Language of document : ECLI:EU:C:2011:811

Zaak C‑81/10 P

France Télécom SA

tegen

Europese Commissie

„Hogere voorziening – Staatssteun – Bedrijfsbelastingregeling voor France Télécom – Begrip ‚steun’ – Gewettigd vertrouwen – Verjaringstermijn – Motiveringsplicht – Rechtszekerheidsbeginsel”

Samenvatting van het arrest

1.        Steunmaatregelen van de staten – Begrip – Bijzondere belastingregeling die onderneming voordeel verschaft

(Art. 87, lid 1, EG)

2.        Steunmaatregelen van de staten – Begrip – Bijzondere belastingregeling voor onderneming – Compensatie van in bepaalde periode genoten belastingvoordeel door in andere periode wegens forfaitaire heffing te veel betaalde belasting

(Art. 87, lid 1, EG)

3.        Steunmaatregelen van de staten – Terugvordering van onrechtmatige steun – Steun verleend in strijd met procedureregels van artikel 88 EG – Eventueel gewettigd vertrouwen van begunstigden – Bescherming – Voorwaarden en grenzen

(Art. 88, lid 3, EG)

4.        Steunmaatregelen van de staten – Terugvordering van onrechtmatige steun – Verjaringstermijn van tien jaar ingevoerd bij artikel 15 van verordening nr. 659/1999 – Aanvang van verjaringstermijn – Datum van toekenning van steun aan begunstigde

(Art. 88, lid 2, EG; verordening nr. 659/1999 van de Raad, art. 15)

5.        Steunmaatregelen van de staten – Beschikking van Commissie houdende vaststelling dat steun onverenigbaar is met gemeenschappelijke markt en houdende bevel tot terugvordering ervan – Mogelijkheid voor Commissie om berekening van precies terug te betalen bedrag aan nationale autoriteiten over te laten – Schending van rechtszekerheidsbeginsel – Geen

1.        Een bijzondere belastingregeling kan aan een onderneming een voordeel verschaffen in de zin van artikel 87, lid 1, EG, ook al moet het juiste bedrag van de op basis van deze regeling verleende steun worden bepaald aan de hand van een aantal niet door deze regeling bepaalde factoren.

Weliswaar hangt de vaststelling van het bestaan van steun af van een aantal omstandigheden buiten de bijzondere belastingregeling, zoals de jaarlijkse verschuldigdheid van de bedrijfsbelasting en het niveau van de belastingtarieven die jaarlijks worden goedgekeurd door lagere overheden, maar deze omstandigheden staan helemaal niet in de weg aan de kwalificatie van de bijzondere belastingregeling als staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, EG reeds op het moment van de goedkeuring ervan. Onderscheid moet immers worden gemaakt tussen, enerzijds, de goedkeuring van de steunregeling en, anderzijds, de toekenning van de jaarlijkse steun aan de onderneming op basis van deze regeling, waarvan het juiste bedrag afhing van bepaalde externe factoren.

In een dergelijk geval kan het bestaan van een voordeel enerzijds zijn ontleend aan een vast element verbonden met de in afwijking van het gemene recht op de onderneming toepasselijke bijzondere belastingregeling, en anderzijds aan een variabel element, afhankelijk van de feitelijke omstandigheden, namelijk de lokalisering van de ruimten of terreinen op het grondgebied van verschillende lagere overheden en het tarief van de door deze overheden geheven belasting.

(cf. punten 21‑23, 27)

2.        Wat het begrip steunmaatregel in de zin van artikel 87, lid 1, EG betreft, kan een maatregel niet aan de kwalificatie als steun ontsnappen indien de begunstigde ervan is onderworpen aan een specifieke andere last die geen verband houdt met de betrokken steun.

Of een door een onderneming in een bepaalde periode wegens haar onderwerping aan een forfaitaire heffing te veel betaalde belasting het belastingvoordeel compenseert dat zij in een andere periode heeft genoten, hangt af van de analyse van de objectieve kenmerken van de van toepassing zijnde forfaitaire heffing en van de vraag of deze heffing kan worden beschouwd als een last die inherent is aan het voordeel dat voor de onderneming voortvloeit uit haar onderwerping aan de bijzondere belastingregeling. Uit het enkele feit dat de forfaitaire heffing en de bijzondere belastingregeling beide bij dezelfde wet zijn ingevoerd, kan in elk geval niet worden afgeleid dat de onderwerping van de onderneming aan deze forfaitaire heffing inherent was aan de invoering van de bijzondere belastingregeling.

(cf. punten 43‑44, 48)

3.        Gelet op het dwingende karakter van het door de Commissie uitgeoefende toezicht op de steunmaatregelen van de staten kunnen ondernemingen die steun genieten, in beginsel slechts een gewettigd vertrouwen hebben in de rechtmatigheid van de steun, wanneer deze met inachtneming van de procedure van artikel 88 EG is toegekend, en een behoedzame marktdeelnemer moet normaliter in staat zijn zich ervan te vergewissen of deze procedure is gevolgd. In het bijzonder kan de steunontvanger, indien een steunmaatregel ten uitvoer is gelegd die niet vooraf bij de Commissie was aangemeld zodat deze volgens artikel 88, lid 3, EG onrechtmatig is, op dat tijdstip geen gewettigd vertrouwen hebben in de rechtmatigheid van de toekenning van die steun.

Voorts is, wanneer een steunmaatregel niet bij de Commissie is aangemeld, het stilzitten van de Commissie ten aanzien van deze maatregel irrelevant.

(cf. punten 59‑60)

4.        De bevoegdheden van de Commissie om steun terug te vorderen verjaren volgens artikel 15, lid 1, van verordening nr. 659/1999 betreffende de toepassing van artikel 88 EG na een termijn van tien jaar. Blijkens lid 2 van dit artikel gaat de verjaringstermijn pas in op de dag waarop de onrechtmatige steun aan de begunstigde is verleend. Doorslaggevend voor de vaststelling van de in artikel 15 bedoelde verjaringstermijn is dus de daadwerkelijke toekenning van de steun.

Uit dit artikel 15, lid 2, blijkt dat deze bepaling voor de vaststelling van de datum waarop de verjaringstermijn is ingegaan, verwijst naar de toekenning van de steun aan de begunstigde, en niet naar de datum van goedkeuring van een steunregeling.

In dit verband kan de bepaling van de datum waarop steun is verleend, variëren naar gelang van de aard van de betrokken steun. In het geval van een meerjarenregeling die betalingen of de periodieke verlening van voordelen inhoudt, kan tussen de datum van vaststelling van een handeling die de rechtsgrond voor de steun vormt, en de datum waarop de ondernemingen daadwerkelijk de steun genieten, een aanzienlijk tijdsverschil zitten. In een dergelijk geval moet voor de berekening van de verjaringstermijn de steun worden geacht aan de begunstigde slechts te zijn verleend op de datum waarop hij daadwerkelijk aan hem is uitbetaald.

(cf. punten 80‑82)

5.        Het rechtszekerheidsbeginsel, dat deel uitmaakt van de algemene beginselen van het recht van de Unie, vereist dat de rechtsregels duidelijk, nauwkeurig en voorzienbaar zijn, opdat de belanghebbenden daaraan houvast hebben in de door het recht van de Unie beheerste rechtssituaties en ‑betrekkingen.

Op het gebied van staatssteun vereist geen enkele bepaling van het recht van de Unie dat de Commissie, wanneer zij de terugbetaling van met de gemeenschappelijke markt onverenigbaar verklaarde steun gelast, het precieze bedrag daarvan vaststelt. Het volstaat dat de beschikking van de Commissie de gegevens bevat aan de hand waarvan de adressaat van de beschikking zonder buitensporige moeilijkheden dit bedrag zelf kan vaststellen.

(cf. punten 100, 102)