Language of document : ECLI:EU:C:2015:332

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer)

21 mei 2015 (*)

„Hogere voorziening – Communautair kwekersrecht – Communautair Bureau voor plantenrassen (CPVO) – Verordening (EG) nr. 2100/94 – Artikelen 20 en 76 – Verordening (EG) nr. 874/2009 – Artikel 51 – Verzoek tot inleiding van de procedure tot nietigverklaring van een communautaire bescherming – Beginsel van het ambtshalve onderzoek – Procedure voor de kamer van beroep van het CPVO – Substantieel bewijsmateriaal”

In zaak C‑546/12 P,

betreffende een hogere voorziening krachtens artikel 56 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, ingesteld op 28 november 2012,

Ralf Schräder, wonende te Lüdinghausen (Duitsland), vertegenwoordigd door T. Leidereiter, Rechtsanwalt,

rekwirant,

andere partijen in de procedure:

Communautair Bureau voor plantenrassen (CPVO), vertegenwoordigd door M. Ekvad als gemachtigde, bijgestaan door A. von Mühlendahl, Rechtsanwalt,

verweerder in eerste aanleg,

Jørn Hansson, vertegenwoordigd door G. Würtenberger, Rechtsanwalt,

interveniënt in eerste aanleg,

wijst

HET HOF (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: A. Tizzano, kamerpresident, S. Rodin, E. Levits (rapporteur), M. Berger en F. Biltgen, rechters,

advocaat-generaal: E. Sharpston,

griffier: K. Malacek, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 3 april 2014,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 13 november 2014,

het navolgende

Arrest

1        Met zijn hogere voorziening verzoekt rekwirant om vernietiging van het arrest van het Gerecht van de Europese Unie, Schräder/CPVO – Hansson (LEMON SYMPHONY) (T‑133/08, T‑134/08, T‑177/08 en T‑242/09, EU:T:2012:430; hierna: „bestreden arrest”), waarbij het beroep is verworpen dat hij had ingesteld tegen de beslissing van de kamer van beroep van het Communautair Bureau voor plantenrassen (CPVO) van 23 januari 2009 (zaak A 010/2007), inzake een verzoek tot nietigverklaring van het voor het ras LEMON SYMPHONY verleende communautaire kwekersrecht (hierna: „litigieuze beslissing”).

 Toepasselijke bepalingen

2        Volgens artikel 6 van verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad van 27 juli 1994 inzake het communautaire kwekersrecht (PB L 227, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 2506/95 van de Raad van 25 oktober 1995 (PB L 258, blz. 3; hierna: „verordening nr. 2100/94”), wordt de communautaire bescherming slechts verleend aan rassen die met name onderscheidbaar en nieuw zijn.

3        Artikel 7 van die verordening bepaalt:

„1.      Een ras wordt als onderscheidbaar aangemerkt, indien het door de uitingsvorm van de eigenschappen, die voortvloeit uit een bijzonder genotype of een combinatie van genotypen, duidelijk te onderscheiden is van elk ander ras waarvan het bestaan op de overeenkomstig het bepaalde in artikel 51 vastgestelde datum van indiening van de aanvraag algemeen bekend is.

[...]”

4        In artikel 10 van verordening nr. 2100/94 worden de criteria gedefinieerd in verband met de voorwaarde dat het kandidaatras voor communautaire bescherming nieuw moet zijn.

5        Artikel 20 van die verordening, waarin het gaat over de nietigverklaring van die bescherming, luidt als volgt:

„1.      Het [CPVO] verklaart het kwekersrecht nietig, indien wordt vastgesteld:

a)      dat op het tijdstip van de verlening ervan de in artikel 7 of artikel 10 vastgestelde voorwaarden niet waren vervuld,

of

b)      dat, indien de verlening ervan voornamelijk was gebaseerd op door de aanvrager verstrekte inlichtingen en bescheiden, op het tijdstip van de verlening ervan de in de artikelen 8 en 9 vastgestelde voorwaarden niet waren vervuld,

of

c)      dat het werd verleend aan een persoon die niet daartoe gerechtigd is, tenzij het wordt overgedragen aan degene die daartoe gerechtigd is.

2.      Indien het communautaire kwekersrecht nietig is verklaard, wordt het geacht van de aanvang af niet de in deze verordening omschreven rechtsgevolgen te hebben gehad.”

6        De artikelen 54 en 55 van die verordening beschrijven het materieel en het technisch onderzoek dat met betrekking tot een plantenras dient te worden uitgevoerd om communautaire bescherming te verkrijgen.

7        Ter zake van de voorschriften inzake de procedure voor het CPVO staat in artikel 75 van die verordening te lezen:

„De beslissingen van het [CPVO] worden met redenen omkleed. Ze kunnen slechts worden genomen op gronden en bewijselementen ten aanzien waarvan de partijen in de procedure mondeling of schriftelijk hun standpunt hebben kunnen bepalen.”

8        Artikel 76 van verordening nr. 2100/94 bepaalt:

„In de procedure stelt het [CPVO] ambtshalve een onderzoek in naar de feiten in de mate waarin zij het voorwerp zijn van onderzoek overeenkomstig de artikelen 54 en 55. Het houdt geen rekening met feiten en bewijsmiddelen die niet binnen de door het [CPVO] gestelde termijn zijn aangevoerd.”

9        Artikel 81 van verordening nr. 2100/94, waarin het gaat over de algemene beginselen, luidt als volgt:

„1.      In zoverre in deze verordening of in de bepalingen ter uitvoering van deze verordening procedurevoorschriften ontbreken, past het Bureau de in de lidstaten algemeen aanvaarde beginselen van procesrecht toe.

[...]”

10      Bij verordening (EG) nr. 874/2009 van de Commissie van 17 september 2009 zijn de uitvoeringsbepalingen vastgesteld van verordening nr. 2100/94 wat betreft de procedure voor het CPVO (PB L 251, blz. 3).

11      Wat het beroep tegen beslissingen van het CPVO betreft, bepaalt artikel 51 van voormelde verordening het volgende:

„Tenzij anders wordt bepaald, zijn de bepalingen betreffende de procesvoering voor het [CPVO] van overeenkomstige toepassing op de beroepsprocedure; onder de partijen in de procedure worden in dit geval de partijen in de beroepsprocedure verstaan.”

12      In artikel 63 van deze verordening heet het:

„1.      Van de mondelinge behandeling en de bewijsvoering wordt een verslag opgesteld dat de hoofdzaken hiervan, de ter zake dienende verklaringen van de partijen in de procedure, de verklaringen van de partijen, getuigen en deskundigen, die zijn gehoord, en in voorkomend geval de tijdens een inspectie gedane vaststellingen, bevat.

2.      Het verslag van de verklaringen van een partij in de procedure, getuige of deskundige die is gehoord, wordt haar (hem) voorgelegd of ter kennisneming overhandigd. In het verslag wordt aangetekend dat deze formaliteit is vervuld en dat degene die de verklaringen heeft afgelegd, het verslag heeft goedgekeurd. Wanneer deze het verslag niet goedkeurt, wordt melding gemaakt van zijn bezwaren.

3.      Het verslag wordt ondertekend door het personeelslid dat het heeft opgesteld en het personeelslid dat de mondelinge behandeling of de bewijsvoering heeft geleid.

4.      De partijen in de procedure ontvangen een exemplaar van het verslag, zo nodig met een vertaling.”

 Voorgeschiedenis van het geding en de litigieuze beslissing

13      Het Gerecht heeft de aan het geding ten grondslag liggende feiten weergegeven als volgt:

„5      Op 5 september 1996 heeft interveniënt, Jørn Hansson, krachtens [...] verordening [nr. 2100/94] een aanvraag voor een communautair kwekersrecht ingediend bij het [CPVO]. Deze aanvraag werd ingeschreven onder nummer 1996/0984. Het kweekproduct waarvoor aldus om bescherming werd verzocht, is het ras LEMON SYMPHONY, dat tot de soort Osteospermum ecklonis behoort.

[...]

7      Het CPVO heeft het Bundessortenamt (Duits Federaal Bureau voor plantenrassen) overeenkomstig artikel 55, lid 1, van [...] verordening [nr. 2100/94] belast met het technisch onderzoek van LEMON SYMPHONY.

8      Bij brief van 6 november 1996 heeft het Bundessortenamt het CPVO verzocht om plantmateriaal van LEMON SYMPHONY teneinde het technisch onderzoek uit te voeren. In die brief was gespecificeerd dat het moest gaan om ‚20 jonge, ongesnoeide planten van gebruikelijke handelskwaliteit die niet met groeiregulatoren zijn behandeld’.

9      Interveniënt heeft het gevraagde plantmateriaal op 10 januari 1997 aan het Bundessortenamt toegezonden.

10      Bij brief van 13 januari 1997, ondertekend door A. Menne, het met het technisch onderzoek van LEMON SYMPHONY belaste personeelslid van het Bundessortenamt, werd het volgende meegedeeld aan het CPVO:

‚[...] [Wij] delen [...] u mee dat het aan ons toegezonden teeltmateriaal van het hierboven bedoelde ras bestond uit voor de verkoop bestemde planten, in de knop, die met groeiregulatoren behandeld en gesnoeid waren. Het goede verloop van het technisch onderzoek komt dan ook in het gedrang.’

11      Desalniettemin werd het technisch onderzoek later in de loop van het jaar 1997 uitgevoerd, zonder dat het Bundessortenamt thans nog kan bevestigen of het door interveniënt toegezonden materiaal rechtstreeks werd onderzocht dan wel of het onderzoek stekken betrof die van dat materiaal waren genomen, hetgeen lijkt te worden bevestigd door een in het dossier opgenomen handgeschreven notitie van 30 januari 1997, die luidt als volgt: ‚Het Bundessortenamt heeft stekken genomen, wachten, TK 30/01/97.’ In het kader van het technisch onderzoek, dat is uitgevoerd op basis van de ‚tabel van de eigenschappen VI’ van het Bundessortenamt van 8 augustus 1997, die toen als testrichtsnoer gold, werd LEMON SYMPHONY vergeleken met een aantal andere rassen van Osteospermum. Aan het eind van dat technisch onderzoek kwam het Bundessortenamt tot de conclusie dat LEMON SYMPHONY voldeed aan de DUS-criteria voor de verlening van een communautair kwekersrecht.

12      Op 16 oktober 1997 heeft het Bundessortenamt op basis van dezelfde ‚tabel van de eigenschappen VI’ een onderzoeksverslag opgesteld waaraan de officiële beschrijving van LEMON SYMPHONY was gehecht. Daarin werd de eigenschap ‚houding van de stengels’ omschreven als: ‚opgericht’ (cijfer 1).

13      Bij beslissing van het CPVO van 6 april 1999 werd een communautair kwekersrecht verleend voor LEMON SYMPHONY en werd de in 1997 door het Bundessortenamt opgestelde officiële beschrijving van dit ras opgenomen in het register van communautaire kwekersrechten.

14      Op 26 november 2001 heeft verzoeker [...] bij het CPVO een aanvraag voor een communautair kwekersrecht ingediend krachtens [...] verordening [nr. 2100/94]. Deze aanvraag werd ingeschreven onder nummer 2001/1758. Het kweekproduct waarvoor aldus om bescherming werd verzocht is het ras SUMOST 01, dat tot de soort Osteospermum ecklonis behoort. [...]

15      Van mening dat met de teelt en de verkoop van SUMOST 01 inbreuk werd gemaakt op zijn rechten op LEMON SYMPHONY, heeft interveniënt bij de Duitse civiele rechter een vordering wegens inbreuk ingesteld [...] teneinde een verbod op de verkoop [...] van SUMOST 01 en schadevergoeding te verkrijgen. Nadat het de uitvoering van een gerechtelijk deskundigenonderzoek door het Bundessortenamt had gelast, dat na een ‚vergelijkende proefteelt’ tot de conclusie kwam dat SUMOST 01 niet duidelijk onderscheidbaar was van LEMON SYMPHONY, heeft het Landgericht Düsseldorf (Duitsland) die vorderingen ingewilligd bij vonnis van 12 juli 2005, dat in hoger beroep is bekrachtigd bij arrest van het Oberlandesgericht Düsseldorf (Duitsland) van 21 december 2006. In het kader van dat gerechtelijk deskundigenonderzoek [...] [is] betoogd dat het ter vergelijking gebruikte plantmateriaal van LEMON SYMPHONY niet overeenkwam met het plantmateriaal dat in 1997 was onderzocht met het oog op de verlening van een communautair kwekersrecht voor dat ras. [...]

16      In het kader van de inbreukprocedure voor de Duitse civiele rechter heeft interveniënt betoogd dat LEMON SYMPHONY nooit een opgericht ras is geweest. Dienaangaande heeft hij een deskundigenverslag van 21 november 2003 [...] overgelegd. Daarin verklaarde [de deskundige] het volgende:

‚Het in 1997 door het Bundessortenamt uitgevoerde onderzoek beschrijft LEMON SYMPHONY als een ras met opgerichte stengel. Blijkens de ervaringen en vaststellingen van de laatste jaren in het kader van proeven, beoordelingen en teeltproeven, is LEMON SYMPHONY geen ras met een volledig opgerichte groei. [...] Het ras NAIROBI, dat ter vergelijking met zijn opstaande groeivorm in de tabel van de eigenschappen van de testrichtsnoeren TG/176/3 is opgenomen, heeft gedurende de volledige vegetatieperiode een opgerichte groeivorm. De habitus van het ras NAIROBI is duidelijk te onderscheiden van deze van het ras LEMON SYMPHONY. In latere beschrijvingen van het Bundessortenamt worden andere rassen van SYMPHONY, met dezelfde groeikenmerken als LEMON SYMPHONY, bijvoorbeeld het ras SEIMORA, doorgaans als half opgericht aangemerkt.’

17      Parallel aan de bij de Duitse civiele rechter aanhangige inbreukprocedure heeft het CPVO het Bundessortenamt overeenkomstig artikel 55, lid 1, van [...] verordening [nr. 2100/94] gelast een technisch onderzoek van SUMOST 01 uit te voeren. In het kader van dat technisch onderzoek, dat vanaf 2001 is uitgevoerd, heeft onder meer LEMON SYMPHONY als vergelijkingsras gefungeerd. Dat technisch onderzoek is uitgevoerd volgens de nieuwe richtsnoeren voor het onderzoek van de onderscheidbaarheid, de homogeniteit en de bestendigheid TG/176/3, die op 5 april 2000 zijn vastgesteld door de Internationale Unie tot bescherming van kweekproducten (UPOV).

[...]

20      Op 7 oktober 2004 kwam het Bundessortenamt [...] tot de slotsom dat [SUMOST 01] niet duidelijk kon worden onderscheiden van de andere algemeen bekende rassen en met name van LEMON SYMPHONY.

21      Op 26 oktober 2004 heeft verzoeker een verzoek tot vervallenverklaring van het voor LEMON SYMPHONY verleende communautaire kwekersrecht ingediend krachtens artikel 21 van [...] verordening [nr. 2100/94] [...], op grond dat voormeld ras althans sinds 2002 niet langer overeenstemde met de officiële beschrijving ervan die in 1997 in het register van communautaire kwekersrechten was opgenomen. Tot staving van zijn verzoek heeft hij in wezen gesteld dat in het kader van het onderzoek van LEMON SYMPHONY dat in 2001 op basis van de sinds dat jaar geldende testrichtsnoeren TG/176/3 was uitgevoerd, voor een aantal eigenschappen van dit ras andere beoordelingscijfers waren gegeven dan in de uit 1997 daterende officiële beschrijving van dit ras. Volgens hem bleek hieruit dat het betrokken ras niet bestendig was.

22      Op 7 december 2004 heeft het CPVO beslist om in overeenstemming met artikel 64 van [...] verordening [nr. 2100/94] een technische controle uit te voeren om na te gaan of LEMON SYMPHONY in ongewijzigde vorm was blijven bestaan. Die beslissing is op 15 december 2004 ter kennis van verzoeker en interveniënt gebracht. In het kader van de technische controle werd gebruikgemaakt van de op 31 oktober 2002 door het CPVO vastgestelde testrichtsnoeren van het protocol betreffende het onderzoek van de eigenschappen onderscheidbaarheid, homogeniteit en bestendigheid CPVO-TP/176/1, dat zelf op de testrichtsnoeren TG/176/3 was gebaseerd.

23      Uit een brief van het Bundessortenamt aan het CPVO van 5 januari 2005 blijkt dat in het algemeen een aantal factoren aan de grondslag konden liggen van de vastgestelde verschillen in de beschrijving van de uitingsvormen van eigenschappen, zoals verschillen die het gevolg zijn van milieufactoren, een gewijzigde beoordelingsschaal in geval van aanzienlijke wijziging van het aantal in aanmerking te nemen vergelijkingsrassen, en wijzigingen in de beoordelingscijfers als gevolg van de toepassing van nieuwe testrichtsnoeren. [...]

[...]

25      Op 14 september 2005 besloot het Bundessortenamt in een onderzoeksverslag dat LEMON SYMPHONY moest blijven bestaan. Aan dat verslag was een nieuwe, op dezelfde dag gedateerde rasbeschrijving gehecht, waaruit met name blijkt dat de eigenschap ‚houding van de stengels’ was uitgedrukt als ‚halfopgericht tot horizontaal’ (cijfer 4).

[...]

28      Bij e-mail van 18 mei 2006 heeft het Bundessortenamt het CPVO het volgende meegedeeld:

‚Als bijlage vindt u de in 1997, 2003 en 2004 genomen foto’s van LEMON SYMPHONY. Hieruit blijkt dat de houding van de stengels onveranderd is gebleven.

[...]’

29      Bij brief van 12 juni 2006 heeft het CPVO nogmaals contact opgenomen met het Bundessortenamt, in de volgende bewoordingen: ‚Om het [CPVO] in staat te stellen dat verband vast te stellen, verzoeken wij u voor elke eigenschap [vermeld in het] in 1997 geldende protocol voor Osteospermum aan te geven wat het expressieniveau van het ras LEMON SYMPHONY in de test van 2005 zou zijn of wat het verband is met de vaststellingen die zijn gedaan overeenkomstig het in 2001 vastgestelde protocol.’

[...]

31      Blijkens het antwoord van het Bundessortenamt van 2 augustus 2006 en de vergelijking van de resultaten van de technische onderzoeken van LEMON SYMPHONY uit 1997 en 2005 die door het Bundessortenamt is gemaakt en op 25 augustus 2006 aan verzoeker is meegedeeld, kan het verschillende beoordelingscijfer betreffende de eigenschap ‚houding van de stengels’ volgens het Bundessortenamt worden verklaard door de omstandigheid dat in de in 1997 door het Bundessortenamt gebruikte ‚tabel van de eigenschappen VI’ geen enkel vergelijkingsras was opgenomen en dat LEMON SYMPHONY tijdens dat jaar het ras met de meest opgerichte groeivorm was. Bovendien was er sinds 1997 een veel groter aantal rassen van de soort Osteospermum ecklonis ontstaan en waren de testrichtsnoeren ten dele gewijzigd, hetgeen het noodzakelijk had gemaakt de expressieniveaus aan te passen.

32      Bij brief van 25 augustus 2006 heeft het CPVO aan interveniënt voorgesteld om de in 1997 in het register van communautaire kwekersrechten opgenomen officiële beschrijving van LEMON SYMPHONY aan te passen aan de nieuwe rasbeschrijving van 14 september 2005. Volgens het CPVO was deze aanpassing noodzakelijk wegens de vooruitgang die sinds het onderzoek van voornoemd ras in 1997 was geboekt op het vlak van selectie en wegens de wijziging van de testrichtsnoeren in 2001.

33      Bij brief van 22 september 2006 heeft interveniënt dat voorstel aanvaard.

34      Bij beslissing van 19 februari 2007 (hierna: ‚afwijzende beslissing’) heeft het CPVO de bezwaren van interveniënt tegen de verlening van een communautair kwekersrecht voor SUMOST 01 aanvaard en het verzoek om verlening van een communautair kwekersrecht voor dit ras afgewezen, met name op grond dat het ras niet duidelijk kon worden onderscheiden van LEMON SYMPHONY en bijgevolg niet was voldaan aan de voorwaarden van artikel 7 van [...] verordening [nr. 2100/94]. [...]

35      Op 11 april 2007 heeft verzoeker uit hoofde van artikel 20 van [...] verordening [nr. 2100/94] een verzoek tot nietigverklaring van het voor LEMON SYMPHONY verleende communautaire kwekersrecht ingediend, met name op grond dat dit ras nooit had bestaan in de vorm die was weergegeven in de officiële beschrijving ervan die in 1997 in het register van communautaire kwekersrechten was opgenomen.

36      Bij brief van 18 april 2007 heeft het CPVO interveniënt overeenkomstig artikel 87, lid 4, van [...] verordening [nr. 2100/94] in kennis gesteld van zijn beslissing om de officiële beschrijving van LEMON SYMPHONY ambtshalve te wijzigen (hierna: ‚beslissing tot aanpassing van de beschrijving’). Aan die brief was de gewijzigde beschrijving gehecht zoals deze voortvloeide uit het technisch onderzoek van 2005.

37      Bij brief van 10 mei 2007 (hierna: ‚beslissing inzake het verzoek tot vervallenverklaring’) heeft het CPVO verzoeker meegedeeld dat het bevoegde comité had nagegaan of was voldaan aan de toepassingsvoorwaarden van artikel 21 van [...] verordening [nr. 2100/94] en tot de conclusie was gekomen dat dit niet het geval was [...].

[...]

39      Op 21 mei 2007 heeft het CPVO verzoeker kennisgegeven van de beslissing tot aanpassing van de beschrijving en tot vervanging van de in 1997 in het register van communautaire kwekersrechten opgenomen officiële beschrijving van LEMON SYMPHONY door die van 2005.

40      Bij brief van 26 september 2007 heeft het CPVO het door verzoeker krachtens artikel 20 van [...] verordening [nr. 2100/94] ingediende verzoek tot nietigverklaring van het voor LEMON SYMPHONY verleende kwekersrecht afgewezen (hierna: ‚beslissing inzake het verzoek tot nietigverklaring’) [...].

Procedures voor de kamer van beroep van het CPVO in de zaken A 005/2007, A 006/2007 en A 007/2007

41      Op 10 mei 2007 heeft verzoeker bij de kamer van beroep [van het CPVO; hierna: ‚kamer van beroep’] beroep ingesteld tegen de afwijzende beslissing. Dat beroep is ingeschreven onder nummer A 005/2007.

[...]

43      Op 11 juni 2007 heeft verzoeker bij de kamer van beroep beroep ingesteld tegen de beslissing inzake het verzoek tot vervallenverklaring. Dat beroep is ingeschreven onder nummer A 006/2007.

[...]

45      Op 12 juli 2007 heeft verzoeker bij de kamer van beroep beroep ingesteld tegen de beslissing tot aanpassing van de beschrijving. Dit beroep is ingeschreven onder nummer A 007/2007.

[...]

63      Zoals blijkt uit de verslagen van de mondelinge behandeling heeft de kamer van beroep op 4 december 2007 niettegenstaande verzoekers bezwaren en in diens afwezigheid de drie zaken A 005/2007, A 006/2007 en A 007/2007 mondeling behandeld. [...]

64      In het kader van die procedures is Menne verschenen als deskundige van het Bundessortenamt, de gemachtigde van het CPVO. Zij heeft met name uiteengezet dat het plantmateriaal dat voor het technisch onderzoek van LEMON SYMPHONY in 1997 was verstrekt zonder twijfel was behandeld met groeiregulatoren, maar dat zich niettemin geen problemen hadden voorgedaan in het kader van dat onderzoek, ‚aangezien de planten volledig normaal waren gegroeid’. Zij heeft tevens verklaard dat ten tijde van het technisch onderzoek, ‚het effect van de groeiregulatoren was verdwenen’ en dat, ‚wat LEMON SYMPHONY betreft, er geen twijfel [had bestaan] over de kwaliteit van de in juli/augustus 1997 uitgevoerde tests’. De interveniënt heeft gesteld dat ‚groeiregulatoren doorgaans slechts gedurende vier tot zes weken effect sorteren’, in het bijzonder in het geval van Osteospermum.

65      Bij beslissing van 4 december 2007 (zaak A 006/2007) heeft de kamer van beroep verzoekers beroep tegen de beslissing inzake het verzoek tot vervallenverklaring ontvankelijk doch ongegrond verklaard.

66      Bij beslissing van 4 december 2007 (zaak A 005/2007) heeft de kamer van beroep verzoekers beroep tegen de afwijzende beslissing ontvankelijk doch ongegrond verklaard.

67      Bij beslissing van 4 december 2007 (zaak A 007/2007) heeft de kamer van beroep verzoekers beroep tegen de beslissing tot aanpassing van de beschrijving niet-ontvankelijk verklaard.

68      In elk van die drie zaken heeft de kamer van beroep vooraf vastgesteld dat de oproeping voor de mondelinge behandeling volgens de vormvoorschriften was verstuurd. In dat verband heeft zij opgemerkt dat de in artikel 59, lid 1, van [...] verordening [nr. 874/2009] vastgestelde termijn van één maand weliswaar niet in acht was genomen, aangezien de oproeping [pas] op 6 november 2007 aan verzoeker was betekend, maar dat dit geen belang had [...].

[...]

Procedure voor de kamer van beroep van het CPVO in zaak A 010/2007

71      Op 19 oktober 2007 heeft verzoeker bij de kamer van beroep beroep ingesteld tegen de beslissing inzake het verzoek tot nietigverklaring. Dit beroep is ingeschreven onder nummer A 010/2007.

72      Tot staving van dat beroep heeft verzoeker in wezen betoogd dat het plantmateriaal waarop het technisch onderzoek van LEMON SYMPHONY in 1997 werd uitgevoerd, niet voldeed. Hij heeft tevens gewezen op de mogelijkheid dat stekken waren genomen van de toegezonden planten en dat het technisch onderzoek vervolgens op die stekken was uitgevoerd. [...] Tevens heeft hij opgemerkt dat alle rassen die bij wijze van voorbeeld in de vanaf 2001 toegepaste testrichtsnoeren zijn vermeld, met uitzondering van het ras NAIROBI, in 1997 met LEMON SYMPHONY waren vergeleken. In het licht van de verklaringen van Menne en van interveniënt tijdens de mondelinge behandeling van 4 december 2007 in de zaken A 005/2007, A 006/2007 en A 007/2007 heeft verzoeker voorgesteld om door middel van een deskundigenonderzoek het bewijs te leveren van zijn stelling dat een behandeling met groeiregulatoren langer dan vier tot zes weken het onderzoek beïnvloedt. Ten slotte heeft verzoeker uiteengezet dat zijn verzoek tot nietigverklaring gebaseerd was op artikel 20, lid 1, onder a), juncto artikel 7 van [...] verordening [nr. 2100/94]. Volgens hem kan, gelet op het feit dat een ras slechts als onderscheidbaar kan worden aangemerkt indien het door de uitingsvorm van de eigenschappen die voortvloeien uit een genotype of een combinatie van genotypen, te onderscheiden is, er geen onderscheidbaarheid bestaan indien de vastgestelde expressie van de eigenschappen het gevolg is van een mechanische behandeling en van een behandeling met groeiregulatoren.

73      Nadat hij was opgeroepen voor de mondelinge behandeling heeft verzoeker er zich in een aanvullende memorie van 12 januari 2009 tegen verzet dat Menne deel zou nemen aan de mondelinge behandeling en dat rekening zou worden gehouden met haar verklaringen.

74      Verzoeker heeft daarin overigens zijn aanbod herhaald om door middel van een deskundigenonderzoek het bewijs te leveren dat de resultaten van het in 1997 uitgevoerde DUS-onderzoek van LEMON SYMPHONY niet konden worden verklaard door het genotype, maar door de chemische en mechanische behandeling of door de omstandigheid dat stekken van de toegezonden planten waren gebruikt. Bovendien heeft verzoeker uitdrukkelijk verzocht om de voorgestelde bewijzen te mogen aandragen.

[...]

76      Bij [de litigieuze] beslissing [...] heeft de kamer van beroep verzoekers beroep tegen de beslissing inzake het verzoek tot nietigverklaring ontvankelijk doch ongegrond verklaard [...]”.

 Procedure bij het Gerecht en bestreden arrest

14      Bij verzoekschrift van 24 juni 2009 heeft rekwirant beroep ingesteld tegen de litigieuze beslissing.

15      Bij beschikking van 15 juni 2010 heeft de president van het Gerecht beslist om de beroepen die door rekwirant waren ingesteld tegen de beslissingen A 007/2007 (zaak T‑133/08), A 006/2007 (zaak T‑134/08), A 005/2007 (zaak T‑177/08) en A 010/2007 (zaak T‑242/09) te voegen voor de mondelinge behandeling en het arrest.

 Zaak T‑242/09

16      Ter ondersteuning van zijn beroep in zaak T‑242/09 heeft rekwirant vier middelen tot nietigverklaring aangevoerd.

17      Wat het eerste middel betreft, waarmee schending van de artikelen 76 en 81 van verordening nr. 2100/94 werd aangevoerd, heeft het Gerecht in punt 126 van het bestreden arrest geoordeeld, dat die bepalingen, gelet op de bewoordingen van voormeld artikel 76, niet van toepassing zijn op de in artikel 20 van die verordening vastgestelde procedure tot nietigverklaring van de communautaire bescherming. In de punten 128 en 129 van dat arrest heeft het daaruit afgeleid dat de bewijslast dat een plantenras niet voldoet aan de voorwaarden om communautaire bescherming te krijgen, rust op de belanghebbende partij die deze bescherming betwist.

18      Nadat het had vastgesteld dat de bij verordening nr. 2100/94 ingevoerde regeling in overeenstemming is met de geldende voorschriften inzake gemeenschapsmodellen, en met de algemene rechtsbeginselen, heeft het Gerecht het middel als niet ter zake dienend afgewezen.

19      In punt 134 van het bestreden arrest heeft het Gerecht daaraan evenwel toegevoegd dat de procedure voor het CPVO in elk geval niet louter inquisitoir is, aangezien de partijen tijdig de feiten dienen aan te voeren die zij door het CPVO willen laten vaststellen en de bewijzen moeten aandragen die zij door het CPVO in aanmerking willen laten nemen.

20      Uitgaande van die vaststelling, heeft het Gerecht de argumenten van rekwirant onderzocht in de punten 135 tot en met 170 van het bestreden arrest.

21      Met betrekking tot de weigering van het CPVO om gevolg te geven aan het verzoek van rekwirant om maatregelen van instructie te bevelen, heeft het Gerecht, onder analoge toepassing van de oplossing waarvoor was gekozen in het arrest ILFO/Hoge Autoriteit (51/65, EU:C:1966:21), in punt 138 van het bestreden arrest vastgesteld dat rekwirant op geen enkel ogenblik van de procedure voor het CPVO het geringste bewijselement of de geringste aanwijzing had aangevoerd om zijn conclusie te schragen. Daaruit heeft het afgeleid dat er geen sprake was van schending van de regels inzake de bewijslast en de bewijsvoering en geoordeeld dat rekwirant in werkelijkheid beoogde te verkrijgen dat het Gerecht de feiten en de relevante bewijselementen opnieuw zou beoordelen.

22      Bijgevolg heeft het Gerecht een onderscheid gemaakt naargelang de feitelijke vaststellingen en beoordelingen van de kamer van beroep al dan niet het resultaat zijn van ingewikkelde beoordelingen, aangezien bij ingewikkelde beoordelingen waarvoor een bijzondere deskundigheid of wetenschappelijke kennis is vereist, het Gerecht enkel toetst of er sprake is van kennelijke dwaling.

23      Wat ten eerste de vraag betreft op welk soort plantmateriaal het technische onderzoek van het ras LEMON SYMPHONY in de loop van 1997 was verricht, heeft het Gerecht in punt 149 van het bestreden arrest vastgesteld, dat de kamer van beroep had geoordeeld dat het feit dat het nemen van stekken een courante praktijk was, algemeen bekend was. Dienaangaande heeft het naar analogie toepassing gemaakt van de rechtspraak inzake het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM), volgens welke de kamers van BHIM in hun beslissingen niet dienen aan te tonen dat algemeen bekende feiten juist zijn.

24      Het Gerecht was van oordeel dat bij de vraag naar de effecten van groeiregulatoren op de planten die bij wijze van monster waren verstrekt met het oog op het technische onderzoek van het ras LEMON SYMPHONY, sprake was van ingewikkelde botanische beoordelingen. In punt 157 van het bestreden arrest heeft het vastgesteld dat rekwirant geen enkel element had aangevoerd aan de hand waarvan een kennelijke beoordelingsfout kon worden vastgesteld.

25      Wat ten tweede de argumenten van rekwirant betreft in verband met de aanpassing van de oorspronkelijke beschrijving van het ras LEMON SYMPHONY in de loop van 2006 op het punt van de eigenschap „houding van de stengels”, heeft het Gerecht in punt 161 van het bestreden arrest geoordeeld, dat rekwirant niet had aangetoond dat die eigenschap van beslissend belang was geweest voor de toekenning van de communautaire bescherming voor dit plantenras.

26      Overigens heeft het Gerecht in punt 166 van het bestreden arrest erop gewezen dat de eigenschap „groeivorm van de stengels”, waarvan de expressieniveaus om deze eigenschap aan te geven variëren van „opgericht” tot „afhangend”, geen absolute eigenschap was en in voorkomend geval kon worden beoordeeld door een relatieve vergelijking tussen de rassen van eenzelfde soort.

27      Derhalve heeft het Gerecht het eerste middel deels ongegrond en deels niet ter zake dienend verklaard.

28      Wat het tweede middel betreft, dat was ontleend aan schending van de artikelen 7 en 20 van verordening nr. 2100/94, zij opgemerkt dat het Gerecht dit middel heeft afgewezen in het licht van de elementen die in het kader van het onderzoek van het eerste middel waren aangevoerd met betrekking tot de chemische en mechanische behandeling van het materiaal dat was gebruikt voor het in de loop van 1997 uitgevoerde technische onderzoek, en met betrekking tot het gebruik van materiaal dat was verkregen uit stekken.

29      Met betrekking tot het derde middel, waarmee schending van artikel 75 van verordening nr. 2100/94 werd aangevoerd, heeft het Gerecht in de punten 181 en 182 van het bestreden arrest verklaard dat het recht om te worden gehoord niet inhield dat de rechter de partijen diende te hebben gehoord betreffende elk punt van zijn juridische beoordeling. In het bijzonder heeft het Gerecht, bij het onderzoek van het eerste middel, aangetoond dat het gebruik van stekken in het kader van een technisch onderzoek een courante praktijk was, waarvan rekwirant kennis had.

30      Met betrekking tot het vierde middel, dat was gebaseerd op schending van artikel 63 van verordening nr. 874/2009, was het Gerecht in wezen van oordeel dat de kamer van beroep geen enkele procedurefout had gemaakt.

31      Mitsdien heeft het Gerecht het beroep in zijn geheel verworpen.

 Zaken T‑133/08, T‑134/08 en T‑177/08

32      Wat de beroepen in de zaken T‑133/08, T‑134/08 en T‑177/08 betreft, heeft het Gerecht in punt 217 van het bestreden arrest vastgesteld dat de minimale verschijningstermijn van één maand voor de terechtzitting van 4 december 2007 voor de kamer van beroep ten aanzien van rekwirant niet in acht was genomen.

33      Daaruit heeft het in punt 237 van het bestreden arrest afgeleid dat er sprake was van een wezenlijke procedurefout die resulteert in de vernietiging van de drie beslissingen waartegen werd opgekomen in de zaken T‑133/08, T‑134/08 en T‑177/08. Het heeft het verzoek om wijziging van de beslissing tot aanpassing van de beschrijving evenwel afgewezen.

 Hogere voorziening

34      Tot staving van zijn hogere voorziening voert rekwirant zes middelen aan, die bestaan uit verschillende argumenten.

35      Met het eerste en het tweede middel verwijt rekwirant het Gerecht in wezen dat het de regels inzake de bewijslast en de bewijsvoering alsook het beginsel van ambtshalve onderzoek van de feiten heeft geschonden. Met het derde en het vierde middel voert rekwirant schending aan van de verplichting om de rechtmatigheid te toetsen alsook een motiveringsgebrek van het bestreden arrest. Met het vijfde en het zesde middel verwijt rekwirant het Gerecht in wezen dat het zijn recht om te worden gehoord niet heeft gewaarborgd en dat het de rechtmatigheid van de litigieuze beslissing niet omvattend heeft onderzocht.

 Eerste middel

 Argumenten van partijen

36      Met zijn eerste middel verwijt rekwirant in wezen het Gerecht dat het blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de kamer van beroep niet ambtshalve kon optreden, en dat het inbreuk heeft gemaakt op zijn recht op een effectieve rechtsbescherming alsook op het beginsel van behoorlijk bestuur.

37      In de eerste plaats verwijt rekwirant het Gerecht dat het in punt 126 van het bestreden arrest heeft geoordeeld dat artikel 76 van verordening nr. 2100/94 niet van toepassing was op procedures voor de kamer van beroep, en dat het daarmee inbreuk heeft gemaakt op artikel 51 van verordening nr. 874/2009.

38      In de tweede plaats staat de vaststelling in punt 129 van het bestreden arrest, dat bij de nietigheidsprocedure voor het CPVO en de kamer van beroep ervan sprake is van een accusatoire procedure, haaks op de bewoordingen van artikel 20 van verordening nr. 2100/94. Het inquisitoire karakter zou bovendien worden bevestigd door vergelijking met de overeenkomstige bepalingen betreffende het gemeenschapsmerk en de gemeenschapsmodellen.

39      In de derde plaats heeft het Gerecht in punt 133 van het bestreden arrest de argumenten die rekwirant in eerste aanleg aanvoerde, onjuist opgevat.

40      In de vierde plaats heeft het Gerecht volgens rekwirant de beginselen van behoorlijk bestuur en het recht op een effectieve rechtsbescherming geschonden door de weigering om de door hem voor de kamer van beroep aangevoerde elementen te onderzoeken.

41      Het CPVO brengt de bijzonderheden in herinnering van de voor hem gevoerde procedures. Inzonderheid wijst het erop dat bij de op grond van artikel 20 van verordening nr. 2100/94 ingeleide nietigheidsprocedure het onderzoek uitsluitend ambtshalve wordt verricht. Bij die procedure zijn er dus geen partijen, en is het CPVO verplicht het relevante feitenkader objectief te onderzoeken. Hansson voert aan dat het CPVO over een ruime beoordelingsmarge beschikt bij de beoordeling van de elementen die door een derde persoon worden bijgebracht om de inleiding van een dergelijke procedure te rechtvaardigen.

42      In casu heeft het CPVO die beginselen toegepast en geweigerd de door rekwirant gevraagde nietigheidsprocedure in te leiden.

43      Voor het overige zijn het CPVO en Hansson van mening dat de argumenten van rekwirant in het beste geval niet ter zake dienend en in minstens niet-ontvankelijk zijn, aangezien daarmee wordt beoogd de beoordeling van de feiten door het Gerecht opnieuw ter discussie te stellen.

 Beoordeling door het Hof

44      Aangezien rekwirant de door het Gerecht gehuldigde opvatting inzake de bewijsvoering en de bewijslast in het kader van de procedure voor de kamer van beroep betwist, dient om te beginnen te worden nagegaan of het Gerecht in dat verband blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.

45      In dat verband zij ten eerste opgemerkt, zoals het Gerecht in punt 126 van het bestreden arrest heeft vastgesteld, dat de bewoordingen van artikel 76 van verordening nr. 2100/94 de toepassing van het beginsel van het ambtshalve onderzoek van de feiten beperken tot de feiten die aan de orde zijn in het onderzoek waarin is voorzien bij de artikelen 54 en 55 van die verordening.

46      Ten tweede zijn de bepalingen inzake de procedures voor het CPVO krachtens artikel 51 van verordening nr. 874/2009 van overeenkomstige toepassing op de beroepsprocedures. Het beginsel van het ambtshalve onderzoek van de feiten geldt dus ook in een dergelijke procedure voor de kamer van beroep.

47      Het Gerecht heeft bijgevolg blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat het beginsel van het ambtshalve onderzoek van de feiten geen toepassing vindt in het kader van procedures voor de kamer van beroep.

48      Een dergelijke onjuiste rechtsopvatting alsook de overwegingen in punt 135 van het bestreden arrest die deze opvatting eventueel tot gevolg heeft gehad, brengen evenwel niet als zodanig de vernietiging van het bestreden arrest met zich mee, aangezien het Gerecht niettemin vanaf punt 136 van het bestreden arrest heeft onderzocht of de bewijselementen die rekwirant voor de kamer van beroep had aangevoerd, voldoen aan de criteria die verband houden met het beginsel van het ambtshalve onderzoek van de feiten.

49      Bijgevolg moet vervolgens worden nagegaan of het Gerecht in dat verband blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.

50      Daartoe zij eraan herinnerd dat de procedure die heeft geresulteerd in de litigieuze beslissing een procedure voor de kamer van beroep is, waarbij een beroep aanhangig is gemaakt tegen een beslissing van het CPVO waarmee de nietigverklaring op grond van artikel 20, lid 1, van verordening nr. 2100/94 van een communautair kwekersrecht was geweigerd.

51      Ingevolge deze bepaling verklaart het CPVO de communautaire bescherming nietig indien wordt vastgesteld dat de voorwaarden van de artikelen 7 of 10 van verordening nr. 2100/94 niet waren vervuld ten tijde van de verlening van die bescherming.

52      In dat verband zijn de voorwaarden die samenhangen met onder meer de onderscheidbaarheid en de nieuwheid, overeenkomstig artikel 6 van die verordening, voorwaarden sine qua non voor de verlening van de communautaire bescherming. Wanneer niet is voldaan aan die voorwaarden is de verleende bescherming dus onrechtmatig en bestaat er een algemeen belang om deze bescherming nietig te verklaren.

53      Het is juist dat een onterecht verleende bescherming ook nietig kan worden verklaard in het belang van een derde, inzonderheid wanneer deze derde een kwekersrecht heeft aangevraagd, maar deze aanvraag is afgewezen op grond dat het kandidaatras niet onderscheidbaar is van het onterecht beschermde ras.

54      Dat kan evenwel niet rechtvaardigen dat het een derde te allen tijde en zonder specifieke redenen zou moeten zijn toegestaan, te verzoeken om nietigverklaring van deze bescherming na de procedure tot verlening van bescherming en na het verstrijken van de termijnen van artikel 59 van verordening nr. 2100/94 waarbinnen derden hun bezwaren kenbaar kunnen maken.

55      In dat verband zij eraan herinnerd, dat het kandidaatplantenras in de procedure tot verlening van bescherming overeenkomstig de artikelen 54 en 55 van die verordening het voorwerp uitmaakt van een materieel onderzoek en van een grondig en ingewikkeld technisch onderzoek.

56      Bijgevolg beschikt het CPVO over een ruime beoordelingsbevoegdheid betreffende de nietigverklaring van een kwekersrecht in de zin van artikel 20 van verordening nr. 2100/94, aangezien met betrekking tot het beschermde ras het in het vorige punt uiteengezette onderzoek is verricht. Bijgevolg kunnen enkel ernstige twijfels aangaande de vraag of ten tijde van het onderzoek bedoeld in de artikelen 54 en 55 van die verordening was voldaan aan de voorwaarden van de artikelen 7 of 10 van die verordening, grond opleveren voor een hernieuwd onderzoek van het beschermde ras middels de nietigheidsprocedure op basis van artikel 20 van verordening nr. 2100/94.

57      In deze context moet een derde die verzoekt om nietigverklaring van een kwekersrecht substantieel bewijs‑ en feitenmateriaal aandragen dat ernstige twijfels kan doen rijzen over de rechtmatigheid van de verlening van het kwekersrecht dat is toegekend na het in de artikelen 54 en 55 van voormelde verordening bedoelde onderzoek.

58      Bijgevolg staat het in het kader van het beroep tegen de litigieuze beslissing aan rekwirant om aan te tonen dat het CPVO, gelet op de feiten en de bewijzen betreffende het materieel en technisch onderzoek die hij bij het CPVO heeft aangebracht, verplicht was over te gaan tot de toetsing bedoeld in artikel 20, lid 1, onder a), van verordening nr. 2100/94.

59      Ten slotte dient in het licht van die elementen te worden onderzocht of het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij zijn toezicht op de toepassing van het beginsel van het „ambtshalve onderzoek van de feiten” door de kamer van beroep.

60      Ter zake van de elementen die rekwirant ter rechtvaardiging van de nietigverklaring van de eerder verleende bescherming heeft aangevoerd, heeft het Gerecht enerzijds in punt 138 van het bestreden arrest vastgesteld, dat rekwirant nooit het geringste bewijselement of zelfs maar de geringste aanwijzing heeft aangevoerd, waarmee een begin van bewijs zou kunnen worden geleverd van zijn bewering, dat het technisch onderzoek van het ras LEMON SYMPHONY in 1997 mogelijk was vervalst door de in casu toegepaste mechanische en chemische behandeling of het in casu uitgevoerde nemen van stekken.

61      Anderzijds heeft het Gerecht in punt 157 van het bestreden arrest in herinnering gebracht dat rekwirant op geen enkel tijdstip tijdens de procedure ook maar de geringste aanwijzing of het geringste concrete bewijselement heeft aangevoerd waarmee zijn beweringen konden worden gestaafd, met name wat het duurzame effect van de groeiregulatoren betreft.

62      Wat ten slotte de argumenten betreft, waarmee schending van het beginsel van behoorlijk bestuur en van het recht op een effectieve rechtsbescherming wordt aangevoerd, blijkt uit het dossier dat rekwirant ter onderbouwing van zijn beroep voor de kamer van beroep heeft aangevoerd dat het plantmateriaal waarop het technische onderzoek van het ras LEMON SYMPHONY in de loop van 1997 was verricht, niet voldeed omdat de planten die bij het onderzoek waren gebruikt mechanisch en chemisch waren behandeld en het bij die planten ging om stekken van door Hansson toegezonden planten.

63      Gelet op die vaststellingen en de in de punten 57 en 58 van het onderhavige arrest geformuleerde beginselen, heeft het Gerecht geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting betreffende de bewijsvoering waar het heeft geoordeeld dat rekwirant niet rechtens genoegzaam de feitelijke elementen en bewijzen had aangedragen aan de hand waarvan kon worden vastgesteld dat in het kader van het technische onderzoek van het ras LEMON SYMPHONY niet was voldaan aan de voorwaarde van artikel 7 van verordening nr. 2100/94, hetgeen grond had opgeleverd voor nietigverklaring in de zin van artikel 20, lid 1, van die verordening.

64      De argumenten waarmee schending van het beginsel van behoorlijk bestuur en van het recht op een effectieve rechtsbescherming wordt aangevoerd, kunnen bijgevolg niet slagen.

65      Uit het voorgaande vloeit voort dat het eerste middel moet worden afgewezen.

 Tweede middel

 Argumenten van partijen

66      Met zijn tweede middel verwijt rekwirant in wezen het Gerecht dat het in de punten 136 tot en met 138 van het bestreden arrest de regels inzake bewijslast en bewijsvoering heeft geschonden.

67      Met het eerste argument dat in het kader van dit middel wordt aangevoerd, betoogt rekwirant dat het Gerecht op de verzoeken aan het CPVO om maatregelen van instructie te gelasten, ten onrechte de rechtspraak van het Hof heeft toegepast die is voortgekomen uit het arrest ILFO/Hoge Autoriteit (51/65, EU:C:1966:21), volgens welke aan het verzoek van een partij om instructiemaatregelen te bevelen, slechts gevolg kan worden gegeven, indien een begin van bewijs werd bijgebracht op grond waarvan deze maatregelen gerechtvaardigd voorkomen.

68      Daarmee heeft het Gerecht blijk gegeven van vier onjuiste rechtsopvattingen. In de eerste plaats zijn de in voormelde rechtspraak geformuleerde beginselen niet verenigbaar met artikel 76 van verordening nr. 2100/94. In de tweede plaats heeft het Gerecht niet voldaan aan de motiveringsplicht, aangezien het niet uitdrukkelijk heeft vermeld waarom die rechtspraak behoorde te worden toegepast. In de derde plaats heeft het Gerecht het recht op een eerlijk proces geschonden door voor de vaststelling van een maatregel van instructie een voorwaarde te stellen waarvan op geen enkel tijdstip tijdens de procedure gewag was van gemaakt. In de vierde plaats heeft het Gerecht de aangehaalde rechtspraak onjuist weergegeven, aangezien daarin niet is vermeld dat er sprake moet zijn van een begin van bewijs om een maatregel van instructie te kunnen vaststellen.

69      Met zijn tweede argument wijst rekwirant erop dat, gesteld al dat het aan hem zou hebben gestaan een begin van bewijs bij te brengen om zijn betoog te schragen, het bestreden arrest niettemin blijk zou geven van een onjuiste rechtsopvatting, aangezien het Gerecht de door rekwirant aangevoerde feiten en bewijselementen onjuist heeft opgevat, in het bijzonder wat de invloed betreft van de mechanische en chemische behandeling van het onderzochte plantmateriaal en de vermeerdering door het nemen van stekken.

70      Het CPVO en Hansson betogen dat het bestreden arrest „juist is”, ongeacht of op rekwirant de last rust om een bewijs of een begin van bewijs te leveren, aangezien de kamer van beroep de door hem aangevoerde argumenten en ingenomen standpunten heeft beoordeeld. Bovendien heeft het Gerecht geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de toepassing van de aldus geformuleerde regels voor het gelasten van maatregelen van instructie.

 Beoordeling door het Hof

71      Wat het eerste argument van rekwirant betreft, kan het Gerecht in de eerste plaats niet worden verweten dat het inbreuk heeft gemaakt op de op hem rustende de motiveringsplicht.

72      Enerzijds blijkt immers uit vaste rechtspraak dat het Gerecht krachtens de motiveringsplicht die op deze rechterlijke instantie rust ingevolge artikel 36 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, dat krachtens artikel 53, eerste alinea, van dit Statuut en artikel 81 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van toepassing is op het Gerecht, geen uiteenzetting hoeft te geven die volledig en één voor één alle argumenten van de bij het geding betrokken partijen volgt. De motivering van het Gerecht kan dus impliciet zijn, op voorwaarde dat de belanghebbenden de redenen voor de beslissing van het Gerecht kunnen kennen en het Hof over voldoende elementen beschikt om zijn toezicht uit te oefenen (zie met name arrest Nexans en Nexans France/Commissie, C‑37/13 P, EU:C:2014:2030, punt 21 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

73      In punt 137 van het bestreden arrest heeft het Gerecht de toepassing naar analogie van de in het arrest ILFO/Hoge Autoriteit (51/65, EU:C:1966:21) geformuleerde beginselen op de kamer van beroep gerechtvaardigd op grond dat deze kamer een semi-rechterlijk orgaan is.

74      Ook het in artikel 76 van verordening nr. 2100/94 neergelegde beginsel van het ambtshalve onderzoek van de feiten verzet zich niet tegen een dergelijke toepassing, aangezien, zoals blijkt uit de punten 53 en 54 van het onderhavige arrest, het in het kader een verzoek tot inleiding van de in artikel 20, lid 1, van die verordening vastgestelde procedure tot nietigverklaring aan de aanvrager staat om substantiële elementen aan te dragen waaruit blijkt dat er ernstige twijfels bestaan aan de rechtmatigheid van de betwiste bescherming.

75      Anderzijds, zoals de advocaat-generaal in punt 76 van haar conclusie heeft opgemerkt, zijn overeenkomstig artikel 81 van verordening nr. 2100/94 de in de lidstaten algemeen erkende algemene beginselen van procesrecht van toepassing op de procedure voor het CPVO.

76      Bijgevolg kan het Gerecht niet worden verweten dat het heeft vastgesteld dat rekwirant voor de kamer van beroep een begin van bewijs had moeten bijbrengen teneinde te verkrijgen dat bedoelde kamer een maatregel van instructie zou vaststellen.

77      In de tweede plaats blijkt uit het bestreden arrest niet dat het Gerecht de aan het arrest ILFO/Hoge Autoriteit (51/65, EU:C:1966:21) ontleende beginselen onjuist heeft toegepast.

78      In punt 138 van het bestreden arrest heeft het Gerecht namelijk vastgesteld dat rekwirant nooit het geringste bewijselement of zelfs maar de geringste aanwijzing heeft bijgebracht om zijn aanvraag te rechtvaardigen.

79      In die omstandigheden kan rekwirant niet stellen dat het Gerecht ten onrechte heeft geoordeeld dat hij niet kon verlangen dat een maatregel van instructie zou worden gelast, gelet op het feit dat hij geen begin van bewijs had bijgebracht.

80      Op dit punt voert rekwirant aan dat het Gerecht de door hem in het kader van de procedure voor het CPVO aangevoerde feiten en bewijselementen in verband met de invloed van de chemische en mechanische behandeling van het bij het technische onderzoek van het ras LEMON SYMPHONY gebruikte materiaal, en in verband met het gebruik van stekken van dat ras voor dat onderzoek, onjuist heeft opgevat.

81      Vooraf zij erop gewezen dat uit artikel 256 VWEU en artikel 58, eerste alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie volgt dat het Gerecht bij uitsluiting bevoegd is om de feiten vast te stellen, behoudens het geval waarin de feitelijke onjuistheid van zijn vaststellingen blijkt uit de overgelegde processtukken, en om die feiten te beoordelen. Wanneer het Gerecht de feiten heeft vastgesteld of beoordeeld, is het Hof evenwel bevoegd om krachtens artikel 256 VWEU toezicht uit te oefenen op de wijze waarop het Gerecht deze feiten juridisch heeft gekwalificeerd en op de rechtsgevolgen die het daaraan heeft verbonden (zie met name arrest CB/Commissie, C‑67/13 P, EU:C:2014:2204, punt 41 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

82      In de eerste plaats verwijst rekwirant naar de brief van 13 januari 1997 van de gemachtigde van het Bundessortenamt die belast was met het technische onderzoek van het ras LEMON SYMPHONY, waarin was aangegeven dat „[h]et goede verloop van het technisch onderzoek [...] dan ook in het gedrang [kwam] [door de behandeling met groeiregulatoren van het toegezonden materiaal]”.

83      In dat verband zij enerzijds opgemerkt dat, zoals blijkt uit de weergave van de feiten door het Gerecht in punt 64 van het bestreden arrest, bedoelde gemachtigde van het Bundessortenamt ter terechtzitting voor de kamer van beroep in de zaken A 005/2007, A 006/2007 en A 007/2007 op 4 december 2007 heeft verklaard dat „er geen twijfel [had bestaan] over de kwaliteit van de in juli/augustus 1997 uitgevoerde tests”, aangezien het effect van de groeiregulatoren was verdwenen.

84      Anderzijds heeft het Gerecht in punt 164 van voormeld arrest geoordeeld, dat het nationale bureau een discretionaire bevoegdheid heeft in het kader waarvan het tijdens het technisch onderzoek kan onderzoeken of beslissen of het door Hansson toegezonden plantmateriaal inderdaad ongeschikt is dan wel of, zoals in casu, de techniek van het nemen van stekken het mogelijk maakt te verhelpen aan de aanvankelijke gebreken van dit materiaal.

85      Aangezien rekwirant de verklaring van de gemachtigde van het Bundessortenamt, die werd afgelegd nadat hij zijn betoog had gevoerd, en volgens welke de effecten van de groeiregulatoren waren verdwenen ten tijde van het technische onderzoek van het ras LEMON SYMPHONY, op geen enkel ogenblik heeft betwist, heeft het Gerecht, zonder enig feit van de zaak of enig door rekwirant bijgebracht bewijselement onjuist op te vatten, geoordeeld dat hij geen enkel element had aangebracht op grond waarvan de beoordeling van de kamer van beroep ter discussie kon worden gesteld.

86      In de tweede plaats kan met betrekking tot het betoog van rekwirant betreffende de risico’s verbonden aan het gebruik, bij de uitvoering van het technische onderzoek, van materiaal dat verkregen werd door vermeerdering middels het nemen van stekken van een ras, kan worden volstaan met op te merken dat rekwirant van mening is, dat aangezien een dergelijk risico algemeen bekend is, het niet noodzakelijk is elementen aan te brengen die bewijzen dat dit risico in casu bestaat.

87      In deze omstandigheden kon het Gerecht slechts vaststellen dat rekwirant niet had voldaan aan de voorwaarden voor de vaststelling van een maatregel van instructie.

88      Bijgevolg kan het Gerecht niet worden verweten dat het de feiten van de zaak of de door rekwirant aangebrachte bewijselementen onjuist heeft opgevat.

89      Gelet op deze overwegingen kan het tweede middel niet slagen.

 Derde middel

 Argumenten van partijen

90      Met zijn derde middel betoogt rekwirant in wezen dat het Gerecht in de punten 141 tot en met 151 van het bestreden arrest inbreuk heeft gemaakt op zijn verplichting om de rechtmatigheid te toetsen en de feiten onjuist heeft opgevat.

91      Ten eerste verwijt rekwirant het Gerecht dat het eraan is voorbijgegaan dat de loutere deskundigheid van het CPVO met betrekking tot de praktijk van het nemen van stekken, niet kan worden aangemerkt als „algemeen bekend feit”. In elk geval is dat „feit” onjuist voorgesteld en werd de rechtmatigheid van die kwalificatie niet getoetst.

92      Ten tweede heeft het Gerecht in punt 147 van het bestreden arrest blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door geen motivering te geven voor zijn vaststelling dat de redenering van de kamer van beroep „strookt [...] met de uit het dossier blijkende objectieve gegevens van de zaak”.

93      Ten derde wijst rekwirant op bepaalde vergissingen van het Gerecht, met name in punt 147 van het bestreden arrest, waar het verwijst naar bepaalde feiten van de zaak.

94      Het CPVO voert aan dat dit middel grotendeels een herhaling vormt van de argumenten uit de vorige middelen.

95      Hansson stelt vast dat de door rekwirant aangevoerde feitelijke vergissingen geen gevolgen hebben voor de rechtmatigheid van het bestreden arrest.

 Beoordeling door het Hof

96      In de eerste plaats moet worden opgemerkt dat de argumenten van rekwirant in werkelijkheid beogen de beoordeling van de feiten door het Gerecht te betwisten, hetgeen, zoals in punt 81 van het onderhavige arrest in herinnering is gebracht, onder voorbehoud van een onjuiste opvatting van de feiten, niet wordt getoetst door het Hof in het stadium van de hogere voorziening.

97      Zo gaat rekwirant, wanneer hij het Gerecht verwijt dat het heeft vastgesteld dat het gebruik van stekken, die waren genomen van door Hansson toegezonden planten, bij het technische onderzoek een algemeen bekend feit is, noodzakelijkerwijs ervan uit dat het materiaal dat van de stekken afkomstig is, ongeschikt is om dat onderzoek te verrichten. Anders zou dit argument niet ter zake dienend zijn.

98      Het onderzoek van een dergelijk gegeven vergt evenwel noodzakelijkerwijs een beoordeling van de feiten, waartoe het Hof niet bevoegd is in het stadium van de hogere voorziening.

99      Hoe dan ook staat het aan rekwirant om in dit verband bewijselementen ter ondersteuning van zijn betwistingen aan te dragen, hetgeen hij niet heeft gedaan, zoals is vastgesteld in de punten 84 tot en met 86 van het onderhavige arrest.

100    In de tweede plaats, gesteld al dat het Gerecht vergissingen zou hebben begaan bij de vermelding van de namen van de gemachtigden van het CPVO en van het Bundessortenamt, geeft rekwirant niet aan in hoeverre deze vergissingen de rechtmatigheid van het bestreden arrest ter discussie kunnen stellen. In elk geval blijkt niet kennelijk dat dergelijke vergissingen het bestreden arrest inhoudelijk ter discussie zouden kunnen stellen.

101    Bijgevolg moet het derde middel worden afgewezen.

 Vierde middel

 Argumenten van partijen

102    Met zijn vierde middel, dat de punten 152 tot en met 157 van het bestreden arrest betreft, verwijt rekwirant in wezen het Gerecht een motiveringsgebrek.

103    Met het eerste argument dat in het kader van dit middel wordt aangevoerd, betoogt rekwirant dat het bestreden arrest tegenstrijdig is voor zover het Gerecht, enerzijds, in punt 10 van het bestreden arrest heeft vastgesteld dat de mechanische en chemische behandeling van het toegezonden plantmateriaal het technische onderzoek van het ras LEMON SYMPHONY in het gedrang had gebracht, en anderzijds, in punt 156 van dat arrest, heeft geoordeeld dat rekwirant geen enkele concrete aanwijzing had verstrekt waaruit bleek dat het onderzochte plantmateriaal ongeschikt was om dat onderzoek te verrichten.

104    Met zijn tweede argument voert rekwirant voert aan dat het Gerecht had moeten nagaan of de aangevoerde elementen het relevante feitenkader vormden voor de beoordeling van een complexe toestand en of zij de daaruit getrokken conclusies konden schragen.

105    Het CPVO betoogt dat rekwirant slechts de feitelijke vaststellingen van het Gerecht betwist. Bovendien is het tweede argument van het vierde middel ongegrond.

106    Hansson wijst erop dat rekwirant dient te bewijzen of minstens aanwijzingen dient bij te brengen waaruit blijkt dat de groeiregulatoren niet enkel resulteren in een onjuiste beoordeling van de voor de bescherming bepalende criteria, maar ook in een onjuiste beoordeling van het in artikel 7 van verordening nr. 2100/94 vastgestelde criterium van onderscheidbaarheid.

 Beoordeling door het Hof

107    Aangezien rekwirant met dit middel in de eerste plaats stelt dat het bestreden arrest tegenstrijdig is, kan worden volstaan met eraan te herinneren dat, zoals blijkt uit punt 83 van het onderhavige arrest, het Gerecht heeft vastgesteld dat het Bundessortenamt van mening was dat er geen twijfel bestond betreffende de kwaliteit van het plantmateriaal dat was gebruikt voor het technische onderzoek van het ras LEMON SYMPHONY. Bijgevolg bevat het bestreden arrest geen tegenstrijdigheid wanneer in punt 156 van dat arrest wordt vastgesteld dat rekwirant geen enkele aanwijzing van het tegendeel heeft bijgebracht.

108    In de tweede plaats moet worden vastgesteld dat de beoordelingen van het Gerecht in de punten 152 tot en met 157 van het bestreden arrest, die rekwirant met dit middel betwist, in elk geval een eigenlijk overbodige aanvulling vormen op die in de punten 141 tot en met 151 van dat arrest. Hieruit volgt, dat zelfs indien het vierde middel dat rekwirant tot staving van zijn hogere voorziening heeft voorgedragen, moest worden aanvaard, het bestreden arrest daarom nog niet zou moeten worden vernietigd.

109    Bijgevolg moet het vierde middel worden verworpen.

 Vijfde en zesde middel

 Argumenten van partijen

110    In het kader van het vijfde middel betwist rekwirant de beoordelingen van het Gerecht in de punten 159 tot en met 162 van het bestreden arrest.

111    Hij betoogt in de eerste plaats dat het Gerecht inbreuk maakt op artikel 7 van verordening nr. 2100/94 met zijn vaststelling in punt 159 van het bestreden arrest, dat de onderscheidbaarheid in de zin van deze bepaling van het ras LEMON SYMPHONY niet „uitsluitend of zelfs helemaal niet” was aangetoond op basis van de eigenschap „groeivorm van de stengels”. Daarnaast heeft het Gerecht ook het voorwerp van het geding onrechtmatig uitgebreid.

112    In de tweede plaats stelt rekwirant dat het Gerecht in punt 160 van het bestreden arrest de feiten onjuist heeft opgevat door vast te stellen dat de aangepaste beschrijving van het ras LEMON SYMPHONY van 2006 niet afweek van de oorspronkelijke beschrijving van 1997. Bovendien heeft het Gerecht volgens rekwirant inbreuk gemaakt op artikel 20, lid 2, van verordening nr. 2100/94 door niet te oordelen dat het ras waarvan de beschrijving was gewijzigd niet had moeten worden beschermd.

113    In het kader van het zesde middel, waarmee wordt beoogd de beoordelingen van het Gerecht in de punten 165 tot en met 168 van het bestreden arrest te betwisten, betoogt rekwirant om te beginnen dat het Gerecht de feiten onjuist heeft opgevat, aangezien rekwirant zijn argumenten niet had beperkt tot de vraag of de „groeivorm van de stengels” een relatieve dan wel absolute eigenschap is.

114    Vervolgens verwijt rekwirant het Gerecht dat het het voorwerp van het geding op onrechtmatige wijze heeft uitgebreid tot argumenten die de procedure in zaak T‑177/08 betroffen.

115    Ten slotte heeft het Gerecht volgens rekwirant inbreuk gemaakt op zijn verplichting om de rechtmatigheid van de litigieuze beslissing volledig te toetsen, aangezien het het argument van rekwirant dat de kamer van beroep zijn argumenten niet in aanmerking had genomen, van de hand heeft gewezen.

116    Wat het vijfde middel betreft, voert het CPVO aan dat de vaststelling door het Gerecht in punt 159 van het bestreden arrest aldus moet worden opgevat dat er in 1997 geen enkel vergelijkbaar ras beschikbaar was.

117    Hansson betoogt dat de betwiste vaststellingen niet beslissend zijn voor de vraag of het beschermde ras onderscheidbaar is.

118    Wat het zesde middel betreft, voert het CPVO aan dat rekwirant het bestreden arrest onjuist uitlegt. Voorts is volgens het CPVO geen van de overwegingen betreffende de groeivorm van de stengels van doorslaggevend belang voor de beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden arrest.

119    Hansson voert aan dat de beoordeling van de onderscheidbaarheid van een ras berust op een vergelijking tussen het aangevraagde ras en de bekende rassen van dezelfde soort. Bijgevolg kunnen de onderscheidbaarheidscriteria slechts worden beoordeeld middels een dergelijke vergelijking.

 Beoordeling door het Hof

120    Om te beginnen moet enerzijds worden opgemerkt, dat rekwirant met zijn vijfde en zesde middel de beoordelingen van het Gerecht in de punten 159 tot en met 162 en 165 tot en met 168 van het bestreden arrest ter discussie stelt, waarin het gaat over de argumenten van rekwirant die het Gerecht in punt 158 van dat arrest niet ter zake dienend heeft verklaard.

121    Aangezien het Gerecht terecht heeft geoordeeld dat rekwirant geen enkel bewijselement noch bewijsmiddel had bijgebracht aan de hand waarvan vraagtekens konden worden geplaatst bij het technische onderzoek dat heeft geleid tot de verlening van de bescherming voor het ras LEMON SYMPHONY, kunnen de argumenten van rekwirant betreffende het expressieniveau dat is toegekend voor de eigenschap „groeivorm van de stengels” bijgevolge niet resulteren in de vernietiging van het bestreden arrest.

122    Daar rekwirant niet heeft kunnen aantonen dat het voor het technische onderzoek van het ras LEMON SYMPHONY gebruikte plantmateriaal ongeschikt was en dat dus niet was voldaan aan de DUS-criteria, zijn derhalve de argumenten betreffende de aanpassing van de beschrijving van dat ras zelf niet ter zake dienend.

123    Anderzijds is, zoals in punt 81 van het onderhavige arrest in herinnering is gebracht, de hogere voorziening beperkt tot rechtsvragen en levert de beoordeling van de feiten en bewijselementen dus, behoudens het geval van een onjuiste opvatting daarvan, geen rechtsvraag op die als zodanig vatbaar is voor toetsing door het Hof in hogere voorziening.

124    Bijgevolg mag rekwirant de feitelijke beoordelingen van het Gerecht, met name wat betreft het expressieniveau dat is toegekend voor de eigenschap „groeivorm van de stengels” van het ras LEMON SYMPHONY, niet opnieuw ter discussie stellen.

125    In het licht van deze overwegingen moet elk van de argumenten worden onderzocht die ter onderbouwing van het vijfde en zesde middel van de hogere voorziening naar voren zijn gebracht.

126    Ten eerste voert rekwirant aan dat de eigenschap „groeivorm van de stengels” noodzakelijkerwijs deel uitmaakt van het onderzoek van de onderscheidbaarheid van een ras uit hoofde van artikel 7 van verordening nr. 2100/94.

127    Doordat hij het Gerecht schending van voormeld artikel verwijt, terwijl het in punt 159 van het bestreden arrest vaststelt dat de beoordeling van de onderscheidbaarheid niet uitsluitend of zelfs helemaal niet op de eigenschap „groeivorm van de stengels” was gebaseerd, legt rekwirant het bestreden arrest onjuist uit.

128    Het Gerecht heeft in het kader van het in artikel 7 van verordening nr. 2100/94 voorziene onderzoek van de onderscheidbaarheid van een ras immers niet gesteld dat er geen rekening diende te worden gehouden met de eigenschap „groeivorm van de stengels”. Het spreekt echter voor zich dat het onderzoek van de onderscheidbaarheid van een plantenras noodzakelijkerwijs het bestaan van referentieplantenrassen veronderstelt. Het is bijgevolg afhankelijk van het bestaan van dergelijke rassen dat de eigenschap „groeivorm van de stengels” moet worden onderzocht en een meer of minder belangrijke rol moet spelen voor de onderscheidbaarheid van het te beschermen plantenras.

129    Bijgevolg moeten het eerste en het tweede in het kader van het vijfde middel geformuleerde argument, alsook het derde argument dat ter onderbouwing van het zesde middel naar voren is gebracht, worden afgewezen.

130    Voorts kan het Gerecht niet worden verweten dat het heeft geoordeeld dat de aanpassing van de beschrijving van de eigenschap „groeivorm van de stengels” de bescherming van het ras LEMON SYMPHONY niet ter discussie stelt. Aangezien deze eigenschap wordt vastgesteld door vergelijking met andere plantenrassen, is een verfijning van de beschrijving immers onvermijdelijk wanneer andere plantenrassen verschijnen.

131    In die omstandigheden moeten het derde en het vierde in het kader van het vijfde middel geformuleerde argument, worden afgewezen.

132    Ten slotte kan rekwirant niet zonder zichzelf tegen te spreken het Gerecht verwijten dat het zich heeft uitgesproken over argumenten die de procedure in zaak T‑177/08 betreffen, terwijl rekwirant die argumenten zelf heeft aangevoerd, en voorts dat het de rechtmatigheid van de litigieuze beslissing niet volledig heeft getoetst, voor zover in deze beslissing geen rekening was gehouden met de argumenten van rekwirant betreffende de aard van de eigenschap „groeivorm van de stengels”, en het Gerecht tegelijkertijd verwijten dat het zich heeft uitgesproken over de aard van die eigenschap. Bijgevolg moeten het eerste en het tweede in het kader van het zesde middel geformuleerde argument, worden afgewezen.

133    Daar het vijfde en zesde middel moeten worden verworpen, volgt uit een en ander dat de hogere voorziening in haar geheel moet worden afgewezen.

 Kosten

134    Volgens artikel 138, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof, dat ingevolge artikel 184, lid 1, van dit Reglement van toepassing is op de procedure in hogere voorziening, wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Aangezien Schräder in het ongelijk is gesteld, moet hij overeenkomstig de vordering van het CPVO worden verwezen in de kosten.

Het Hof (Eerste kamer) verklaart:

1)      De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)      Ralf Schräder wordt verwezen in de kosten.

ondertekeningen


* Procestaal: Duits.