bedrijf of beroep consumptiegoederen verkoopt”.

32      Vastgesteld zij dat het aldus omschreven begrip „verkoper” een objectief begrip is (zie naar analogie arrest van 3 september 2015, Costea, C‑110/14, EU:C:2015:538, punt 21, en beschikking van 19 november 2015, C‑74/15, Tarcâu, EU:C:2015:772, punt 27) dat is gebaseerd op elementen als het bestaan van een „overeenkomst”, de verkoop van een „consumptiegoed” en de „uitoefening van een bedrijf of beroep”.

33      Weliswaar verwijst dit begrip niet naar het begrip tussenpersoon. Meer in het algemeen bevat richtlijn 1999/44 geen omschrijving van het begrip „tussenpersoon”, hoewel dit in overweging 9 en artikel 4 van deze richtlijn wordt vermeld. Bovendien regelt deze richtlijn, binnen het bestek van een verkoopovereenkomst, niet de aansprakelijkheid van de tussenpersoon ten aanzien van de consument.

34      Dat neemt niet weg dat, zoals de advocaat-generaal in punt 51 van zijn conclusie in wezen opmerkt, die vaststelling op zich niet uitsluit dat het begrip „verkoper” in de zin van artikel 1, lid 2, onder c), van richtlijn 1999/44 aldus kan worden uitgelegd dat het mede ziet op een handelaar die voor rekening van een particulier handelt, indien hij ten overstaan van de consument de indruk wekt als verkoper van een consumptiegoed krachtens een verkoopovereenkomst in het kader van de uitoefening van zijn beroep of bedrijf te handelen. Deze handelaar kan immers verwarring bij de consument scheppen, door hem ten onrechte te doen geloven dat hij als eigenaar dat goed verkoopt.

35      In dat verband zij in de eerste plaats erop gewezen dat de bewoordingen van artikel 1, lid 2, onder c), van richtlijn 1999/44 geenszins aan een dergelijke uitlegging in de weg staan.

36      In de tweede plaats moet worden vastgesteld dat een teleologische uitlegging van artikel 1, lid 2, onder c), van richtlijn 1999/44, gelet op de doelstelling ervan om een hoog niveau van consumentenbescherming te waarborgen (arrest van 3 oktober 2013, Duarte Hueros, C‑32/12, EU:C:2013:637, punt 25), steun kan bieden voor de in punt 34 overwogen uitlegging.

37      Krachtens artikel 2, lid 1, en artikel 3 van richtlijn 1999/44 is de verkoper verplicht aan de consument een goed af te leveren dat met de koopovereenkomst in overeenstemming is, en overeenkomstig lid 3 van laatstgenoemd artikel moet hij in geval van gebrek aan overeenstemming het goed herstellen of vervangen. Artikel 1, lid 2, onder c), van deze richtlijn beperkt aldus de kring van personen tegen wie de consument zich kan keren om de rechten die hij aan deze richtlijn ontleent, te doen gelden. Het is daarom noodzakelijk dat de consument op de hoogte is van de identiteit van de verkoper en met name weet of hij een particulier dan wel een handelaar is, opdat de consument de hem door richtlijn 1999/44 geboden bescherming kan genieten.

38      Wanneer, in de omstandigheden als die van het hoofdgeding, een handelaar tussenpersoon is voor een particulier, ontneemt het feit dat de consument niet op de hoogte is van de hoedanigheid waarin die handelaar bij de verkoop betrokken is, dus die consument de rechten die hem door richtlijn 1999/44 worden gewaarborgd en die volgens artikel 7, lid 1, ervan dwingend zijn.

39      In dit opzicht kan een efficiënte bescherming van de consument in het kader van richtlijn 1999/44 slechts worden gewaarborgd mits de consument ervan op de hoogte wordt gebracht dat de eigenaar een particulier is. Die uitlegging staat toe de richtlijn nuttig effect te geven en is in overeenstemming met de rechtspraak van het Hof volgens welke het door de richtlijnen van de Unie uitgewerkte stelsel ter bescherming van de consument op de gedachte berust dat de consument zich tegenover de verkoper in een zwakke onderhandelingspositie bevindt en over minder informatie dan de verkoper beschikt (arrest van 4 juni 2015, Faber, C‑497/13, EU:C:2015:357, punt 42).

40      Op het vlak van de informatie bestaat immers een aanzienlijke wanverhouding tussen de consument en de professionele tussenpersoon, met name wanneer de consument niet ervan op de hoogte is dat de eigenaar van het verkochte goed in werkelijkheid een particulier is.

41      In omstandigheden als in het hoofdgeding, waarin de consument makkelijk op een dwaalspoor kan worden gebracht gezien de context waarin de verkoop plaatsvindt, moet dus aan de consument een hoog niveau van bescherming worden geboden. De aansprakelijkheid van de verkoper op grond van richtlijn 1999/44 moet daarom kunnen worden opgelegd aan de tussenpersoon die, wanneer hij zich aan de consument voorstelt, een risico op verwarring bij de consument schept door hem te doen geloven dat hij de eigenaar van het verkochte goed is.

42      Een andersluidende uitlegging volgens welke de handelaar die als tussenpersoon handelt, in elk geval is uitgesloten van de werkingssfeer van artikel 1, lid 2, onder c), van richtlijn 1999/44, doet afbreuk aan de algehele doelstelling die de Unieregeling inzake consumentenbescherming nastreeft en die in artikel 169 VWEU is neergelegd, te weten een hoog niveau van consumentenbescherming en bijgevolg het vertrouwen van de consumenten waarborgen.

43      In de derde plaats zij met betrekking tot de vergoeding van de tussenpersoon voor zijn bemiddeling vastgesteld dat die vergoeding, die wordt geregeld in de contractuele relatie tussen de niet-professionele eigenaar en de tussenpersoon, in beginsel niet binnen de werkingssfeer van richtlijn 1999/44 valt. Zoals de Oostenrijkse regering en de Europese Commissie hebben opgemerkt, is de vraag of de handelaar die tussenpersoon is, al dan niet voor zijn bemiddeling wordt vergoed, immers niet relevant om te bepalen of hij als „verkoper” in de zin van artikel 1, lid 2, onder c), van richtlijn 1999/44 moet worden omschreven.

44      Het staat aan de bevoegde nationale rechter om na te gaan of, in een situatie als in het hoofdgeding, de handelaar als de „verkoper” in de zin van artikel 1, lid 2, onder c), van richtlijn 1999/44 kan worden beschouwd, wanneer hij de consument niet naar behoren heeft geïnformeerd dat hij niet de eigenaar van het betrokken goed was, hetgeen impliceert dat die rechter met alle omstandigheden van het concrete geval rekening houdt (zie naar analogie arrest van 4 juni 2015, Faber, C‑497/13, EU:C:2015:357, punten 38 en 39). In dat verband kunnen met name de mate van betrokkenheid en de intensiteit van de inspanningen van de tussenpersoon bij de verkoop, de omstandigheden waarin het goed aan de consument is aangeboden en het gedrag van de consument relevant zijn om te bepalen of hij kon begrijpen dat de tussenpersoon voor rekening van een particulier handelde.

45      Gelet op een en ander moet het begrip „verkoper” in de zin van artikel 1, lid 2, onder c), van richtlijn 1999/44 aldus worden uitgelegd dat het mede ziet op een handelaar die tussenpersoon voor een particulier is en die de consument-koper niet naar behoren op de hoogte heeft gebracht van het feit dat de eigenaar van het verkochte goed een particulier is, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan, rekening houdend met alle omstandigheden van het concrete geval. Voor deze uitlegging maakt het geen verschil of de tussenpersoon al dan niet voor zijn bemiddeling wordt vergoed.

 Kosten

46      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Vijfde kamer) verklaart voor recht:

Het begrip „verkoper” in de zin van artikel 1, lid 2, onder c), van richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende bepaalde aspecten van de verkoop van en de garanties voor consumptiegoederen moet aldus worden uitgelegd dat het mede ziet op een handelaar die tussenpersoon voor een particulier is en die de consument niet naar behoren op de hoogte heeft gebracht van het feit dat de eigenaar van het verkochte goed een particulier is, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan, rekening houdend met alle omstandigheden van het concrete geval. Voor deze uitlegging maakt het geen verschil of de tussenpersoon al dan niet voor zijn bemiddeling wordt vergoed.

ondertekeningen


* Procestaal: Frans.