Language of document :

Beroep ingesteld op 26 juni 2018 – LL-Carpenter / Commissie

(Zaak T-531/18)

Procestaal: Tsjechisch

Partijen

Verzoekende partij: LL-CARPENTER s.r.o. (Praag, Republiek Tsjechië) (vertegenwoordiger: J. Buřil, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

Nietigverklaring van besluit C(2018) 4138 final van de Europese Commissie van 26 juni 2018 in zaak AT.40037-Carpenter/Subaru waarbij, ingevolge artikel 13 van verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (hierna: „verordening nr. 1/2003”), en artikel 7, lid 2, van verordening (EG) nr. 773/2004 van de Commissie van 7 april 2004 betreffende procedures van de Commissie op grond van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (hierna: „verordening nr. 773/2004”), de Commissie verzoeksters klacht krachtens artikel 7 van de verordening nr. 1/2003 van 6 september 2012 wegens schending van artikel 101 VWEU, heeft afgewezen, en

de Europese Commissie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster twee middelen aan.

Eerste middel: het bestreden besluit is gebrekkig wegens een onjuiste juridische beoordeling en een kennelijk onjuiste beoordeling van de feiten.

De Europese Commissie heeft de feiten verkeerd beoordeeld door tot de slotsom te komen dat het mededingingsverstorende gedrag dat verzoekster is verweten (voor zover het Tsjechië betreft) door de nationale economische mededingingsautoriteit in Tsjechië was afgehandeld, en heeft de zaak juridisch onjuist beoordeeld door de voorwaarden voor toepassing van artikel 13 van verordening nr. 1/2003 als vervuld te beschouwen (voor zover het Tsjechië betreft).

De Europese Commissie heeft alle feitelijke en juridische omstandigheden die verzoekster haar ter kennis heeft gebracht niet grondig onderzocht, en heeft om die reden een onjuiste beoordeling gemaakt van de feiten door tot de slotsom te komen dat verzoeksters schriftelijke opmerkingen niet tot een andere evaluatie van de klacht leidden en dat het weinig waarschijnlijk was dat schending van artikel 101 VWEU zou worden geconstateerd, en heeft de zaak juridisch onjuist beoordeeld door tot de slotsom te komen dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 7, lid 2 van verordening nr. 773/2004 was voldaan.

Tweede middel: het bestreden besluit is gebrekkig wegens procedurele tekortkomingen, aangezien de Europese Commissie haar besluit niet op passende wijze heeft gemotiveerd.

De Europese Commissie heeft niet aangegeven van welke prioriteiten zij is uitgegaan bij haar besluit om in de zaak geen verder onderzoek te verrichten en heeft louter verwezen naar de verwachte hoge kosten van verder onderzoek.

De Europese Commissie heeft niet uitgelegd hoe zij het bewijsmateriaal heeft beoordeeld of om welke reden zij geen rekening heeft gehouden met de feitelijke en juridische omstandigheden waarvan verzoekster haar in kennis heeft gesteld, of waarom zij haar besluit om de klacht te af te wijzen uitsluitend heeft gebaseerd op de schriftelijke opmerkingen van de onderneming waartegen de klacht was gericht.

____________