Language of document : ECLI:EU:T:2014:948

Zaak T‑653/11

Aiman Jaber

tegen

Raad van de Europese Unie

„Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Beperkende maatregelen tegen Syrië – Bevriezing van tegoeden – Beroep tot nietigverklaring – Beroepstermijn – Gedeeltelijke niet-ontvankelijkheid – Procesbelang – Bewijslast – Werking in de tijd van de gevolgen van een nietigverklaring”

Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 13 november 2014

1.      Beroep tot nietigverklaring – Termijnen – Aanvang – Handeling die leidt tot beperkende maatregelen ten aanzien van een persoon of entiteit – Gepubliceerde en aan adressaten meegedeelde handeling – Datum van mededeling van de handeling – Mededeling aan de belanghebbende door middel van een publicatie in het Publicatieblad van de Europese Unie – Toelaatbaarheid – Voorwaarden – Onmogelijkheid voor de Raad om kennisgeving te verrichten

(Art. 263, zesde alinea, VWEU; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 102, leden 1 en 2; besluiten 2011/273/GBVB, 2011/488/GBVB en 2011/782/GBVB van de Raad; verordeningen nr. 442/2011 en nr. 755/2011 van de Raad)

2.      Gerechtelijke procedure – Beroepstermijnen – Verval van recht – Toeval of overmacht

(Art. 263, zesde alinea, VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, art. 45, tweede alinea)

3.      Beroep tot nietigverklaring – Procesbelang – Begrip – Noodzaak van een bestaand en daadwerkelijk belang – Beroep dat de verzoekende partij een voordeel kan opleveren – Vereiste dat procesbelang blijft bestaan tot aan de rechterlijke beslissing – Handeling die de bestreden handeling in de loop van het geding intrekt en vervangt – Geen rechtvaardiging van het procesbelang van de verzoekende partij – Afdoening zonder beslissing

(Art. 263, vierde alinea, VWEU; besluiten 2011/782/GBVB, 2012/739/GBVB en 2013/185/GBVB van de Raad)

4.      Europese Unie – Rechterlijk toezicht op de rechtmatigheid van de handelingen van de instellingen – Beperkende maatregelen tegen Syrië – Omvang van het toezicht

(Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 47; besluit 2013/255/GBVB van de Raad; verordeningen nr. 36/2012 en nr. 363/2013 van de Raad)

5.      Beroep tot nietigverklaring – Arrest houdende nietigverklaring – Gevolgen – Beperking door het Hof – Beperkende maatregelen ten aanzien van bepaalde personen en entiteiten in het licht van de situatie in Syrië – Risico dat de doeltreffendheid van besluiten tot bevriezing van tegoeden die de Raad in de toekomst eventueel zou vaststellen jegens personen op wie de nietigverklaarde handeling van toepassing is, op ernstige en onomkeerbare wordt aangetast – Handhaving van de gevolgen van nietigverklaarde besluiten en verordeningen tot aan het verstrijken van de termijn voor het instellen van hogere voorziening of totdat die hogere voorziening is afgewezen

(Art. 264, tweede alinea, VWEU en 266 VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, art. 56, eerste alinea, en 60, tweede alinea; besluit 2013/255/GBVB van de Raad; verordeningen nr. 36/2012 en nr. 363/2013)

1.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 38‑40, 46‑50)

2.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 48)

3.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 53‑56, 63‑68)

4.      Met betrekking tot de handelingen van de Raad waarbij beperkende maatregelen aan Syrië worden opgelegd, vereist de doeltreffendheid van de rechterlijke toetsing zoals gewaarborgd door artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie met name dat de Unierechter bij de toetsing van de rechtmatigheid van de redenen voor het besluit tot plaatsing of handhaving van de naam van een bepaald persoon op de lijsten van personen ten aanzien van wie sancties gelden, zich ervan vergewist dat dit besluit berust op een voldoende solide feitelijke grondslag. Dit betekent dat de feiten die zijn aangevoerd in de uiteenzetting van redenen waarop dat besluit steunt, worden gecontroleerd, zodat de rechterlijke toetsing niet alleen een beoordeling van de abstracte waarschijnlijkheid van de aangevoerde redenen inhoudt, maar zich uitstrekt tot de vraag of die redenen, of ten minste een daarvan die op zich toereikend wordt geacht om als grondslag te dienen voor dat besluit, zijn gestaafd. Het staat aan de bevoegde autoriteit van de Unie om in geval van betwisting aan te tonen dat de tegen de betrokken persoon in aanmerking genomen redenen gegrond zijn, en niet aan laatstgenoemde om het negatieve bewijs te leveren dat die redenen ongegrond zijn. Het is van belang dat de door de betrokken autoriteit overgelegde informatie of bewijzen de tegen de betrokken persoon in aanmerking genomen redenen staven. Indien de Unierechter op basis van die elementen niet kan vaststellen of een reden gegrond is, moet hij deze afwijzen als grondslag voor het besluit tot plaatsing of handhaving van de betrokken plaatsing op de lijst.

Wanneer de door de Raad overgelegde stukken geen enkele aanwijzing bevatten die kunnen staven wat hij tegen de verzoekende partij aanvoert, heeft de Raad dus niet voldaan aan de bewijslast die op hem rust krachtens artikel 47 van het Handvest van de grondrechten.

(cf. punten 80, 81, 85, 86)

5.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 88‑94)