Language of document : ECLI:EU:T:2015:678

ARREST VAN HET GERECHT (Kamer voor hogere voorzieningen)

23 september 2015

Zaak T‑114/13 P

Maria Concetta Cerafogli

tegen

Europese Centrale Bank (ECB)

„Hogere voorziening – Personeel van de ECB – Klacht wegens discriminatie en psychisch geweld – Besluit van de ECB om het naar aanleiding van de klacht ingestelde administratieve onderzoek af te sluiten – Weigering van toegang tot de bewijselementen tijdens de administratieve procedure – Afwijzing van een verzoek om tijdens de gerechtelijke procedure de overlegging van bewijselementen te gelasten – Recht op een effectieve rechterlijke bescherming – Onjuiste rechtsopvatting”

Betreft:      Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Derde kamer) van 12 december 2012, Cerafogli/ECB (F‑43/10, JurAmbt., EU:F:2012:184), en strekkende tot vernietiging van dat arrest.

Beslissing:      Het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Derde kamer) van 12 december 2012, Cerafogli/ECB (F‑43/10), wordt vernietigd. De zaak wordt terugverwezen naar het Gerecht voor ambtenarenzaken. De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.

Samenvatting

1.      Recht van de Europese Unie – Beginselen – Rechten van de verdediging – Eerbiediging in kader van administratieve procedures – Omvang

2.      Recht van de Europese Unie – Beginselen – Rechten van de verdediging – Beginsel van hoor en wederhoor – Omvang

3.      Ambtenaren – Personeelsleden van de Europese Centrale Bank – Rechten en verplichtingen – Intern onderzoek naar vermeend psychisch geweld – Rechten van de klager om te worden gehoord en om toegang tot het onderzoeksdossier te krijgen – Grenzen

4.      Gerechtelijke procedure – Maatregelen tot organisatie van de procesgang – Verzoek om overlegging van stukken – Verzoek dat betrekking heeft op informatie in een rapport over een onderzoek dat is ingesteld naar aanleiding van een klacht wegens discriminatie en psychisch geweld – Verplichting van de Unierechter om verzoekers belang om met succes zijn recht op een effectief beroep in rechte uit te oefenen af te wegen tegen de bezwaren die kunnen voortvloeien uit de bekendmaking van onderdelen van dat rapport – Omvang

(Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 47; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken, art. 47)

5.      Hogere voorziening – Middelen – Toetsing door het Gerecht van de weigering van het Gerecht voor ambtenarenzaken om maatregelen tot organisatie van de procesgang of van instructie te gelasten – Omvang

(Art. 256, lid 2, VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, bijlage I, art. 11)

1.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 32‑34)

Referentie:

Hof: arresten van 18 december 2008, Sopropé, C‑349/07, Jurispr., EU:C:2008:746, punt 36; van 10 september 2013, G. en R., C‑383/13 PPU, Jurispr., EU:C:2013:533, punt 32, en van 22 oktober 2013, Sabou, C‑276/12, Jurispr., EU:C:2013:678, punt 38

2.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 35)

Referentie:

Hof: arrest van 2 december 2009, Commissie/Ierland e.a., C‑89/08 P, Jurispr., EU:C:2009:742, punt 50

3.      De situatie van een klager kan in het kader van een klacht wegens psychisch geweld niet gelijk worden gesteld met die van de persoon op wie de klacht betrekking heeft en de procedurele rechten die aan de van dat geweld beschuldigde persoon moeten worden toegekend verschillen van de beperktere rechten waarover de klager die zich slachtoffer van dat geweld acht beschikt in het kader van de administratieve procedure.

(cf. punt 40)

4.      Het recht op een effectief beroep in rechte impliceert dat de klager wiens klacht wegens psychisch geweld is afgewezen voor de Unierechter kan opkomen tegen het volledige bezwarende besluit, daaronder eventueel begrepen door te stellen dat het onderzoeksrapport geen correcte weergave geeft van de getuigenissen waarop die afwijzing is gebaseerd. Dit recht kan inhouden dat de verzoeker, teneinde zijn argumenten met succes geldend te maken, in de gelegenheid wordt gesteld om zelf de adequaatheid te controleren tussen het onderzoeksrapport en de verslagen van de getuigenissen waarop dat rapport is gebaseerd dan wel dat hij het Gerecht voor ambtenarenzaken ten minste kan vragen om kennis te nemen van die bewijselementen onder de voorwaarden van vertrouwelijkheid zoals voorzien in artikel 47 van zijn Reglement voor de procesvoering. Het staat dus aan het Gerecht voor ambtenarenzaken om overeenkomstig artikel 47, lid 2, van zijn Reglement voor de procesvoering de afweging te maken tussen verzoekers belang om over de nodige bewijselementen te beschikken om met succes zijn recht op een effectief beroep in rechte te kunnen uitoefenen enerzijds en de bezwaren die uit de bekendmaking van die elementen kunnen voortvloeien anderzijds.

(cf. punt 43)

Referentie:

Hof: arrest van 21 juni 2012, IFAW Internationaler Tierschutz-Fonds/Commissie, C‑135/11 P, Jurispr., EU:C:2012:376, punt 73

5.      Het Gerecht voor ambtenarenzaken beschikt in beginsel over een discretionaire bevoegdheid om te beoordelen of het zin heeft de overlegging te gelasten van de elementen die nodig zijn voor de beslechting van de bij hem aanhangige gedingen. De waardering van de eventuele bewijskracht van de processtukken maakt deel uit van zijn soevereine beoordeling van de feiten, die door het Gerecht in hogere voorziening niet wordt getoetst, behoudens in geval van een onjuiste opvatting van de aan de rechter in eerste aanleg voorgelegde bewijzen of wanneer de materiële onjuistheid van hetgeen laatstgenoemde rechter heeft vastgesteld, uit de processtukken volgt.

Wanneer een verzoeker ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld om tijdens de administratieve procedure toegang te krijgen tot bewijselementen die beslissend zijn voor de uitkomst van die procedure, kan van hem niet worden verlangd dat hij de feitelijke onjuistheden, die alleen kunnen worden vastgesteld na het onderzoek van de bewijselementen waartoe hem de toegang is geweigerd, genoegzaam aantoont. Het staat daarentegen aan het Gerecht voor ambtenarenzaken om, indien de verzoeker een begin van bewijs ter onderbouwing van zijn stellingen aanvoert, de overlegging van de bewijselementen te vragen die nodig zijn om de gegrondheid van dat betoog te beoordelen.

(cf. punten 44 en 45)

Referentie:

Hof: arrest van 16 juli 2009, Der Grüne Punkt – Duales System Deutschland/Commissie, C‑385/07 P, Jurispr., EU:C:2009:456, punt 163 en aldaar aangehaalde rechtspraak