Language of document :

Beroep ingesteld op 2 oktober 2006 - Di Bucci / Commissie

(Zaak F-118/06)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Vittorio Di Bucci (Brussel, België) (vertegenwoordiger: M. van der Woude, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

Nietigverklaring van de lijst van verdienstelijke ambtenaren en van de lijst van ambtenaren die in het jaar 2005 tot de rang A*12 zijn bevorderd, vastgesteld op grond van artikel 10, leden 3 en 4, van de algemene uitvoeringsbepalingen van artikel 45 van het Statuut (DGE) en bekendgemaakt in Administratieve Mededelingen nr. 85-2005 van 23 november 2005 en, in elk geval, van het besluit om de naam van verzoeker niet op de lijst van bevorderden te plaatsen;

voor zover nodig, nietigverklaring van alle handelingen die tot de vaststelling van dat besluit hebben geleid en met name de besluiten tot vaststelling van het aan verzoeker toe te kennen aantal punten;

verwijzing van de verwerende partij in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeker, een bij de juridische dienst tewerkgesteld ambtenaar die steeds wat punten van verdienste (PM's) betreft binnen zijn rang en dienst één van de beste beoordelingen heeft gekregen, beroept zich allereerst op schending van artikel 45 van het Statuut alsmede van de DGE, die vereisen dat de verdienste het doorslaggevende criterium voor de toekenning van voorrangspunten van het directoraat-generaal (PPDG's) en voor bevordering is. Dat verzoeker niet is bevorderd, is in de eerste plaats het resultaat van onwettigheden die verzoeker in zijn beroepen F-98/051 en T-312/042 reeds heeft betwist; in de tweede plaats van de criteria voor toewijzing van PPDG's binnen de juridische dienst, die voorrang geven aan de ambtenaren met de meeste anciënniteit in de rang, ongeacht hun verdiensten en, in de derde plaats, van bepaalde fouten bij de toewijzing van punten, met name door het bevorderingscomité, aan andere ambtenaren.

Voorts stelt verzoeker dat de bestreden handelingen ook in strijd zijn met de beginselen van gelijke behandeling en van het recht op ontwikkeling van loopbaan, dat zij een kennelijke beoordelingsfout bevatten en misbruik van bevoegdheid vormen. Bovendien bevatten zij meerdere procedure- of vormfouten.

Ten slotte stelt verzoeker dat de DGE onwettig zijn en wel om de volgende redenen:

door geen rekening te houden met het niveau van de verantwoordelijkheden en het gebruik van verschillende talen bij de uitoefening van de werkzaamheden, zijn de DGE in strijd met artikel 45 van het Statuut in de nieuwe versie;

door te bepalen dat bevordering plaatsvindt door de niet-gemotiveerde toewijzing van voorrangspunten, op voorstel van elk DG of van het bevorderingscomité, zijn de artikelen 2, 4, 5, 6, 8, 9, 10, 12 en 13 van de DGE met name in strijd met de artikelen 25, lid 2, en 45 van het Statuut;

door aan elk DG een gelijk aantal punten per ambtenaar toe te kennen, zijn de artikelen 4 en 6 van de DGE in strijd met artikel 45 van het Statuut en met de beginselen van het recht op ontwikkeling van loopbaan en gelijke behandeling;

door te voorzien in de toekenning van voorlopige voorrangspunten die voornamelijk zijn gebaseerd op de anciënniteit in de rang, zijn artikel 13, lid 2, van en bijlage II bij de DGE in strijd met artikel 45 van het Statuut;

door te voorzien in de toekenning van voorrangspunten van het personeelscomité voor bepaalde extra, in het belang van de instelling verrichte taken waarmee bij de toekenning van PM's en van PPDG's reeds rekening is gehouden, zijn artikel 9 van en bijlage I bij de DGE in strijd is met artikel 45 van het Statuut en met de beginselen van het recht op ontwikkeling van loopbaan en gelijke behandeling;

door ambtenaren van directoraten-generaal of diensten met weinig personeel alsmede ambtenaren die in de kabinetten van de leden van de Commissie zijn tewerkgesteld gunstiger te behandelen, is artikel 6 van de DGE in strijd met artikel 45 van het Statuut en met de beginselen van het recht op ontwikkeling van loopbaan en gelijke behandeling.

____________

1 - PB C 10 van 14.01.2006, blz. 24 (zaak aanvankelijk ingeschreven bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen onder nummer T-381/05 en bij beschikking van 15.12.2005 aan het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie overgedragen).

2 - PB C 262 van 23.10.2004, blz. 45.