Language of document :

Beroep ingesteld op 11 maart 2021 – Polen/Parlement en Raad

(Zaak C-157/21)

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Republiek Polen (vertegenwoordiger: B. Majczyna, gemachtigde)

Verwerende partijen: Europees Parlement, Raad van de Europese Unie

Conclusies

nietigverklaring in haar geheel van verordening (EU) 2020/2092 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020 betreffende een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting1 :

verwijzing van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

1) Ontbreken van een geldige rechtsgrondslag voor verordening 2020/2092

Polen voert aan dat bij een verordening die is vastgesteld op de grondslag van artikel 322, lid 1, onder a), VWEU geen voorwaarden kunnen worden vastgesteld voor de schending van beginselen die het begrip rechtsstaat vormen noch de Commissie en de Raad de bevoegdheid kan worden verleend om schendingen van die beginselen door de lidstaten vast te stellen en, dientengevolge, om in uitvoeringshandelingen maatregelen ter bescherming van de begroting van de Unie vast te stellen. Polen voert daarnaast aan dat het in het leven geroepen mechanisme niet voldoet aan de voorwaarden waaraan een conditionaliteitsregime moet voldoen, en dus een mechanisme is om de lidstaten sancties op te leggen voor het niet in acht nemen van hun Verdragsverplichtingen.

2) Subsidiair, voor het geval het Hof verklaart dat de wetgever van de Unie bevoegd was om verordening 2020/2092 vast te stellen: onjuiste rechtsgrondslag van de verordening

3) Subsidiair, voor het geval het Hof verklaart dat de wetgever van de Unie bevoegd was om verordening 2020/2092 vast te stellen: schending van Protocol (nr. 2) betreffende de toepassingen van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid

4) Schending van artikel 296, tweede alinea, VWEU, doordat het voorstel voor verordening 2020/2092 ontoereikend is gemotiveerd

5) Schending van artikel 7 VEU

Polen zet uiteen dat verordening 2020/2092 een nieuw, in de Verdragen niet voorkomend mechanisme voor de controle van de inachtneming door de lidstaten van de beginselen van de rechtsstaat in het leven roept, dat derhalve gevolgen heeft die gelijkwaardig zijn met een wijziging van de Verdragen. Aangezien het doel van het mechanisme dat in verordening 2020/2092 is vastgesteld, overlapt met het doel van de procedure van artikel 7 VEU, voert verordening 2020/2092 ertoe dat de procedure van artikel 7 VEU wordt omzeild, waardoor de legitimiteit van de verdere toepassing ervan wordt ondergraven en zij zelfs zonder voorwerp raakt.

6) Schending van artikel 269, eerste alinea, VWEU door omschrijving van de waarde „rechtsstaat” als begrip van primair recht in de zin van artikel 2 VEU bij wege van een handeling van afgeleid recht, namelijk verordening 2020/2092

7) Schending van artikel 4, lid 1, artikel 4, lid 2, tweede volzin, en artikel 5, lid 2, VEU

In dit middel wordt het betoog van het eerste middel verder uitgewerkt. Polen voert aan dat de wetgever van de Unie, door de vaststelling, in verordening 2020/2092, van een mechanisme voor de controle van de inachtneming van de beginselen van de rechtsstaat door de lidstaten, het toedelingsbeginsel dat is neergelegd in artikel 4, lid 1, en in artikel 5, lid 2, VEU heeft geschonden. Daarnaast wijst Polen erop dat de wetgever ook de in artikel 4, lid 2, tweede volzin, VEU neergelegde verplichting om de essentiële staatsfuncties te eerbiedigen heeft geschonden, met name de verdediging van de territoriale integriteit van een staat, de handhaving van de openbare orde en de bescherming van de nationale veiligheid.

8) Schending van het beginsel van gelijkheid van de lidstaten (artikel 4, lid 2, eerste volzin, VEU)

Polen voert aan dat de bepalingen van de verordening niet garanderen dat de vaststelling van schendingen van de beginselen van de rechtsstaat vooraf zal worden gegaan door een „grondige kwalitatieve beoordeling”, die objectief, onpartijdig en billijk moet zijn. Polen wijst er bovendien op dat de procedure voor het vaststellen van maatregelen ter bescherming van de begroting van de Unie rechtstreeks en eenduidig kleinere en middelgrote lidstaten discrimineert ten opzichte van grote lidstaten.

9) Schending van het rechtszekerheidsbeginsel

Polen voert aan dat de bepalingen van verordening 2020/2092, met name de voorwaarden voor de beoordeling van een schending van de beginselen van de rechtsstaat in artikel 3 en artikel 4, lid 2, niet voldoen aan de vereisten van duidelijkheid en nauwkeurigheid.

10) Schending van het evenredigheidsbeginsel (artikel 5, lid 4, VEU)

11) Misbruik van bevoegdheid door de vaststelling van een mechanisme waarvan het doel in werkelijkheid niet de bescherming van de begroting van de Unie is, maar het omzeilen van de formele vereisten voor de inleiding van de procedure van artikel 7 VEU en van de materiële vereisten voor de in artikel 258 VWEU bedoelde procedure.

____________

1 PB 2020, L 433 I, blz.1.