Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein oikeus (Finland) op 15 maart 2022 – Kopiosto r.y. / Telia Finland Oyj

(Zaak C-201/22)

Procestaal: Fins

Verwijzende rechter

Korkein oikeus

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Kopiosto r.y.

Verwerende partij: Telia Finland Oyj

Prejudiciële vragen

Wordt ten aanzien van organisaties belast met de toekenning van contractuele licenties, die intellectuele-eigendomsrechten collectief beheren, met de procesbevoegdheid om deze rechten te verdedigen, die een belangrijke voorwaarde voor de procesbevoegdheid overeenkomstig artikel 4, onder c), van richtlijn 2004/481 is, uitsluitend verwezen naar de algemene bevoegdheid om in rechte op te treden of is daarvoor een uitdrukkelijk in de nationale wetgeving erkend recht vereist om in eigen naam een vordering ter verdediging van de betrokken rechten in te stellen?

Moet, in het kader van de uitlegging op basis van artikel 4, onder c), van richtlijn 2004/48, de uitdrukking „rechtstreeks belang bij de verdediging van de auteursrechten van de rechthebbenden die zij vertegenwoordigt” in alle lidstaten op uniforme wijze worden uitgelegd met betrekking tot het recht van een collectieve beheerorganisatie in de zin van artikel 3, onder a), van richtlijn 2014/26/EU1 om in eigen naam een vordering wegens inbreuk op het auteursrecht in te stellen, wanneer

(i)    het gebruik van werken aan de orde is waarvoor een organisatie, zoals een in de Tekijänoikeuslaki (Finse auteurswet) bedoelde organisatie belast met de toekenning van contractuele licenties, uitgebreide collectieve licenties mag verlenen die de licentienemer in staat stellen om ook gebruik te maken van werken van auteurs uit die sector, die de organisatie niet hebben gemachtigd om hun rechten te beheren;

(ii)    het gebruik van werken aan de orde is waarvoor de auteurs de organisatie bij overeenkomst of bij volmacht hebben gemachtigd om hun rechten te beheren, zonder dat de auteursrechten aan de organisatie zijn overgedragen?

Indien ervan wordt uitgegaan dat de organisatie als organisatie belast met de toekenning van contractuele licenties, een rechtstreeks belang en procesbevoegdheid heeft om in eigen naam een vordering in te stellen: welke betekenis moet bij de beoordeling van de procesbevoegdheid, in voorkomend geval in het licht van de artikelen 17 en 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, worden gegeven aan de omstandigheid dat de organisatie als organisatie belast met de toekenning van contractuele licenties, ook auteurs vertegenwoordigt die haar niet hebben gemachtigd om hun rechten te beheren en dat het recht van de organisatie om een vordering ter verdediging van de rechten van die auteurs in te stellen, niet bij wet is geregeld?

____________

1 Richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten (PB 2004, L 157, blz. 45).

1 Richtlijn 2014/26/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het collectieve beheer van auteursrechten en naburige rechten en de multiterritoriale licentieverlening van rechten inzake muziekwerken voor het online gebruik ervan op de interne markt (PB 2014, L 84, blz. 72).