Language of document : ECLI:EU:C:2018:17

Zaak C‑270/16

Carlos Enrique Ruiz Conejero

tegen

Ferroser Servicios Auxiliares SA en Ministerio Fiscal

(verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Juzgado de lo Social n° 1 de Cuenca)

„Prejudiciële verwijzing – Sociale politiek – Richtlijn 2000/78/EG – Gelijke behandeling in arbeid en beroep – Artikel 2, lid 2, onder b), i) – Verbod van discriminatie op grond van handicap – Nationale wettelijke regeling op grond waarvan een werknemer onder bepaalde voorwaarden mag worden ontslagen wegens periodieke, zelfs gerechtvaardigde, afwezigheid op het werk – Afwezigheid van de werknemer wegens ziekten die zijn toe te schrijven aan diens handicap – Verschil in behandeling op grond van handicap – Indirecte discriminatie – Rechtvaardiging – Bestrijding van absenteïsme op het werk – Passend karakter – Evenredigheid”

Samenvatting– Arrest van het Hof (Derde kamer) van 18 januari 2018

1.        Sociale politiek – Gelijke behandeling in arbeid en beroep – Richtlijn 2000/78 – Verbod van discriminatie op grond van een handicap – Begrip handicap – Zwaarlijvigheid van een werknemer die gedurende lange tijd zijn werk niet of slechts in beperkte mate kan verrichten – Daaronder begrepen

(Richtlijn 2000/78 van de Raad)

2.        Sociale politiek – Gelijke behandeling in arbeid en beroep – Richtlijn 2000/78 – Verbod van discriminatie op grond van een handicap – Nationale regeling op grond waarvan een werknemer onder bepaalde voorwaarden mag worden ontslagen wegens periodieke, zelfs gerechtvaardigde, afwezigheid op het werk – Afwezigheid van de werknemer wegens ziekten die zijn toe te schrijven aan diens handicap – Ontoelaatbaarheid – Uitzondering – Nastreven van de doelstelling bestrijding van absenteïsme – Eerbiediging van het evenredigheidsbeginsel – Beoordeling door de nationale rechterlijke instantie

[Richtlijn 2000/78 van de Raad, art. 2, lid 2, b), i)]

1.      Zie de tekst van de beslissing.

(zie punten 28‑30)

2.      Artikel 2, lid 2, onder b), i), van richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling op grond waarvan een werkgever een werknemer kan ontslaan wegens periodieke – zelfs gerechtvaardigde – afwezigheden op zijn werk, wanneer die afwezigheden worden veroorzaakt door ziekten die zijn toe te schrijven aan de handicap van de werknemer, behalve indien die regeling het legitieme doel nastreeft, absenteïsme te bestrijden, en niet verder gaat dan noodzakelijk is om dit doel te bereiken, hetgeen ter beoordeling van de verwijzende rechterlijke instantie staat.

In dit verband staat vast dat een werknemer met een handicap in principe een groter risico loopt om met toepassing van artikel 52, onder d), van het werknemersstatuut te worden geconfronteerd dan een werknemer zonder handicap. In vergelijking met een werknemer zonder handicap loopt een werknemer met een handicap immers het bijkomende risico, afwezig te zijn wegens een ziekte die verband houdt met zijn handicap. Daardoor loopt hij een verhoogd risico op ziekteverzuim, en dus op het bereiken van de maxima die in artikel 52, onder d), van het werknemersstatuut zijn vastgesteld. De in deze bepaling neergelegde regel kan dus nadelig zijn voor werknemers met een handicap en op die manier leiden tot een verschil in behandeling dat indirect op de handicap is gebaseerd in de zin van artikel 2, lid 2, onder b), van richtlijn 2000/78 (zie in die zin arrest van 11 april 2013, HK Danmark, C‑335/11 en C‑337/11, EU:C:2013:222, punt 76).

In casu moet worden geoordeeld dat de bestrijding van absenteïsme op het werk als een legitiem doel in de zin van artikel 2, lid 2, onder b), i), van richtlijn 2000/78 kan worden beschouwd, aangezien het om een beleidsmaatregel inzake werkgelegenheid gaat (zie in die zin arrest van 11 april 2013, HK Danmark, C‑335/11 en C‑337/11, EU:C:2013:222, punt 82).

Nagegaan moet evenwel worden of de in de nationale regeling aangewende middelen passend zijn om dat doel te bereiken en niet verder gaan dan noodzakelijk is om het te verwezenlijken.

(zie punten 39, 44, 45, 57 en dictum)