Language of document : ECLI:EU:C:2000:31

CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

P. LÉGER

van 20 januari 2000 (1)

Zaak C-465/98

Verein gegen Unwesen in Handel und Gewerbe Köln eV

tegen

Adolf Darbo AG

[Verzoek van het Oberlandesgericht Köln (Duitsland) om een prejudiciële beslissing]

„Etikettering en presentatie van levensmiddelen - Richtlijn 79/112/EEG - Aardbeienjam”

1.
    Het onderhavige verzoek om een prejudiciële beslissing heeft betrekking op richtlijn 79/112/EEG betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake etikettering en presentatie van levensmiddelen bestemd voor de eindverbruiker alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame(2) (hierna: „richtlijn 79/112”).

Het Oberlandesgericht Köln (Duitsland) wenst te vernemen, of het gebruik van de vermelding „natuurzuiver” („naturrein”) voor jam die het geleermiddel pectine alsmede sporen van lood, cadmium en pesticiden bevat, de koper kan misleiden omtrent de kenmerken van het levensmiddel.

I - Rechtskader

Richtlijn 79/112(3)

2.
    Richtlijn 79/112 bevat algemene voorschriften inzake etikettering en presentatie van levensmiddelen bestemd voor de eindverbruiker.

3.
    Artikel 2, lid 1, van deze richtlijn bepaalt:

„De etikettering en de wijze waarop deze is uitgevoerd:

a)    mogen de koper niet kunnen misleiden, onder meer:

    i)    ten aanzien van de kenmerken van het levensmiddel, en met name van de aard, identiteit, hoedanigheden, samenstelling, hoeveelheid, houdbaarheid, oorsprong of herkomst, wijze van vervaardiging of verkrijging,

    ii)    door aan het levensmiddel effecten of eigenschappen toe te schrijven die het niet bezit,

    iii)    door hem te suggereren dat het levensmiddel bijzondere kenmerken vertoont, hoewel alle soortgelijke levensmiddelen dezelfde kenmerken bezitten;

(...)”

4.
    Artikel 3, lid 1, van de richtlijn bepaalt:

„Op de etikettering van levensmiddelen moeten, onder de voorwaarden en onder voorbehoud van de afwijkende bepalingen als bedoeld in de artikelen 4 tot en met 14, uitsluitend de volgende gegevens worden vermeld:

1)    de benaming waaronder het product wordt verkocht;

2)    de lijst van ingrediënten;

(...)”

5.
    Artikel 6, lid 5, sub a, van richtlijn 79/112 bepaalt:

„De lijst van ingrediënten bestaat uit de opsomming van alle ingrediënten van de levensmiddelen in dalende volgorde van gewicht waarin zij bij de bereiding van het levensmiddel worden gebruikt. Zij wordt voorafgegaan door een passende vermelding die het woord .ingrediënten‘ bevat.”

6.
    Artikel 15 van richtlijn 79/112 luidt:

„1.    De lidstaten mogen de handel in levensmiddelen die beantwoorden aan de voorschriften van deze richtlijn, niet verbieden door de toepassing van niet-geharmoniseerde nationale bepalingen inzake etikettering en presentatie van bepaalde levensmiddelen of van levensmiddelen in het algemeen.

2.    Lid 1 is niet van toepassing op de niet-geharmoniseerde nationale bepalingen welke gerechtvaardigd zijn uit hoofde van:

(...)

-    het tegengaan van misleiding, mits deze bepalingen niet van dien aard zijn dat daarmee de toepassing van de in deze richtlijn vervatte definities en voorschriften wordt beperkt,

(...)”

De Duitse wetgeving

7.
    § 17 van het Lebensmittel- und Bedarfsgegenständegesetz (Duitse wet inzake levensmiddelen en courante consumptieartikelen; hierna: „LMBG”) bevat bepalingen ter bescherming van de consument tegen het risico van misleiding.

8.
    § 17, lid 1, punt 4, van deze regeling verbiedt:

„bij de verhandeling van levensmiddelen die toegelaten additieven of residuen van stoffen bevatten in de zin van de §§ 14 en 15 (...) benamingen of andere vermeldingen te gebruiken waarmee wordt aangegeven, dat die levensmiddelen natuurlijk, natuurzuiver of vrij van residuen of verontreinigende stoffen zijn.”(4)

9.
    § 17, lid 1, punt 5, LMBG verbiedt eveneens „levensmiddelen met misleidende benamingen, aanduidingen of presentatie bedrijfsmatig in de handel te brengen (...)”.

10.
    Bovendien bepaalt § 47 bis, lid 1, LMBG:

„Producten in de zin van de onderhavige wet, die rechtmatig zijn vervaardigd en in de handel gebracht in een andere lidstaat van de Europese Gemeenschap (...) mogen worden ingevoerd en in de handel gebracht, ook wanneer zij niet voldoen aan voorschriften van de Bondsrepubliek Duitsland inzake levensmiddelen. Zulks geldt niet voor producten die

    1.    niet voldoen aan de verbodsbepalingen van de §§ 8, 24 of 30, of

    2.    niet voldoen aan andere ter bescherming van de gezondheid vastgestelde voorschriften, voor zover de geschiktheid voor de consumptie van de betrokken producten in de Bondsrepubliek Duitsland (...) niet bij in de Bundesanzeiger gepubliceerd algemeen besluit van het bondsministerie is bekendgemaakt.”

II - De feiten en het hoofdgeding

11.
    Adolf Darbo AG (hierna: „Darbo”) is gevestigd in Oostenrijk. Zij brengt in die staat alsmede in Duitsland aardbeienjam in de handel onder de merknaam „d'arbo Naturrein” en met de nadere vermelding „Garten Erdbeer” (tuinaardbei).

12.
    Op de jamverpakking is een etiket aangebracht met de volgende vermeldingen:

In 1879 ving de familie Darbo aan met de jamproductie. Ook vandaag nog wordt Darbojam volgens een oud Tiroler recept bereid. De jam wordt voorzichtig verwarmd en omgeroerd. Zo blijven waardevolle vitamines en het natuurlijk aroma van het fruit bewaard.

    -------------------

Darbo AG, 6135 Stans,

Tyrol - Oostenrijk

TUINAARDBEI

Extra jam

Bevat minstens 50 g fruit per 100 g. Totaal suikergehalte: 60 g per 100 g. Na opening koel bewaren.

Ingrediënten: aardbeien, suiker, citroensapconcentraat, geleermiddel pectine.

    ---------------

            450 g”

13.
    De door Darbo geproduceerde aardbeienjam bevat het geleermiddel pectine. Blijkens de verwijzingsbeschikking(5) bestaat dit geleermiddel uit „verdunde zuren, hoofdzakelijk afkomstig van het binnenste van de schil van citrusvruchten, vruchtendraf of suikerbietenpulp”.

14.
    Bovendien bevat de litigieuze jam de volgende sporen of residuen: < 0,01 mg/kg lood, 0,008 mg/kg cadmium en 0,016 mg/kg procymidone (pesticide) alsmede 0,005 mg/kg vinchlozolin (pesticide).

15.
    In Oostenrijk is het aanbrengen van de vermelding „natuurzuiver” op de verpakking van de Darbojam toegestaan volgens het Oostenrijkse Lebensmittelbuch (Oostenrijkse levensmiddelenwet). Deze regeling bepaalt namelijk(6):

„De vermelding .natuurzuiver‘ kan worden aangebracht op extra jam en dieetjam, voorzover de producten in plaats van met voedingszuur en de zouten daarvan uitsluitend met vers of natuurlijk conserveerbaar citroensap (citroensapconcentraat) en zonder kristalglucose zijn bereid. Ongeacht de grootte van de verpakking geldt, dat deze producten niet chemisch worden geconserveerd.”

16.
    In Duitsland heeft de Verein gegen Unwesen in Handel und Gewerbe Köln eV (vereniging ter bestrijding van oneerlijke praktijken in handel en industrie; hierna: „Verein”) tegen Darbo een procedure aangespannen tot staking van het gebruik van de vermelding „naturrein”. De Verein is van mening, dat deze vermelding om drie redenen in strijd is met § 17, lid 1, punten 4 en 5, LMBG.

In de eerste plaats zou het geleermiddel pectine een additief zijn waarvan de consument de aanwezigheid in de jam niet verwacht wegens de vermelding „natuurzuiver”. In de tweede plaats zou de vermelding „naturrein” de consument kunnen misleiden omdat de lucht en de grond - waarop het fruit waaruit de jam is gemaakt is geteeld - verontreinigd zijn. Tenslotte zou het litigieuze product niet als „naturrein” kunnen worden aangemerkt omdat daarin residuen van lood, cadmium en pesticiden voorkomen.

17.
    Darbo betwistte voor de verwijzende rechter dat de vermelding „naturrein” misleidend is.

Zij betoogt, dat de consument weet dat de grond en de lucht verontreinigd zijn en dat levensmiddelen giftige stoffen kunnen bevatten. Bovendien beseft de consument dat geen jam kan worden gemaakt zonder geleermiddel, met name pectine, dat een algemeen bekende stof is. Voorts stelt Darbo, dat zij haar jam in Duitsland mag verhandelen op grond van § 47 bis, lid 1, LMBG en de artikelen 30 en 36 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikelen 28 EG en 30 EG), nu dit product in Oostenrijk rechtmatig onder het merk „d'arbo Naturrein” is vervaardigd en in de handel gebracht.

III - De prejudiciële vraag

18.
    Aangezien het twijfelt aan de reikwijdte van artikel 2, lid 1, sub a-i, van richtlijn 79/112, besloot het Oberlandesgericht Köln de behandeling van de zaak te schorsen en de volgende vraag aan het Hof voor te leggen:

„Is er sprake van schending van artikel 2, lid 1, sub a-i, van de etiketteringsrichtlijn, wanneer in een bepaalde lidstaat (Oostenrijk) bereide en in een andere lidstaat (Bondsrepubliek Duitsland) in de handel gebrachte jam met de vermelding .naturrein‘ (natuurzuiver) wordt verkocht, hoewel er het geleermiddel pectine aan is toegevoegd en de jam < 0,01 mg/kg lood (AAS), 0,008 mg/kg cadmium (AAS) en pesticiden, namelijk 0,016 mg/kg procymidone en 0,005 mg/kg vinchlozolin bevat?”

IV - Voorafgaande opmerkingen

19.
    In haar schriftelijke opmerkingen(7) voert Darbo aan, dat de door het Oberlandesgericht Köln gestelde vraag onnauwkeurig is. Zij betoogt, dat de onderhavige zaak moet worden onderzocht in het licht van artikel 30 van het Verdrag. Bijgevolg stelt zij voor de prejudiciële vraag te herformuleren, zodat deze komt te luiden, of het verbod op de verkoop van de litigieuze jam in Duitsland onder de merknaam „d'arbo Naturrein” - welk verbod berust op § 17, lid 1, punten 4 en 5, LMBG - een maatregel van gelijke werking is die gerechtvaardigd kan worden uit hoofde van dwingende eisen van consumentenbescherming.

20.
    Hierbij wil ik drie opmerkingen maken.

21.
    In de eerste plaats komt het mij voor, dat de suggestie van Darbo moeilijk verenigbaar is met de constateringen van de verwijzende rechter.

In zijn verwijzingsbeschikking(8) stelt het Oberlandesgericht Köln vast, dat het gebruik van de vermelding „naturrein” inderdaad verboden is volgens § 17, lid 1,punt 4, LMBG. Nochtans zou ondanks dit verbod de verkoop van de litigieuze jam in Duitsland krachtens § 47 bis, lid 1, LMBG moeten worden toegestaan wanneer het product in Oostenrijk rechtmatig is gefabriceerd en in de handel gebracht. Met de onderhavige prejudiciële verwijzing wenst het Oberlandesgericht Köln te vernemen, of aan deze voorwaarde is voldaan: het wenst zich ervan te vergewissen, dat artikel 2, lid 1, sub a-i, van richtlijn 79/112 zich niet tegen de vaststelling verzet dat de litigieuze jam in Oostenrijk rechtmatig wordt gefabriceerd en in de handel gebracht onder het merk „naturrein”. De vraag van de verwijzende rechter heeft dus niet van doen met de verenigbaarheid van de Duitse wetgeving met artikel 30 van het Verdrag.

22.
    In de tweede plaats herinner ik eraan, dat het volgens vaste rechtspraak uitsluitend aan de nationale rechterlijke instantie staat om, gelet op de bijzonderheden van elk geval, zowel de noodzaak van een prejudiciële beslissing voor het wijzen van haar vonnis als de relevantie van de aan het Hof te stellen vragen te beoordelen.(9) Ingevolge artikel 177 EG-Verdrag (thans artikel 234 EG) mag het Hof derhalve niet de motivering van de verwijzingsbeschikking toetsen.(10)

23.
    In de derde plaats ben ik van mening, dat de door Darbo voorgestelde herformulering in ieder geval nauwelijks van invloed zou zijn op de beantwoording van de prejudiciële vraag.

In het kader van de bepalingen van de artikelen 30 en 36 van het Verdrag onderzoekt het Hof immers steeds, of het door de litigieuze nationale regeling nagestreefde doel van consumentenbescherming niet kan worden bereikt door een maatregel die minder beperkend is voor het goederenverkeer dan het verbod op het in de handel brengen van het betrokken levensmiddel.(11) In dit verband heeft het Hof voor recht verklaard: „Artikel 30 EG-Verdrag verzet zich tegen een nationale regeling die het in de handel brengen van in een andere lidstaat rechtmatig vervaardigde en in de handel gebrachte producten verbiedt om redenen in verband met de bescherming van de consument, wanneer deze bescherming wordt gewaarborgd door middel van een etikettering die in overeenstemming is met de bepalingen van richtlijn 79/112/EEG.”(12)

De door het Oberlandesgericht Köln gestelde vraag nu dient een soortgelijk doel: zij heeft juist betrekking op de verenigbaarheid van de etikettering van de litigieuze jam met de bepalingen van richtlijn 79/112.

24.
    Bijgevolg ben ik van mening, dat de prejudiciële vraag niet in de door Darbo voorgestelde zin moet worden geherformuleerd.

V - Beantwoording van de prejudiciële vraag

25.
    De verwijzende rechter wenst in wezen te vernemen, of het gebruik van de vermelding „natuurzuiver” voor aardbeienjam die het geleermiddel pectine alsmede sporen of residuen van lood, cadmium en pesticiden in de hoeveelheden aangegeven in de prejudiciële vraag bevat, de koper kan misleiden omtrent de kenmerken van het levensmiddel in de zin van artikel 2, lid 1, sub a-i, van richtlijn 79/112.

26.
    Het Hof heeft zich al meerdere malen moeten buigen over de vraag of een benaming, merk of aanduiding volgens de bepalingen van het Verdrag of het afgeleide recht als misleidend was te beschouwen.(13) Blijkens de rechtspraak gaat het Hof voor de beoordeling of de betrokken benaming, merk of aanduiding al dan niet misleidend kan zijn, uit van „de vermoedelijke verwachtingen van de gemiddelde, normaal geïnformeerde, omzichtig handelende en oplettende consument (...)”.(14)

27.
    Het is derhalve in het licht van dit criterium dat ik zal onderzoeken, of, gezien de aanwezigheid van de litigieuze stoffen in de Darbojam, het gebruik van de vermelding „natuurzuiver” de koper kan misleiden omtrent de kenmerken van het levensmiddel.

De aanwezigheid van pectine

28.
    Pectine is een „geleermiddel” in de zin van richtlijn 95/2/EG betreffende levensmiddelenadditieven met uitzondering van kleurstoffen en zoetstoffen.(15) Het betreft een stof die een levensmiddel vorm geeft door de vorming van een gel.(16)

29.
    Het gebruik van pectine in „extra” jam is voornamelijk geregeld bij twee communautaire regelingen: richtlijn 95/2, reeds aangehaald, en richtlijn 79/693/EEG inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende vruchtenjam of -confituur, -gelei en -marmelade, alsmede kastanjepasta.(17)

In richtlijn 95/2 komt pectine voor onder de stoffen die aan „extra” jams mogen worden toegevoegd(18) op grond van het beginsel „quantum satis”.(19) De uitdrukking „quantum satis” betekent dat geen maximale hoeveelheid wordt gespecificeerd, maar dat de betrokken stof moet worden toegepast overeenkomstig goede productiemethoden.(20)

Overigens mag pectine ook krachtens richtlijn 79/693 worden gebruikt bij de fabricage van „extra” jams.(21)

30.
    Pectine komt voor in vloeibare of vaste vorm. Uit de bepalingen van de richtlijnen 95/2 en 79/693 volgt, dat pectine in vaste vorm een additief (E440) is(22),terwijl pectine in vloeibare vorm geacht wordt een ingrediënt van een levensmiddel te zijn.(23)

31.
    In casu preciseert de verwijzingsbeschikking niet, of de door Darbo gebruikte pectine al dan niet vloeibaar is. Zoals de Commissie echter terecht benadrukt, is deze kwestie niet van beslissende betekenis voor de beoordeling van de vraag of de litigieuze etikettering verenigbaar is met de bepalingen van richtlijn 79/112.

32.
    Artikel 6, lid 4, sub a, van deze richtlijn bepaalt namelijk: „Onder ingrediënt wordt verstaan iedere stof, met inbegrip van additieven, die bij de vervaardiging of bereiding van een levensmiddel wordt gebruikt en die in het eindproduct, eventueel in gewijzigde vorm, nog aanwezig is.”(24)

33.
    Hieruit volgt dat de door Darbo gebruikte pectine - ongeacht of zij vloeibaar (ingrediënt) is of vast (additief) - dwingend moet worden vermeld in de lijst van de ingrediënten die deel uitmaken van de samenstelling van het product.

34.
    Het etiket van de litigieuze jam beantwoordt aan dit vereiste. Na de vermelding „ingrediënten” wordt duidelijk aangegeven dat „aardbeien, suiker, citroensapconcentraat” en als „geleermiddel pectine” zijn gebruikt.

35.
    Dit etiket voldoet derhalve aan artikel 3, lid 1, punt 2, alsmede aan artikel 6, lid 4, sub a, en lid 5, sub a, van richtlijn 79/112.

36.
    Ik wil eraan toevoegen dat naast de verplichte vermeldingen genoemd in richtlijn 79/112, richtlijn 79/693 specifieke voorschriften bevat voor de etikettering van jams.(25) Krachtens deze regeling moet de verpakking van „extra” jams omvatten:

„de vermelding .bereid met (...) g vruchten per 100 g‘ waarbij het vermelde cijfer aangeeft, per 100 g eindproduct de hoeveelheden pulp (van vruchten) (...) die voor de bereiding (...) zijn gebruikt”(26)

alsmede

„de vermelding .totaal gehalte aan suikers: (...) g per 100 g‘, waarbij het vermelde cijfer de refractometrische bepaalde waarde van het eindproduct bij 20° Celsius aangeeft.”(27)

37.
    De etikettering van het litigieuze product beantwoordt eveneens aan deze twee aanvullende vereisten. Er wordt immers aangegeven dat de jam „minstens 50 g fruit per 100 g” alsmede een „totaal suikergehalte: 60 g per 100 g” bevat.

38.
    Onder deze omstandigheden ben ik van mening, dat de vermelding „natuurzuiver” een koper niet kan misleiden met betrekking tot de samenstelling van het litigieuze product.

39.
    In een arrest van 26 oktober 1995 heeft het Hof immers erkend dat „(...) de consument, wiens aankoopbeslissing wordt bepaald door de samenstelling van de betrokken producten, eerst de lijst van ingrediënten leest, waarvan de vermelding krachtens (...) de richtlijn [79/112] verplicht is”.(28)

In casu wordt een gemiddelde, omzichtig handelende en oplettende consument die de lijst van ingrediënten leest, terstond geïnformeerd over de aanwezigheid van het geleermiddel pectine in de Darbojam. Op grond van de litigieuze etikettering kan derhalve de consument zijn aankoopbeslissing nemen met volledige kennis van zaken en, in voorkomend geval, de exacte reikwijdte van de aanduiding „natuurzuiver” vaststellen.

40.
    Het Hof heeft voorts geoordeeld: „Een lidstaat kan evenwel niet stellen, dat een lijst van ingrediënten die in overeenstemming is met artikel 3 van richtlijn [79/112] niettemin misleidend is in de zin van artikel 15, lid 2, van richtlijn [79/112] (...)”(29)

41.
    Aangezien de lijst van ingrediënten van de litigieuze jam in overeenstemming is met artikel 3 van richtlijn 79/112 alsmede met de voorschriften van richtlijn 79/693, kan zij niet geacht worden de koper te kunnen misleiden.

De aanwezigheid van residuen van lood, cadmium en pesticiden

42.
    De andere grieven van de Verein hebben betrekking op de sporen of residuen van lood, cadmium en pesticiden die in de Darbojam zijn vastgesteld.

43.
    Zoals de Commissie terecht heeft benadrukt, behoren de genoemde residuen niet tot de „ingrediënten” van een levensmiddel in de zin van artikel 6,lid 4, van richtlijn 79/112. Zij komen evenmin voor op de lijst van de verplichte vermeldingen, opgesomd in artikel 3, lid 1, van die richtlijn. Volgens richtlijn 79/112 behoeven zij derhalve niet op de verpakking van de litigieuze jam te worden vermeld.

44.
    Nochtans dient te worden onderzocht, of, gezien de aanwezigheid van de genoemde residuen, de vermelding „natuurzuiver” de koper kan misleiden met betrekking tot de kenmerken van het voedingsmiddel in de zin van artikel 2, lid 1, sub a-i, van richtlijn 79/112.(30)

45.
    In dit opzicht verschaft het etiket van de Darbojam enige aanwijzingen over de wijze waarop het product is gefabriceerd. Het preciseert, dat dit product is vervaardigd volgens een Tirools recept dat sedert 1879 binnen de familie Darbo is overgeleverd. Volgens dat recept wordt de jam „voorzichtig verwarmd en omgeroerd”, zodat waardevolle vitamines en het natuurlijk aroma van het fruit bewaard blijven. Bovendien wordt vermeld dat de jam wordt bereid uit „tuinaardbeien”.

46.
    Gelet op deze verschillende inlichtingen ben ik van mening dat de vermelding „natuurzuiver” de koper niet kan misleiden aangaande de behandelingsmethode van het fruit waaruit het levensmiddel is samengesteld. Inzonderheid komt het mij voor, dat de genoemde vermelding niet de indruk kan wekken dat de litigieuze jam een „biologisch” product is.

47.
    In de handel worden immers producten die op biologische wijze zijn verkregen, in het algemeen aan de consumenten aangeboden onder de benaming „bio” of „biologisch”.(31) Zij mogen eveneens worden voorzien van aanduidingen die op enigerlei wijze verwijzen naar een biologische productiemethode.(32) Zoals wij hebben gezien, bevat het etiket van de Darbojam echter geen enkele aanduiding van deze aard.

48.
    Niettemin is het de vraag, of een „gemiddelde, normaal geïnformeerde, omzichtig handelende en oplettende consument” de aanwezigheid van sporen of residuen van lood, cadmium en pesticiden mag verwachten in een „natuurzuivere” jam.

49.
    In haar schriftelijke opmerkingen(33) heeft de Commissie het Hof hiervoor een nauwkeurig criterium voorgesteld. Zij zet uiteen, dat verscheidene communautaire regelingen bepaalde maximumgehalten voor residuen van lood, cadmium en pesticiden in levensmiddelen vastleggen en stelt voor, de door de verwijzende rechter genoemde waarden te vergelijken met de maxima die op communautair niveau zijn vastgesteld. De Commissie is van oordeel, dat de vermelding „natuurzuiver” alleen dan de koper zou kunnen misleiden wanneer de in de litigieuze jam vastgestelde hoeveelheden de communautaire maxima aanzienlijk zouden overschrijden.

50.
    De Finse regering(34) acht daarentegen een dergelijk criterium onjuist. Zij benadrukt, dat alle levensmiddelen die beantwoorden aan de zuiverheidsnormen van het gemeenschapsrecht noodzakelijkerwijs moeten worden gekwalificeerd als „zuiver”. Wanneer zou blijken dat de litigieuze jam aan deze normen voldoet, moet er daarom van worden uitgegaan dat de aanduiding „natuurzuiver” in strijd is met artikel 2, lid 1, sub a-iii, van richtlijn 79/112. In dat geval zou de aanduiding immers suggereren „dat het levensmiddel bijzondere kenmerken vertoont, hoewel alle soortgelijke levensmiddelen dezelfde kenmerken bezitten”.

51.
    Mijns inziens kan de vermelding „natuurzuiver” in twee gevallen de consument misleiden omtrent de kenmerken van het levensmiddel.

In de eerste plaats zou de aanduiding „natuurzuiver” de koper kunnen misleiden, wanneer deze aanduiding onverenigbaar blijkt met de aanwezigheid van sporen of residuen van lood, cadmium en pesticiden in de litigieuze jam. In dat geval zou het levensmiddel namelijk giftige of verontreinigende stoffen bevatten, die klaarblijkelijk in de weg staan aan het gebruik van de vermelding „natuurzuiver”.

In de tweede plaats zou de vermelding „natuurzuiver” ook in het geval dat de litigieuze jam redelijkerwijs sporen of residuen van lood, cadmium en pesticiden mag bevatten, de koper kunnen misleiden, wanneer het gehalte van die residuen bijzonder hoog blijkt te zijn. In dat geval zou het levensmiddel namelijk een zodanige hoeveelheid residuen van lood, cadmium en pesticiden bevatten, dat het klaarblijkelijk niet meer als „natuurlijk” kan worden gekwalificeerd. Bovendien zou in een dergelijk geval de omstandigheid dat het etiket van de jam de koper niet attendeert op de aanwezigheid van de genoemde residuen, een misleiding van de consument opleveren in de zin van de bepalingen van richtlijn 79/112.

52.
    Het eerste geval werpt de vraag op, in hoeverre lood, cadmium en pesticiden in de natuurlijke omgeving voorkomen.

53.
    Het tweede geval leidt tot het door de Commissie voorgestelde criterium, vergelijking van de door de verwijzende rechter aangegeven waarden met de in het gemeenschapsrecht vastgestelde maximumgehalten.

54.
    Alvorens deze twee gevallen te onderzoeken zou ik - aan de hand van enige arresten - willen herinneren aan de aard van de controle van het Hof wanneer het gaat om het eventuele misleidend karakter van een benaming, merk of reclame-uiting.

55.
    De zaak Pall, reeds aangehaald, betrof het gebruik van het teken [R] - afgeleid van het Engelse woord „registered” - aangebracht naast een merk om aan te geven dat het een ingeschreven merk betrof. Naar Duits recht kon het in de handel brengen van een product met het teken [R] worden verboden wanneer het merk van het product niet in die staat was ingeschreven, doch in een andere lidstaat. Dit berustte hierop dat het teken [R] consumenten misleidde wanneer het merk niet was ingeschreven in het land waar de goederen in de handel werden gebracht.

Het Hof verwierp dit argument met de volgende motivering: „Gesteld al dat de consumenten of een deel van hen ten aanzien van dit punt zouden kunnen worden misleid, kan dit gevaar een zo ernstige belemmering van het vrije verkeer van goederen niet rechtvaardigen (...)”.(35)

56.
    De zaak Mars, reeds aangehaald, betrof een Duitse wettelijke bepaling die de invoer van in Frankrijk rechtmatig in het verkeer gebrachte ijsrepen verbood, waarvan de verpakking vermeldde „+ 10 %” en waarvan de hoeveelheid was vergroot ter gelegenheid van een reclamecampagne. De nationale rechter stelde de vraag, of de aanduiding „+ 10 %” misleidend kon zijn, inzonderheid in het geval dat de detailhandelaren de prijs van de ijsrepen navenant hadden verhoogd.

Dienaangaande constateerde het Hof dat „Mars in feite de reclamecampagne niet heeft aangegrepen om de verkoopprijs te verhogen, en dat nergens uit het dossier blijkt dat de detailhandelaren zelf hun prijzen hebben verhoogd”.(36) Het voegde daaraan echter toe, dat „in alle geval (...) het enkele risico dat importeurs en detailhandelaren de prijs van het product verhogen en dat de consument bijgevolg kan worden misleid, niet volstaat ter rechtvaardiging van een algemeen verbod dat de intracommunautaire handel kan belemmeren”.(37)

57.
    In het arrest Commissie/Duitsland, reeds aangehaald, ging het - naast andere producten - om Hollandse saus en béarnaisesaus. In Duitsland mochten op basis van plantaardige vetten bereide sausen alleen worden verkocht, wanneer het etiket naast de lijst van ingrediënten vermeldde dat het een product met plantenvet betrof. De Duitse regering, aan wie niet-nakoming van de verplichtingen van artikel 30 van het Verdrag ten laste was gelegd, verklaarde dat met het litigieuze vereiste werd bedoeld de aandacht van de consumenten te vestigen op de aanwezigheid van ingrediënten die zij niet verwachtten: de bereidingswijze van de betrokken sausen week immers af van de Duitse traditionele receptuur.

Naar het oordeel van het Hof was de voorlichting van de consumenten verzekerd door de ingrediëntenlijst van de producten. Het voegde hieraan toe: „Zelfs indien de consument in bepaalde gevallen kan worden misleid, is dit gevaar gering en kan het derhalve niet de door de in geding zijnde vereisten veroorzaakte belemmering van het vrije goederenverkeer rechtvaardigen.”(38)

58.
    Uit deze arresten blijkt, dat het Hof voor de beoordeling of een benaming, merk of reclame-uiting de consument kan misleiden, uitgaat van een soort de minimis-regel.(39) Het Hof aanvaardt het bestaan van misleiding van de consument alleen wanneer het van mening is dat het misleidingsgevaar voldoende ernstig of duidelijk is.

59.
    In het arrest van 26 november 1996, Graffione, oordeelde het Hof voorts:

„(...) dat een risico van misleiding van de consumenten niet meer gewicht kan hebben dan de vereisten van het vrije verkeer van goederen, zodat dit risico belemmeringen van het handelsverkeer slechts kan rechtvaardigen, voor zover het voldoende ernstig is (...)”.(40)

60.
    Het vereiste van een „voldoende ernstig risico” van misleiding van de consument is derhalve een constant element in de rechtspraak van het Hof.

61.
    Gelet op dit vereiste zou het Hof naar mijn mening in casu een tweeledig criterium kunnen aanleggen voor de beoordeling, of de vermelding „natuurzuiver” de consument kan misleiden. Volgens dit tweeledige criterium:

a)    zou de vermelding „natuurzuiver” de koper kunnen misleiden wanneer het gebruik van die vermelding klaarblijkelijk onverenigbaar is met de aanwezigheid van sporen of residuen van lood, cadmium en pesticiden in de litigieuze jam;

b)    zou, ook wanneer dit niet het geval is, de vermelding „natuurzuiver” nochtans de koper kunnen misleiden wanneer het gebruik van die vermelding klaarblijkelijk onverenigbaar is met de genoemde residuen wegens de in de litigieuze jam aangetroffen hoeveelheden ervan.

62.
    Dit tweeledige criterium komt overeen met de twee gevallen van misleiding van de consument die ik hierboven heb aangegeven.(41)

Het klaarblijkelijk onverenigbaar karakter van de vermelding „natuurzuiver” met de aanwezigheid van sporen of residuen van lood, cadmium en pesticiden in de litigieuze jam

63.
    Lood en cadmium kunnen worden omschreven als „verontreinigingen” in de zin van de bepalingen van verordening (EEG) nr. 315/93 tot vaststelling van communautaire procedures inzake verontreinigingen in levensmiddelen.(42) Hieronder valt „elke stof die niet opzettelijk aan levensmiddelen is toegevoegd, doch daarin niettemin voorkomt als residu van de productie (...) of ten gevolge van verontreiniging door het milieu”.(43)

64.
    Lood en cadmium zijn zware metalen die zowel in de lucht als op de grond voorkomen ten gevolge van de verontreiniging van het milieu.(44)

65.
    Overigens refereren verscheidene communautaire regelingen aan de aanwezigheid van deze twee stoffen in onze natuurlijke omgeving.

Ten aanzien van lood wijst bijvoorbeeld richtlijn 82/884/EEG(45) erop „dat het gebruik van lood thans leidt tot loodverontreiniging van talrijke bestanddelen van het milieu”.(46) Bij deze richtlijn heeft de Raad „een grenswaarde van de luchtkwaliteit voor lood vastgesteld ten einde een specifieke bijdrage te leveren tot de bescherming van de mens tegen de gevolgen van lood in het milieu”.(47)

Een ander voorbeeld is richtlijn 1999/30/EG van de Raad van 22 april 1999.(48) Deze heeft evenals richtlijn 82/884 ten doel „grenswaarden (...) vast te stellen (...) voor de concentraties (...) van lood in de lucht (...)”.(49)

Voorts geeft richtlijn 80/778/EEG(50) aan dat het aquatisch milieu eveneens een dergelijke stof kan bevatten. Naar uit de bepalingen ervan blijkt, bevat water voor menselijke gebruik, ongeacht of het aan verbruikers of levensmiddelenbedrijven wordt geleverd, in het algemeen bepaalde hoeveelheden lood.(51)

De aanwezigheid van cadmium in water wordt in meerdere communautaire regelingen bevestigd.

Zo wordt in de considerans van richtlijn 83/513/EEG(52) uiteengezet:

„dat, aangezien de verontreiniging door lozing van cadmium in het water door een groot aantal industrieën wordt veroorzaakt, er specifieke grenswaarden naargelang van het type industrie moeten worden vastgesteld, alsmede kwaliteitsdoelstellingen voor het aquatisch milieu, waarin door deze industrieën cadmium wordt geloosd”.(53)

In deze richtlijn heeft de Raad „de grenswaarden voor emissienormen voor cadmium in lozingen afkomstig van industriële bedrijven (...)”(54) en „kwaliteitsdoelstellingen voor het aquatisch milieu ten aanzien van cadmium(55) vastgelegd.

Voorts bevestigen de bepalingen van richtlijn 80/778, dat het water bestemd voor menselijke consumptie, ongeacht of het aan verbruikers of levensmiddelenbedrijven wordt geleverd, eveneens bepaalde hoeveelheden cadmium kan bevatten.(56)

66.
    Uit al deze richtlijnen volgt, dat een aanzienlijk aantal industrieën lood en cadmium in het milieu lozen of hebben geloosd. Hoe betreurenswaardig dit ook moge zijn, de aanwezigheid van deze twee stoffen in onze natuurlijke omgeving is derhalve een feit.(57)

67.
    Tuinvruchten worden per definitie in een dergelijke omgeving geteeld en zijn dan ook onvermijdelijk blootgesteld aan de daarin aanwezige schadelijke stoffen. Onder deze omstandigheden is het niet verbazingwekkend dat sporen of residuen van lood en cadmium worden aangetroffen in tuinaardbeien die op „natuurlijke” wijze zijn geteeld.

68.
    Ik stel derhalve vast, dat de vermelding „natuurzuiver” a priori niet onverenigbaar is met de aanwezigheid van de genoemde residuen in de litigieuze jam.

69.
    Aangaande pesticiden kan worden verwezen naar richtlijn 90/642/EEG van 27 november 1990.(58) In de considerans hiervan worden de redenen voor het gebruik van pesticiden zeer pregnant samengevat:

„overwegende dat de plantaardige productie in de Gemeenschap een zeer belangrijke plaats inneemt;

overwegende dat de opbrengst van deze productie aanhoudend in gevaar wordt gebracht door schadelijke organismen en onkruid;

overwegende dat bescherming van planten en plantaardige producten tegen de inwerking van deze organismen niet alleen is vereist om een daling van de opbrengsten of schade aan de geoogste producten te voorkomen, maar ook om de productiviteit in de landbouw te doen toenemen;

overwegende dat een van de belangrijkste middelen om planten en plantaardige producten tegen de inwerking van deze organismen te beschermen, het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen is; dat het evenwel wenselijk is de verplichtemaximumgehalten vast te stellen op een zo laag mogelijk niveau als in het licht van de goede landbouwpraktijken verantwoord is.”(59)

70.
    Het gebruik van pesticiden is blijkens deze regeling een van de gebruikelijkste middelen ter bestrijding van schadelijke organismen op fruit en groenten.(60) Overigens worden pesticiden niet alleen gebruikt op „industrieel” niveau of voor teelt van grote omvang. Particulieren die kamerplanten bezitten of in een privé-tuin fruit en groenten telen, moeten immers ter bescherming van hun planten eveneens tot dergelijke stoffen hun toevlucht nemen.

71.
    De omstandigheid dat tuinaardbeien op „natuurlijke” wijze worden geteeld, behoeft daarom de aanwezigheid van residuen van pesticiden op het fruit niet uit te sluiten. Het is juist dat, voor „biologische” producten verordening nr. 2092/91 voorschriften heeft vastgesteld die „belangrijke beperkingen met zich (brengen) voor wat betreft het gebruik van meststoffen of bestrijdingsmiddelen die (...) kunnen leiden tot de aanwezigheid van residuen (...)”.(61) Ik heb echter al vastgesteld, dat de Darbojam geen biologisch product is in de zin van de genoemde verordening en dat niets in de etikettering de indruk kan wekken dat hij op biologische wijze is bereid.(62)

72.
    Onder deze omstandigheden komt het mij voor dat de vermelding „natuurzuiver” a priori niet onverenigbaar is met de aanwezigheid van sporen of residuen van pesticiden in de litigieuze jam.

Het klaarblijkelijk onverenigbaar karakter van de vermelding „natuurzuiver” met het in de litigieuze jam vastgestelde gehalte aan residuen van lood, cadmium en pesticiden.

73.
    Evenwel moeten nog de gehalten van de in de litigieuze jam aangetroffen residuen van lood, cadmium en pesticiden worden onderzocht. De vermelding „natuurzuiver” zou immers nochtans van zodanige aard kunnen zijn dat de consument wordt misleid wanneer het levensmiddel een bijzonder hoog gehalte aan residuen van giftige of verontreinigende stoffen zou bevatten.(63)

74.
    Daartoe dienen de door de verwijzende rechter aangegeven gehalten te worden vergeleken met de maximumgehalten die in het gemeenschapsrecht zijn vastgesteld.

75.
    Wat lood en cadmium betreft, heb ik geen enkel specifiek voorschrift aangetroffen dat de aanwezigheid van deze twee stoffen in fruit regelt. De Commissie heeft het Hof echter documenten voorgelegd waaruit blijkt, dat op dit gebied verschillende internationale en communautaire studies zijn verricht.

Zo heeft in december 1998 de commissie van de Codex alimentarius van de FAO [Food and Agriculture Organization (of the United Nations)] en van de Wereldgezondheidsorganisatie(64) verschillende teksten aangenomen waarin internationale grenswaarden voor lood en cadmium in bepaalde levensmiddelen wordt aanbevolen. Ten aanzien van fruit heeft zij als maxima 0,3 mg/kg voor loodresiduen en 0,01 mg/kg voor cadmiumresiduen voorgesteld.(65)

Voorts heeft het directoraat-generaal „Industrie” een onderzoek ingesteld naar de wetgevingen van de lidstaten met betrekking tot de maximumgehalten voor lood en cadmium in levensmiddelen. In februari 1995 heeft het een rapport opgesteld, getiteld „Vergelijking van de grenswaardenregelingen voor verontreinigingen in levensmiddelen in de wetgeving der lidstaten”.(66) Daaruit blijkt, dat de lidstaten voor fruit en groenten loodgehalten tussen 0,1 mg/kg en 0,5 mg/kg toelaten en cadmiumgehalten tussen 0,02 mg/kg en 0,2 mg/kg. Voorts blijkt, dat de Duitse wetgeving voor de meeste fruitsoorten een gehalte van 0,5 mg/kg lood en van 0,2 mg/kg voor cadmium aanvaardt.

76.
    Het Oberlandesgericht Köln geeft in zijn prejudiciële vraag aan, dat de Darbojam de volgende sporen bevat: < 0,01 mg/kg lood en 0,008 mg/kg cadmium.

77.
    De in de litigieuze jam aangetroffen residuen zijn dus aanzienlijk lager dan alle hierboven genoemde nationale en internationale waarden. Het litigieuze product heeft immers een loodgehalte dat 30 maal lager is dan het gehalte dat - bijvoorbeeld - door de commissie van de Codex alimentarius van de FAO en van de Wereldgezondheidsorganisatie wordt aanbevolen. Voorts is het cadmiumgehalte 25 keer lager dan het maximumgehalte dat - om een ander voorbeeld te geven - door de Duitse wetgeving is toegestaan.

78.
    Aangaande pesticiden kan worden afgestemd op de bepalingen van richtlijn 90/642 van 27 november 1990. Daarin heeft de Raad immers uitdrukkelijk „maximumgehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen in en op bepaalde producten van plantaardige oorsprong, met inbegrip van groenten en fruit” vastgesteld.(67)

Volgens bijlage II bij richtlijn 90/642 ligt de bovengrens voor residuen in aardbeien (andere dan bosaardbeien) zowel voor procymidone als vinchlozolin bij 5 mg/kg.(68)

79.
    In zijn prejudiciële vraag heeft de verwijzende rechter aangegeven dat Darbojam de volgende sporen bevat: 0,016 mg/kg procymidone en 0,005 mg/kg vinchlozolin.

80.
    De in de litigieuze jam aangetroffen hoeveelheden pesticiden zijn dus zeer gering in vergelijking met de in het gemeenschapsrecht toegelaten maxima.(69) Het gehalte aan procymidone is immers 300 maal lager dan het bij richtlijn 90/642 toegestane maximumgehalte. Voorts is het gehalte aan vinchlozolin 1 000 maal lager dan het communautaire maximum.

81.
    Onder deze omstandigheden ben ik van mening, dat de vermelding „natuurzuiver” de consument niet kan misleiden over de kenmerken van de litigieuze jam en met name niet over de kwaliteiten, samenstelling en bereidingswijze ervan. Vooral is geenszins aangetoond, dat de Darbojam wegens de daarin vastgestelde sporen of residuen van lood, cadmium en pesticiden niet meer kan worden gekwalificeerd als „natuurlijk” of niet de vermelding „natuurzuiver” verdient.

Bovendien dient te worden benadrukt, dat gelet op het bijzonder lage gehalte van de genoemde residuen in vergelijking met de door de bevoegde autoriteiten (nationale, communautaire of internationale) toegestane waarden, de omstandigheid dat de etikettering de koper niet informeert over de aanwezigheid van de genoemde residuen, geen misleiding van de consument vormt in de zin van de bepalingen van richtlijn 79/112.

82.
    Ik geef het Hof dan ook in overweging de vraag van het Oberlandesgericht Köln aldus te beantwoorden, dat het gebruik van de vermelding „natuurzuiver” voor een aardbeienjam die het geleermiddel pectine bevat alsmede sporen of residuen van lood, cadmium en pesticiden in de hoeveelheden aangegeven in de verwijzingsbeschikking, niet geacht kan worden de koper te misleiden over de kenmerken van het levensmiddel in de zin van artikel 2, lid 1, sub a-i, van richtlijn 79/112.

Conclusie

83.
    Mitsdien geef ik in overweging te verklaren voor recht:

„Artikel 2, lid 1, sub a-i, van richtlijn 79/112/EEG van de Raad van 18 december 1978 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake etikettering en presentatie van levensmiddelen bestemd voor de eindverbruiker alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/4/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 27 januari 1997, moet aldus worden uitgelegd, dat het gebruik van de vermelding .natuurzuiver‘ voor een aardbeienjam als in het hoofdgeding aan de orde is, niet geacht kan worden de koper te misleiden over de kenmerken van het levensmiddel.”


1: Oorspronkelijke taal: Frans.


2: -     Richtlijn van de Raad van 18 december 1978 (PB 1979, L 33, blz. 1), zoals laatstelijk gewijzigd bij richtlijn 1999/10/EG van de Commissie van 9 maart 1999 houdende afwijkingen van artikel 7 van richtlijn 79/112 (PB L 69, blz. 22).


3: -     Het dossier van het Hof bevat geen indicatie over het tijdvak waarin de feiten van het hoofdgeding zich hebben afgespeeld. Ter bepaling van de in casu toepasselijke versie van richtlijn 79/112 heb ik derhalve afgestemd op de datum van de verwijzingsbeschikking, te weten 2 december 1998. Op die datum gold richtlijn 79/112 in de versie van richtlijn 97/4/EG van het Europese Parlement en van de Raad van 27 januari 1997 (PB L 43, blz. 21).


4: -     § 14 LMBG verbiedt het in de handel brengen van fytosanitaire producten, meststoffen en pesticiden. § 15 LMBG verbiedt het in de handel brengen van diervoeding die stoffen met farmacologische werking bevatten (punt 11 van de opmerkingen van verweerster in het hoofdgeding).


5: -     Blz. 3 van de Franse vertaling.


6: -     Het Oostenrijkse Lebensmittelbuch (hierna: „ÖMLB”), derde druk, hoofdstuk B 5, „jam en andere fruitproducten”, bepaalt de voorwaarden waaraan het in de handel brengen van „extra jam” met de vermelding „naturrein” moet voldoen. De aangehaalde bepaling is § 24 ÖMLB (punt 2 van de opmerkingen van de Oostenrijkse regering en punt 13 van de opmerkingen van Darbo).


7: -     Punt 9.


8: -     Bladzijden 7 en 8 van de Franse vertaling.


9: -     Zie, inzonderheid, de arresten van 27 oktober 1993, Enderby (C-127/92, blz. I-5535, punt 10); 3 maart 1994, Eurico Italia e.a. (C-332/92, C-333/92 en C-335/92, Jurispr. blz. I-711, punt 17); 7 juli 1994, McLachlan (C-146/93, Jurispr. blz. I-3229, punt 20), en 16 juli 1998, ICI (C-264/96, Jurispr. blz. I-4695, punt 15).


10: -     Zie, inzonderheid, de arresten van 19 december 1968, Salgoil (13/68, Jurispr. blz. 661, 672), en 26 november 1998, Bronner (C-7/97, Jurispr. blz. I-7791, punt 17).


11: -     Zie, bijvoorbeeld, de arresten van 10 november 1982, Rau (261/81, Jurispr. blz. 3961, inzonderheid punt 17), en 12 maart 1987, Commissie/Griekenland (176/84, Jurispr. blz. 1193, inzonderheid punt 29).


12: -     Arrest van 9 februari 1999, Van der Laan (C-383/97, Jurispr. blz. I-731, punt 1 van het dictum, cursivering van mij).


13: -     Zie, bijvoorbeeld, de arresten van 7 maart 1990, GB-Inno-BM (C-362/88, Jurispr. blz. I-667); 13 december 1990, Pall (C-238/89, Jurispr. blz. I-4827); 18 mei 1993, Yves Rocher (C-126/91, Jurispr. blz. I-2361); 2 februari 1994, Verband Sozialer Wettbewerb, „Clinique” (C-315/92, Jurispr. blz. I-317); 29 juni 1995, Langguth (C-456/93, Jurispr. blz. I-1737, en 6 juli 1995, Mars (C-470/93, Jurispr. blz. I-1923).


14: -     Arrest van 16 juli 1998, Gut Springenheide en Tusky (C-210/96, Jurispr. blz. I-4657, punt 31). Zie eveneens de arresten Mars, reeds aangehaald, punt 24, en 28 januari 1999, Sektkellerei Kessler (C-303/97, Jurispr. blz. I-1513, punt 36).


15: -     Richtlijn van het Europees Parlement en van de Raad van 20 februari 1995 (PB L 61, blz. 1), zoals gewijzigd bij richtlijn 96/85/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 19 december 1996 (PB 1997, L 86, blz. 4) en bij richtlijn 98/72/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 15 oktober 1998 (PB L 295, blz. 18; hierna: „richtlijn 95/2”).


16: -     Artikel 1, lid 3, sub n, van richtlijn 95/2.


17: -     Richtlijn van de Raad van 24 juli 1979 (PB L 205, blz. 5) zoals gewijzigd bij richtlijn 80/1276/EEG van de Raad van 22 december 1980 tot wijziging in verband met de toetreding van Griekenland van de richtlijnen 76/893/EEG, 79/693/EEG en 80/777/EEG voor wat het aantal stemmen betreft dat vereist is voor de meerderheid in het kader van de procedure van het Permanent Comité voor levensmiddelen (PB L 375, blz. 77), en bij richtlijn 88/593/EEG van de Raad van 18 november 1988 (PB L 318, blz. 44; hierna: „richtlijn 79/693”).


18: -     Richtlijn 79/693 definieert „extra” jam als „het voldoende gegeleerde mengsel van suikers en van pulp [van vruchten] (...)” (bijlage I, A, punt 1).


19: -     Bijlagen I en II bij richtlijn 95/2.


20: -     Artikel 2, lid 8, van richtlijn 95/2.


21: -     Artikel 5, gelezen in samenhang met bijlagen I, A, punt 1; III, A, punt 1, laatste streepje, en III, B, bij richtlijn 79/693.


22: -     Bijlage III, B, bij richtlijn 79/693 en bijlagen I en II bij richtlijn 95/2.


23: -     Bijlage III, A, punt 1, laatste streepje, bij richtlijn 79/693 en artikel 1, lid 5, sub b, van richtlijn 95/2.


24: -     Cursivering van mij.


25: -     Richtlijn 79/112 bepaalt immers: „In de communautaire voorschriften die alleen van toepassing zijn op bepaalde levensmiddelen (...) kan worden bepaald dat naast de in artikel 3 genoemde vermeldingen nog andere vermeldingen moeten worden opgenomen” (artikel 4, lid 2, eerste alinea).


26: -     Artikel 7, lid 3, sub a, van richtlijn 79/693.


27: -     Artikel 7, lid 3, sub b, van richtlijn 79/693.


28: -     Commissie/Duitsland (C-51/94, Jurispr. blz. I-3599, punt 34, cursivering van mij).


29: -     Arrest Van der Laan, reeds aangehaald, punt 37.


30: -     Zie, in deze zin, het arrest Van der Laan, reeds aangehaald, punten 39 en 40.


31: -     Zie in dit verband artikel 2 van verordening (EEG) nr. 2092/91 van de Raad van 24 juni 1991 inzake de biologische productiemethode en aanduidingen dienaangaande op landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 198, blz. 1).


32: -     Zie in dit verband de derde overweging van de considerans alsmede artikel 1, lid 1, van verordening nr. 2092/91.


33: -     Bladzijden 9 t/m 11 van de Franse vertaling.


34: -     Zie inzonderheid punt 13 van haar schriftelijke opmerkingen.


35: -     Arrest Pall, reeds aangehaald, punt 19 (cursivering van mij).


36: -     Arrest Mars, reeds aangehaald, punt 19.


37: -     Arrest Mars, reeds aangehaald, punt 19 (cursivering van mij). Het Hof heeft echter gepreciseerd: „Dit sluit niet uit, dat een lidstaat door middel van passende maatregelen kan optreden tegen naar behoren aangetoonde handelingen die tot misleiding van de consument zouden kunnen leiden” (punt 19).


38: -     Arrest Commissie/Duitsland, reeds aangehaald, punt 34 (cursivering van mij).


39: -     Zie eveneens in deze zin de arresten Clinique, reeds aangehaald, punten 20 t/m 23, en Van der Laan, reeds aangehaald, punten 41 en 42.


40: -     C-313/94, Jurispr. blz. I-6039, punt 24 (cursivering van mij).


41: -     Zie punt 51 van deze conclusie.


42: -     Verordening van de Raad van 8 februari 1993 (PB L 37, blz. 1).


43: -     Artikel 1, lid 1, tweede alinea, van verordening nr. 315/93.


44: -     De grond bevat eveneens lood en cadmium in natuurlijke staat in de vorm van „zouten”.


45: -     Richtlijn van de Raad van 3 december 1982 betreffende een grenswaarde van de luchtkwaliteit voor lood (PB L 378, blz. 15).


46: -     Tweede overweging van de considerans van richtlijn 82/884 (cursivering van mij).


47: -     Artikel 1, lid 1, van richtlijn 82/884 (cursivering van mij).


48: -     Richtlijn betreffende grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes en lood in de lucht (PB L 163, blz. 41).


49: -     Artikel 1, eerste streepje, van richtlijn 1999/30 (cursivering van mij).


50: -     Richtlijn van de Raad van 15 juli 1980 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (PB L 229, blz. 11).


51: -     Zie inzonderheid de artikelen 2 en 3 alsmede bijlage I, D, punt 51, bij richtlijn 80/778.


52: -     Richtlijn van de Raad van 26 september 1983 betreffende grenswaarden van kwaliteitsdoelstellingen voor lozingen van cadmium (PB L 291, blz. 1).


53: -     Vierde overweging van de considerans van richtlijn 83/513 (cursivering van mij).


54: -     Artikel 1, lid 1, eerste streepje, van richtlijn 83/513.


55: -     Artikel 1, lid 1, tweede streepje, van richtlijn 83/513 (cursivering van mij).


56: -     Zie inzonderheid de artikelen 2 en 3 alsmede bijlage I, D, punt 46, van richtlijn 80/778.


57: -     In dit opzicht is de verontreiniging van de lucht door lood niet werkelijk verrassend. Men zal zich immers herinneren, dat de automobielindustrie deze stof gedurende lange tijd in de lucht geloosd heeft toen de door automobielen gebruikte brandstof nog niet „loodvrij” was.


58: -     Richtlijn van de Raad tot vaststelling van maximumgehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen in en op bepaalde producten van plantaardige oorsprong, met inbegrip van groenten en fruit (PB L 350, blz. 71), zoals laatstelijk gewijzigd bij richtlijn 1999/71/EG van de Commissie van 14 juli 1999 houdende wijziging van de bijlagen bij de richtlijnen 86/362/EEG, 86/363/EEG en 90/642/EEG van de Raad (PB L 194, blz. 36; hierna: „richtlijn 90/642”).


59: -     Eerste t/m vierde overweging van de considerans van richtlijn 90/642 (cursivering van mij).


60: -     Het Hof heeft trouwens bij herhaling vastgesteld, dat „bestrijdingsmiddelen stoffen zijn, die noodzakelijk zijn voor de landbouw (...)” (arresten van 19 september 1984, Heijn, 94/83, Jurispr. blz. 3263, punt 15, en 13 maart 1986, Mirepoix, 54/85, Jurispr. blz. 1067, punt 14).


61: -     Negende overweging van de considerans van verordening nr. 2092/91.


62: -     Zie de punten 45 t/m 47 van deze conclusie.


63: -     A fortiori zou de vermelding „natuurzuiver” de koper kunnen misleiden wanneer het levensmiddel wegens het bijzonder hoog gehalte aan de litigieuze residuen een gevaar zou opleveren voor de gezondheid van de consument.


64: -     Ik wijs erop, dat het Hof regelmatig verwijst naar de werkzaamheden van de commissie van de Codex alimentarius van de FAO en van de Wereldgezondheidsorganisatie: zie, bijvoorbeeld, de arresten van 12 maart 1987, Commissie/Duitsland, „Reinheitsgebot” voor bier (178/84, Jurispr. blz. 1227, punt 44); 13 december 1990, Bellon (C-42/90, Jurispr. blz. I-4863, punt 14), en 4 juni 1992, Debus (C-13/91 en C-113/91, Jurispr. blz. I-3617, punt 17).


65: -     Bijlage 1 bij de opmerkingen van de Commissie (blz. 8 en 5).


66: -     Bijlage 2 bij de opmerkingen van de Commissie.


67: -     Zoals blijkt uit de titel van richtlijn 90/642.


68: -     Zie, wat betreft vinchlozolin, bijlage II, punt 1, sub v, bij richtlijn 90/642, zoals gewijzigd bij artikel 2 van richtlijn 93/58/EEG van de Raad van 29 juni 1993 houdende wijziging van bijlage II bij richtlijn 76/895/EEG en van de bijlage bij richtlijn 90/642/EEG (PB L 211m, blz. 6). Zie voor procymidone bijlage II, punt 1, sub v, b, bij richtlijn 90/642 zoals gewijzigd bij artikel 3 van richtlijn 98/82/EG van de Commissie van 27 oktober 1998 houdende wijziging van de bijlagen van de richtlijnen 86/362/EEG, 86/363/EEG en 90/642/EEG van de Raad (PB L 290, blz. 25).


69: -     De Commissie noemt ze zelfs „opmerkelijk laag” (blz. 11 van de Franse vertaling van haar opmerkingen).