Language of document :

Beroep ingesteld op 23 februari 2013 - VTZ e.a. / Raad

(Zaak T-108/13)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Volžskij trubnyi zavod OAO (VTZ OAO) (Volzhsky, Rusland), Taganrogskij metallurgičeskij zavod OAO (Tagmet OAO) (Taganrog, Rusland), Sinarskij trubnyj zavod OAO (SinTZ OAO) (Kamensk-Uralsky, Rusland), en Severskij trubnyj zavod OAO (STZ OAO) (Polevskoy, Rusland) (vertegenwoordigers: J. Bellis, F. Di Gianni en G. Coppo, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

De verzoekende partijen verzoeken het Gerecht:

uitvoeringsverordening (EU) nr. 1269/2012 van de Raad van 21 december 2012 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde naadloze buizen en pijpen, van ijzer of van staal, van oorsprong uit onder meer Rusland, naar aanleiding van een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek op grond van artikel 11, lid 3, van verordening (EG) nr. 1225/2009, nietig te verklaren voor zover dit onderzoek ook betrekking heeft op de verkopen waaraan in de punten 23 tot en met 33 van de bestreden verordening wordt gerefereerd;

als gevolg van de hiervóór gevraagde gedeeltelijke nietigverklaring, het percentage van het antidumpingrecht voor het TMK-concern te verlagen van 28,7 % naar 13,6 %, en

de Raad te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren de verzoekende partijen drie middelen aan.

Met hun eerste middel stellen zij dat de Raad bij de indeling van de in de punten 23 tot en met 33 van de bestreden verordening bedoelde pijpen op onrechtmatige wijze andere criteria in overweging heeft genomen dan de criteria die in de relevante douanebepalingen zijn opgenomen.

Met hun tweede middel stellen zij dat de specifieke gronden waarop de Raad tot de conclusie is gekomen dat de in de punten 23 tot en met 33 van de bestreden verordening bedoelde pijpen niet onder GN-code 7304 59 10 vallen, onjuist zijn.

Met hun derde middel stellen zij dat het enkele feit dat de in de punten 23 tot en met 33 van de bestreden verordening bedoelde pijpen daadwerkelijk bestemd waren om te worden verwerkt tot buizen en pijpen van ander profiel of van andere wanddikte, in het licht van de specifieke omstandigheden van de zaak aantoont dat zij onder GN-code 7304 59 10 vallen.

____________