Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 14 juni 2011 door Ioannis Vakalis tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 13 april 2011 in zaak F-38/10, Vakalis/Commissie

(Zaak T-317/11 P)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirerende partij: Ioannis Vakalis (Luvinate, Italië) (vertegenwoordiger: S. A. Pappas, advocaat)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

De rekwirerende partij verzoekt het Gerecht:

het bestreden arrest te vernietigen;

de in eerste aanleg geformuleerde vorderingen toe te wijzen, met uitzondering van die welke het Gerecht terecht niet-ontvankelijk heeft geacht;

de Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Deze hogere voorziening strekt tot vernietiging van het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 13 april 2011 in zaak F-38/10, Vakalis/Commissie.

Ter ondersteuning van de hogere voorziening voert de rekwirerende partij vier middelen aan.

Eerste middel: onlogische redenering van het Gerecht voor ambtenarenzaken dat geen conclusies uit zijn vaststellingen trekt, aangezien het heeft vastgesteld dat de Commissie rekening moet houden met de koerswisselingen. De Commissie heeft hier echter geen rekening mee gehouden, zodat het bestreden arrest op een onlogische redenering berust.

Tweede middel: het Gerecht voor ambtenarenzaken heeft zich vergist bij de hem gestelde vraag. Uit het bestreden arrest blijkt dat het Gerecht heeft begrepen dat de rekwirerende partij hem vroeg of het verschil in behandeling tussen de ambtenaren die onderworpen zijn aan de algemene uitvoeringsbepalingen van de artikelen 11 en 12 van bijlage VIII bij het Statuut (hierna: "AUB") uit 1969 en zij die onderworpen zijn aan die uit 2004, onwettig was, terwijl hem de vraag was gesteld of "de nieuwe AUB in die zin discriminerend zijn dat zij verschillende situaties op dezelfde wijze behandelen". In dit verband betoogt de rekwirerende partij dat het Gerecht het middel betreffende schending van het beginsel van gelijke behandeling ten onrechte heeft afgewezen.

Derde middel: het Gerecht heeft zich schuldig gemaakt aan een vervanging van redenen. Enerzijds is de budgettaire motivering van de AUB pas ter terechtzitting gebleken en anderzijds verschilt deze motivering van die welke de rekwirerende partij in de afwijzing van haar klacht is gegeven (welke motivering het Gerecht overigens inadequaat heeft geacht). Volgens de rechtspraak staat het niet aan het Gerecht om het eventueel ontbreken van motivering goed te maken of om die motivering van de Commissie aan te vullen door daaraan elementen toe te voegen of daarin te brengen die niet uit het bestreden besluit zelf volgen.

Vierde middel: kennelijk onjuiste beoordeling, aangezien het Gerecht voor ambtenarenzaken het middel betreffende het beginsel van gelijke behandeling heeft afgewezen, aangezien de rekwirerende partij niet had aangetoond dat er sprake was van een niet-gerechtvaardigd verschil in behandeling. De rekwirerende partij heeft echter aangevoerd dat het betrokken verschil in behandeling niet gerechtvaardigd werd door de invoering van de Euro, welke motivering de reden was voor de afwijzing van de klacht.

____________