Language of document :

Beroep ingesteld op 4 mei 2007 - General Technic-Otis / Commissie

(Zaak T-141/07)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: General Technic-Otis Sàrl (Howald, Groothertogdom Luxemburg) (vertegenwoordiger: M. Nosbusch, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietig te verklaren krachtens artikel 230 EG de beschikking van de Commissie van 21 februari 2007 inzake een procedure op grond van artikel 81 EG en artikel 53 EER in de zaak COMP/E-1/38.823 - Elevators and Escalators, voor zover deze beschikking GTO betreft;

subsidiair, in te trekken of te verlagen krachtens artikel 229 EG de haar bij deze beschikking opgelegde geldboete;

de Commissie te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Met het onderhavige beroep vordert verzoekster gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking C(2007) 512 def. van de Commissie van 21 februari 2007 in een procedure op grond van artikel 81 EG en artikel 53 EER (zaak COMP/E-1/38.823 - PO/Elevators and Escalators), betreffende een kartel op de markt voor installatie en onderhoud van liften en roltrappen in België, Duitsland, Luxemburg en Nederland, dat strekt tot manipulatie van de aanbestedingsprocedures, verdeling van de markt, vaststelling van de prijzen, toewijzing van de projecten en van de overeenkomsten voor verkoop, installatie, onderhoud en modernisering van apparatuur, en uitwisseling van informatie, voor zover de beschikking haar betreft. Subsidiair vordert verzoekster intrekking dan wel verlaging van de haar bij de bestreden beschikking opgelegde geldboete.

Ter onderbouwing van haar vorderingen voert verzoekster zeven middelen aan.

Met het eerste middel betoogt verzoekster dat de Commissie blijk heeft gegeven van een onjuiste opvatting van het recht en van de feiten bij de toepassing van de regels voor de berekening van geldboeten, doordat zij zich op het standpunt heeft gesteld dat de verweten gedragingen een "zeer zware" inbreuk betreffen. Volgens verzoekster moet het uitgangsbedrag van de geldboete dan ook worden verlaagd, gelet op de beperkte geografische dimensie van de betrokken markt alsmede op de beperkte weerslag van de verweten gedragingen op de betrokken markt.

Met haar tweede middel betoogt verzoekster dat de Commissie blijk heeft gegeven van een onjuiste opvatting van het recht en van de feiten, doordat zij geen rekening heeft gehouden met verzoeksters daadwerkelijke economische macht om schade te veroorzaken. Zij stelt voorts dat de Commissie bij de vaststelling van het boetebedrag ermee rekening had moeten houden dat verzoekster een volledig autonoom beheerde kleine of middelgrote onderneming is, zodat zij geen aanzienlijke schade op de markt kan teweegbrengen.

Met haar derde middel voert verzoekster aan dat de Commissie blijk heeft gegeven van een onjuiste opvatting van het recht en van de feiten, doordat zij het boetebedrag niet heeft beperkt tot 10 % van haar omzet, en dat zij ter berekening van de aan verzoekster op te leggen maximale geldboete niet op goede gronden kan uitgaan van het omzetcijfer van de moedermaatschappijen.

Met haar vierde middel stelt verzoekster dat de Commissie het beginsel van gelijke behandeling heeft geschonden, doordat zij de aansprakelijkheidsbeginselen niet coherent heeft toegepast ten aanzien van alle leden van het betrokken kartel. Verzoekster betoogt dat de Commissie de verweten gedragingen aan haar moedermaatschappijen heeft toegerekend, terwijl zij dat niet heeft gedaan voor een andere vennootschap die bij dezelfde beschikking is veroordeeld, hoewel laatstbedoelde vennootschap in een soortgelijke situatie als verzoekster verkeerde wat de uitoefening van de zeggenschap door de moedermaatschappijen betreft.

Met haar vijfde middel betoogt verzoekster dat de Commissie de feiten onjuist heeft beoordeeld, doordat zij haar geldboete op grond van de clementieregeling1 niet met 50 % heeft verminderd. Verzoekster stelt dat haar nauwe, bestendige en bijzonder uitgebreide samenwerking met de diensten van de Commissie de maximale boetevermindering van 50 % waarin de clementieregeling voorziet, rechtvaardigt.

Met haar zesde middel stelt verzoekster schending van het vertrouwensbeginsel, doordat de Commissie haar geen verdere verlaging van de geldboete met 10 % heeft verleend wegens niet-betwisting van de feiten. Volgens verzoekster hebben de kennisgeving van de punten van bezwaar en de beschikkingspraktijk van de Commissie bij haar het gewettigd vertrouwen gewekt dat zij op die grondslag een verlaging van 10 % zou krijgen en niet slechts een verlaging van de bij de bestreden beschikking vastgestelde 1 %.

Met haar zevende middel stelt verzoekster schending van het beginsel van de evenredigheid van de straffen, doordat de aan verzoekster opgelegde geldboete niet wordt gerechtvaardigd door de betrokken inbreuk, vooral gelet op de gestelde beperkte weerslag ervan op de markt en op het feit dat deze inbreuk door een kleine vennootschap is gepleegd.

____________

1 - Mededeling van de Commissie betreffende immuniteit tegen geldboeten en vermindering van geldboeten in kartelzaken, PB 2002, C 45, blz. 3.