Language of document : ECLI:EU:T:2002:167

ARREST VAN HET GERECHT (Eerste kamer)

25 juni 2002 (1)

„Besluit 94/90/EGKS, EG, Euratom - Toegang van publiek tot documenten van de Commissie - Bestaan van documenten - Afdoening zonder beslissing - Nodeloos veroorzaakte kosten”

In zaak T-311/00,

British American Tobacco (Investments) Ltd, gevestigd te Londen (Verenigd Koninkrijk), vertegenwoordigd door S. Crosby, solicitor,

verzoekster,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door U. Wölker, X. Lewis en M. Shotter als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerster,

betreffende een verzoek tot nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 7 september 2000 waarbij toegang wordt geweigerd tot bepaalde documenten die betrekking hebben op de voorbereidende werken van het door de Commissie op 7 januari 2000 ingediende voorstel COM(1999) 594 def., voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaksproducten (PB C 150 E, blz. 43),

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: B. Vesterdorf, president, M. Vilaras en N. J. Forwood, rechters,

griffier: D. Christensen, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzittingen op 20 juni 2001, 25 oktober 2001 en 5 maart 2002,

het navolgende

Arrest

Feiten en procesverloop

1.
    Verzoekster, British American Tobacco (Investments) Ltd, is een in het Verenigd Koninkrijk gevestigde vennootschap die deel uitmaakt van de groep British American Tobacco, wiens voornaamste activiteit bestaat in de productie, distributie en verkoop van tabaksproducten.

2.
    Op 7 januari 2000 heeft de Commissie haar voorstel COM(1999) 594 def. ingediend voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaksproducten (PB C 150 E, blz. 43; hierna: „voorstel voor een richtlijn”).

3.
    Bij brief van 6 juni 2000 aan de Commissie heeft verzoekster uit naam van de groep British American Tobacco en op basis van besluit 94/90/EGKS, EG, Euratom van de Commissie van 8 februari 1994 inzake de toegang tot documenten van de Commissie (PB L 46, blz. 58) om overlegging verzocht van al het internationale wetenschappelijke onderzoek waarmee de Commissie heeft rekening gehouden alsmede van haar verslagen betreffende de evaluatie van dit onderzoek, waarop zij haar voorstel voor een richtlijn heeft gebaseerd, en, anderzijds, van de notulen van de vergaderingen die de comités van kankerdeskundigen (dat wil zeggen het Comité van vooraanstaande kankerdeskundigen, het Hoge Comité van kankerdeskundigen en het Raadgevend Comité voor kankerpreventie; hierna, gezamenlijk: „comité van kankerdeskundigen”) hebben gehouden teneinde al dit onderzoek te evalueren.

4.
    Bij brief van 12 juli 2000 heeft de directeur-generaal van het directoraat-generaal „Gezondheid en consumentenbescherming” verzoekster de aanbevelingen toegezonden van het comité van kankerdeskundigen betreffende tabak, die op 2 oktober 1996 te Helsinki waren goedgekeurd (hierna: „aanbevelingen van 1996”) en gehecht zijn aan de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement, van 18 december 1996 betreffende de huidige en voorgestelde rol van de Gemeenschap bij de bestrijding van het tabaksverbruik, alsmede een lijst van de wetenschappelijke publicaties die door de diensten van de Commissie waren geraadpleegd bij de uitwerking van het voorstel voor een richtlijn.

5.
    Verder beklemtoonde de directeur-generaal dat over de aanbevelingen van 1996 uitgebreid voorbereidend overleg had plaatsgevonden onder auspiciën van het Hoge Comité van kankerdeskundigen, zonder dat de diensten van de Commissie daarbij aanwezig waren geweest, maar dat buiten deze tekst geen officiële notulen waren goedgekeurd. Bijgevolg heeft hij verzoekster aanbevolen zich voor nadere inlichtingen betreffende het wetenschappelijke werk waarop de aanbevelingen waren gebaseerd, te wenden tot de deskundige die door de voorzitter van het Hoge Comité van kankerdeskundigen was aangewezen om dit dossier voor te bereiden.

6.
    Bij brief van 26 juli 2000, die op 28 juli bij het secretariaat-generaal van de Commissie werd ingeschreven, heeft verzoekster, die van mening was dat het antwoord van de directeur-generaal een weigering van toegang tot de gevraagde documenten inhield, een confirmatief verzoek zoals bedoeld in besluit 94/90 ingediend.

7.
    Bij brief van 30 augustus 2000 heeft verzoekster de secretaris-generaal van de Commissie te kennen gegeven dat de termijn om te antwoorden op het confirmatieve verzoek daags tevoren was verstreken en dat zij, indien op 7 september geen uitdrukkelijke beschikking was gegeven, een beroep tot nietigverklaring zou instellen bij het Gerecht.

8.
    Bij brief van 7 september 2000 heeft de secretaris-generaal van de Commissie geantwoord dat, wat om te beginnen het door verzoekster bedoelde internationale wetenschappelijke onderzoek alsmede de verslagen van de evaluatie ervan door de Commissie betreft, het betrokken onderzoek was geanalyseerd door de wetenschappelijk deskundigen die de aanbevelingen van 1996 hadden voorbereid op basis waarvan de Commissie nadien haar voorstel voor een richtlijn had uitgewerkt. Hij beklemtoonde echter dat het geheel van documenten met betrekking tot dat onderzoek niet aan het comité van kankerdeskundigen of aan de diensten van de Commissie was toegezonden en evenmin door dezen was geanalyseerd. Voor het overige heeft de secretaris-generaal met betrekking tot het verzoek tot toegang tot de notulen van de vergaderingen van het comité van kankerdeskundigen betreffende de evaluatie van het internationale wetenschappelijke onderzoek verklaard dat in deze notulen niets daarover werd gezegd. Tot slot nodigde de secretaris-generaal verzoekster opnieuw uit om zich, indien zij meer bijzonderheden over de gevoerde wetenschappelijke werkzaamheden wenste te verkrijgen, te wenden tot de expert die het dossier betreffende de aanbevelingen van 1996 had voorbereid.

9.
    Bij verzoekschrift neergelegd ter griffie van het Gerecht op 28 september 2000, heeft verzoekster het onderhavige beroep ingesteld.

10.
    Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht (Eerste kamer) besloten tot de mondelinge behandeling over te gaan.

11.
    Partijen zijn ter terechtzitting van 20 juni 2001 in hun pleidooien en antwoorden op de vragen van het Gerecht gehoord. Tijdens de terechtzitting heeft het Gerecht besloten om een aantal getuigen op te roepen teneinde na te gaan of voor de uitwerking van de aanbevelingen van 1996 vooraf documenten betreffende het internationale wetenschappelijke onderzoek waren toegezonden aan het Hoge Comité van kankerdeskundigen en/of aan de werkgroep die met dit doel was opgericht, en of er notulen van de vergaderingen van genoemd comité betreffende de uitwerking van de aanbevelingen van 1996 bestaan. Bijgevolg werd de mondelinge behandeling geschorst.

12.
    Bij beschikking van 13 juli 2001 heeft het Gerecht overeenkomstig artikel 68 van zijn Reglement voor de procesvoering ambtshalve de oproeping van vier getuigen en een voorschot, door de kas van het Gerecht, van de voor hun verhoor noodzakelijke kosten bevolen.

13.
    De dag vóór de terechtzitting van het getuigenverhoor, dat wil zeggen op 24 oktober 2001, heeft het Gerecht een schrijven van een van de opgeroepen getuigen, professor Veronesi, ontvangen. Aangezien hij om beroepsredenen verhinderd was voor de rechter te verschijnen, heeft hij schriftelijk geantwoord op de vragen die bij beschikking van het Gerecht van 13 juli 2001 waren gesteld. In het bijzonder verklaarde hij dat er notulen bestaan van de vergaderingen van het Hoge Comité van kankerdeskundigen.

14.
    Op dezelfde dag heeft de Commissie verzoekster de notulen toegezonden van de 22e en de 23e vergadering van het comité van kankerdeskundigen, die respectievelijk hebben plaatsgehad op 23 november 1995 te Luxemburg en op 23 en 24 mei 1996 te Milaan, alsmede de notulen van de vergadering van dit comité te Dublin op 7 en 8 november 1996.

15.
    In de begeleidende brief bij deze documenten heeft de Commissie verzoekster meegedeeld dat zij haar nog twee andere documenten zou toezenden zodra de auteurs ervan daarmee hadden ingestemd.

16.
    In deze omstandigheden heeft het Gerecht tijdens de terechtzitting van 25 oktober 2001 geoordeeld dat de getuigen niet behoefden te worden gehoord, en heeft het een termijn van drie weken gesteld om de toezending van nieuwe documenten aan verzoekster mogelijk te maken, binnen welke termijn de partijen hun standpunt kenbaar moesten maken over het verdere verloop van onderhavige zaak. Bijgevolg werd de mondelinge behandeling opnieuw geschorst.

17.
    Op 14 november en 5 december 2001 heeft de Commissie verzoekster nieuwe documenten toegezonden, namelijk:

-    het eindverslag van het Finse ministerie van Sociale Zaken en Gezondheid betreffende de „Consensusconferentie” inzake tabak, die onder auspiciën van het comité van kankerdeskundigen heeft plaatsgehad te Helsinki op 2 oktober 1996, en een studie getiteld „Kanker, tabaksverbruik en vroegtijdig overlijden in Europa”, die door professor Boyle voor dit comité en deze conferentie was opgesteld (toezending van 14 november 2001);

-    een bibliografisch onderzoek dat in juli 1996 door de „Health Promotion Wales” was verricht in het kader van een overeenkomst met de Commissie.

18.
    Bij brief van 10 december 2001 heeft verzoekster bij het Gerecht haar opmerkingen ingediend naar aanleiding van de toezending van deze documenten. Zij verzocht het Gerecht arrest te wijzen teneinde het geschil te beslechten, en de Commissie in alle kosten te verwijzen, met inbegrip van de kosten die op de terechtzitting van 25 oktober 2001 zijn gevallen.

19.
    De opmerkingen van de Commissie op deze brief dateren van 21 januari 2002 en zijn daags nadien ter griffie van het Gerecht binnengekomen.

20.
    Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht (Eerste kamer) besloten de mondelinge behandeling voort te zetten en heeft het als maatregel tot organisatie van de procesgang de Commissie verzocht op een schriftelijke vraag te antwoorden. De Commissie heeft binnen de gestelde termijn aan dit verzoek gevolg gegeven.

21.
    Bij schrijven van 5 februari 2002 heeft verzoekster om maatregelen tot organisatie van de procesgang verzocht, inhoudende dat de Commissie wordt ondervraagd over het bestaan van een schriftelijke interne evaluatie van het internationale wetenschappelijke onderzoek. De Commissie heeft zich bij brief van 19 februari 2002 tegen dit verzoek verzet.

22.
    Vlak voor de aanvang van de terechtzitting, die op 5 maart 2002 heeft plaatsgehad, heeft de Commissie aan verzoekster en aan het Gerecht een nieuw document overgelegd. Partijen zijn tijdens deze terechtzitting in hun pleidooien en hun antwoorden op de vragen van het Gerecht gehoord.

23.
    Bij faxbericht van 6 juni 2002 heeft verzoekster om een maatregel tot organisatie van de procesgang verzocht, opdat het Gerecht rekening houdt met nieuwe feiten.

Conclusies van partijen

24.
    Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

-    de beschikking van 7 september 2000 nietig te verklaren;

-    de Commissie te verwijzen in de kosten.

25.
    Verweerster concludeert dat het het Gerecht behage:

-    het beroep niet-ontvankelijk te verklaren;

-    subsidiair, het beroep als ongegrond te verwerpen;

-    verzoekster te verwijzen in de kosten.

26.
    Deze conclusies werden in de loop van de procedure gedeeltelijk gewijzigd in verband met de wijziging van de oorspronkelijke gegevens van het geschil als gevolg van het feit dat de Commissie een aantal documenten aan verzoekster had toegezonden (zie punt 34 infra).

De ontvankelijkheid

Argumenten van partijen

27.
    De Commissie betoogt dat het beroep niet-ontvankelijk is aangezien de brief van de secretaris-generaal van 7 september 2000, waartegen het gericht is, de rechtspositie van verzoekster niet aantast en dus geen voor beroep vatbare handeling is.

28.
    Dienaangaande stelt de Commissie dat zij bij de brief van 12 juli 2000 van de directeur-generaal van het directoraat-generaal „Gezondheid en consumentenbescherming” reeds toegang had gegeven tot de documenten die zij in haar bezit had en die onder de werkingssfeer van de gedragscode vielen. Bijgevolg kan de daaropvolgende brief van de secretaris-generaal van 7 september 2000 volgens haar niet worden aangemerkt als een weigering toegang te geven tot documenten die onder de werkingssfeer van de gedragscode zoals goedgekeurd bij besluit 94/90, vallen.

29.
    Verzoekster antwoordt dat de Commissie bij haar brief van 7 september 2000 heeft geweigerd documenten over te leggen die zij in haar bezit of onder haar gezag heeft, en leidt daaruit af dat het gaat om een beschikking die haar rechtssituatie aantast en waartegen zij een beroep tot nietigverklaring kan instellen.

Beoordeling door het Gerecht

30.
    Volgens vaste rechtspraak zijn slechts als handelingen of besluiten die vatbaar zijn voor beroep tot nietigverklaring in de zin van artikel 230 EG te beschouwen, maatregelen die bindende rechtsgevolgen in het leven roepen, welke de belangen van de verzoeker kunnen aantasten (zie met name arrest Hof van 22 juni 2000, Nederland/Commissie, C-147/96, Jurispr. blz. I-4723, punt 25 en de aldaar aangehaalde rechtspraak).

31.
    In casu heeft de brief van de secretaris-generaal van de Commissie van 7 september 2000, waarbij in wezen wordt verklaard dat de gevraagde documenten niet in het bezit waren van de Commissie of niet bestonden, tot gevolg dat toegang tot die documenten wordt geweigerd. De brief tast bijgevolg de belangen van verzoekster aan.

32.
    Het argument dat de Commissie niet de toegang heeft geweigerd tot „documenten die onder de werkingssfeer vallen van de gedragscode” zoals goedgekeurd bij besluit 94/90, kan niet afdoen aan deze conclusie. Ongeacht of de Commissie nu wel of niet toegang tot deze documenten moest verlenen, gaat het om een voor beroep vatbare afwijzende beschikking.

33.
    Bijgevolg moet het onderhavige beroep als ontvankelijk worden beschouwd.

Ten gronde

34.
    In de loop van deze procedure heeft de Commissie herhaaldelijk verschillende documenten aan verzoekster toegezonden, hetgeen tot een wijziging van de oorspronkelijke gegevens van het geschil heeft geleid. Het Gerecht acht het noodzakelijk de gevolgen van deze toezendingen te onderzoeken voor de drie categorieën van documenten waarop het verzoek tot toegang van 6 juni 2000 betrekking heeft.

Notulen van de vergaderingen van het comité van kankerdeskundigen betreffende de evaluatie van het internationale wetenschappelijke onderzoek

35.
    Het Gerecht herinnert eraan dat besluit 94/90 een handeling is die de burgers een recht op toegang tot de bij de Commissie berustende documenten verleent. Uiteraard kan laatstgenoemde evenwel slechts op een verzoek tot toegang ingaan, indien deze documenten bestaan. Dienaangaande volgt uit de rechtspraak dat op grond van het vermoeden van wettigheid van de communautaire handelingen moet worden aangenomen dat een document waartoe om toegang is verzocht, niet bestaat indien de betrokken instelling dit verklaart. Dit is evenwel een louter vermoeden dat verzoekster met alle middelen op basis van relevante en onderling overeenstemmende bewijzen kan weerleggen (zie in die zin arrest Gerecht van 12 oktober 2000, JT's Corporation/Commissie, T-123/99, Jurispr. blz. II-3269, punt 58).

36.
    In casu heeft de Commissie op 24 oktober 2001 verzoekster de notulen toegezonden van de 22e en de 23e vergadering van het comité van kankerdeskundigen op respectievelijk 23 november 1995 te Luxemburg en 23 en 24 mei 1996 te Milaan, alsmede de notulen van de vergadering van genoemd comité te Dublin op 7 en 8 november 1996.

37.
    In haar opmerkingen van 10 december 2001 heeft verzoekster gesteld dat de notulen van de vergaderingen van het comité van kankerdeskundigen die de Commissie op 24 oktober 2001 heeft overgelegd, geen enkele evaluatie van het internationale wetenschappelijke onderzoek bevatten. Tevens heeft zij toegegeven dat, zo zij inmiddels alle notulen van genoemd comité in haar bezit heeft, hetgeen zij door de Commissie bevestigd wil zien, haar beroep ongegrond is voorzover het betrekking heeft op deze categorie van documenten.

38.
    In haar opmerkingen van 21 januari 2002 heeft de Commissie bevestigd dat verzoekster alle relevante notulen van de vergaderingen van het comité van kankerdeskundigen in haar bezit heeft, en heeft zij betoogd dat het beroep dienaangaande ongegrond is.

39.
    Het Gerecht merkt op dat verzoekster geen relevante, laat staan overeenstemmende, bewijzen heeft aangevoerd in de zin van het arrest JT's Corporation/Commissie, reeds aangehaald, op grond waarvan twijfel mogelijk is omtrent de stelling van de Commissie dat zijzelf noch het comité van kankerdeskundigen notulen als bedoeld in het verzoek tot toegang in bezit heeft, die betrekking hebben op de vergaderingen van genoemd comité en een evaluatie bevatten van het internationale wetenschappelijke onderzoek.

40.
    In deze omstandigheden stelt het Gerecht vast dat verzoekster alle relevante notulen van de vergaderingen van het comité van kankerdeskundigen in haar bezit heeft en dat deze notulen geen evaluatie bevatten van het internationale wetenschappelijke onderzoek als bedoeld in het verzoek tot toegang. Bijgevolg moet het beroep als ongegrond worden verworpen wat de hier onderzochte categorie van documenten betreft.

Documenten betreffende het internationale wetenschappelijke onderzoek waarmee de Commissie rekening heeft gehouden

41.
    Het Gerecht stelt vast dat de Commissie verzoekster de lijst heeft toegezonden van de wetenschappelijke publicaties die door haar diensten zijn geraadpleegd, alsmede een studie getiteld „Kanker, tabaksverbruik en vroegtijdig overlijden in Europa”, die door professor Boyle was opgesteld voor het comité van kankerdeskundigen met het oog op de conferentie te Helsinki, en een bibliografisch onderzoek dat in juli 1996 was verricht door de „Health Promotion Wales” in het kader van een overeenkomst met de Commissie en waarvan een exemplaar rechtstreeks aan de heer J. Ryan, afdelingshoofd in het directoraat-generaal „Gezondheid en consumentenbescherming” van de Commissie, was toegezonden.

42.
    In haar opmerkingen van 10 december 2001 heeft verzoekster in wezen verklaard dat, onder voorbehoud van bevestiging door de Commissie dat deze geen andere schriftelijke stukken in haar bezit heeft die tot de eerder genoemde categorie kunnen behoren, haar beroep zonder voorwerp is geraakt wat deze categorie van documenten betreft.

43.
    In haar antwoord op een schriftelijke vraag van het Gerecht heeft de Commissie gepreciseerd dat er, buiten de documenten die reeds aan verzoekster waren toegezonden, geen andere documenten in haar bezit of in het bezit van het comité van kankerdeskundigen zijn die behoren tot de categorie van documenten betreffende het internationale wetenschappelijke onderzoek, op basis waarvan zij haar voorstel voor een richtlijn heeft opgesteld.

44.
    Ter terechtzitting van 5 maart 2002 heeft verzoekster bevestigd dat er geen moeilijkheden meer waren betreffende deze categorie van documenten.

45.
    Bijgevolg is het Gerecht van oordeel dat het beroep zonder voorwerp is geraakt wat de hier onderzochte categorie van documenten betreft, en dat op dit punt niet behoeft te worden beslist.

Verslagen van de Commissie betreffende een evaluatie van het internationale wetenschappelijke onderzoek, waarop het voorstel voor een richtlijn is gebaseerd

46.
    Tijdens de terechtzitting van 5 maart 2002 heeft de Commissie gepreciseerd dat het document dat vlak voor de aanvang van de terechtzitting aan verzoekster werd overhandigd, vóór de uitwerking van het voorstel voor een richtlijn is opgesteld en aan haar diensten is toegezonden door een adviseur van de instelling en het enige document is dat kan beantwoorden aan het verzoek van verzoekster. Tevens heeft zij bevestigd dat dit document als een document van de Commissie moet worden beschouwd.

47.
    Verzoekster betoogt harerzijds dat het document in kwestie geen evaluatie door de Commissie van hogergenoemd onderzoek inhoudt zoals bedoeld in het verzoek tot toegang, ofschoon zij ook toegeeft dat zij haar verklaring dat deze interne evaluatie bestaat, niet nader kan bewijzen.

48.
    Het Gerecht stelt vast dat het document in kwestie, dat voor rekening van de Commissie is opgesteld en in haar bezit is, een beoordeling inhoudt van het internationale wetenschappelijke onderzoek waarnaar in talrijke voetnoten wordt verwezen. Deze beoordeling heeft met name betrekking op vragen inzake het maximale gehalte van teer en nicotine per sigaret en inzake het gebruik van de woorden „light” en „mild” waarmee bepaalde sigaretten worden aangeduid, en de invloed van deze woorden op het tabaksverbruik.

49.
    In deze omstandigheden is het Gerecht, gezien het gebrek aan relevante en onderling overeenstemmende bewijzen die de conclusie rechtvaardigen dat er een ander document met een schriftelijke evaluatie door de Commissie van het internationale wetenschappelijke onderzoek bestaat (zie in die zin arrest JT's Corporation/Commissie, reeds aangehaald, punt 58), van oordeel dat aan het verzoek tot toegang van verzoekster op dit punt is voldaan. Bijgevolg is het beroep, voorzover het deze categorie van documenten betreft, zonder voorwerp geraakt.

De verzoeken om maatregelen tot organisatie van de procesgang

50.
    Het Gerecht is van oordeel dat er geen grond is om gevolg te geven aan het bij schrijven van verzoekster van 5 februari 2002 ingediende verzoek om maatregelen tot organisatie van de procesgang, aangezien dit verzoek thans niet relevant is voor de oplossing van het geschil (zie, naar analogie, arrest Gerecht van 22 februari 2000, ACAV e.a./Raad, T-138/98, Jurispr. blz. II-341, punt 72).

51.
    Wat het verzoek van 6 juni 2002 betreft, zij opgemerkt dat verzoekster hierbij het Gerecht vraagt rekening te houden met nieuwe feiten die aan het licht zijn gekomen naar aanleiding van een verzoek tot toegang tot documenten dat zij op 22 april 2002 aan de Commissie heeft gericht en van het antwoord dat de instelling hierop heeft gegeven bij brief van 6 juni 2002.

52.
    In deze omstandigheden moet het verzoek van verzoekster in feite worden beschouwd als een verzoek tot heropening van de mondelinge behandeling opdat rekening wordt gehouden met de aangevoerde nieuwe feiten.

53.
    Dienaangaande is, volgens de rechtspraak, het Gerecht slechts verplicht een dergelijk verzoek in te willigen indien de betrokkene zich baseert op feiten die van beslissende invloed kunnen zijn op de beslechting van het geschil en die hij voor de sluiting van de mondelinge behandeling niet heeft kunnen aanvoeren (arrest Hof van 8 juli 1999, ICI/Commissie, C-200/92 P, Jurispr. blz. I-4399, punten 60 en 61).

54.
    De door verzoekster aangevoerde nieuwe feiten betreffen twee vermeende tegenstrijdigheden tussen de verklaringen van de vertegenwoordiger van de Commissie tijdens de terechtzitting van 5 maart 2002 en het antwoord van de instelling op het verzoek tot toegang van 22 april 2002. Een eerste tegenstrijdigheid heeft betrekking op de datum waarop het document is opgesteld, dat de Commissie vlak voor de aanvang van genoemde terechtzitting heeft overgelegd. De andere tegenstrijdigheid heeft betrekking op de bestemming van dit document.

55.
    Zo zou dit document, anders dan de vertegenwoordiger van de Commissie heeft verklaard, niet zijn opgesteld na 1998, aangezien de auteur ervan het in de herfst van 1998 aan de Commissie deed toekomen. Het zou ook niet zijn toegezonden aan het kabinet van het commissielid dat belast was met het dossier van gezondheid en consumentenbescherming, maar enkel aan de diensten van de Commissie.

56.
    Verzoekster leidt hieruit af dat de Commissie zich vóór de terechtzitting van 5 maart 2002 geen rekenschap heeft gegeven van het document in kwestie, en dat dit document niet behoort tot de categorie van documenten waarop zij doelde in haar oorspronkelijke verzoek tot toegang van 6 juni 2000 toen zij sprak van de interne verslagen betreffende een evaluatie van het internationale wetenschappelijke onderzoek over het tabaksverbruik waarop het voorstel voor een richtlijn COM(1999) 594 def. is gebaseerd. Volgens haar kan het Gerecht dit document dan ook niet als dusdanig kwalificeren in zijn arrest.

57.
    Vastgesteld moet worden dat geen van deze feiten van beslissende invloed kan zijn op de beslechting van het geschil in de zin van de reeds aangehaalde rechtspraak.

58.
    De tegenstrijdigheid met betrekking tot de datum van opstelling en van toezending aan de Commissie van het betrokken document is immers volstrekt irrelevant, aangezien het document, los van de vraag of het dateert van de herfst van 1998 of van na 1998, van eerdere datum is dan het voorstel voor een richtlijn van 7 januari 2000, het enige relevante tijdstip voor het vraagstuk van de kwalificatie van het betrokken document en voor de beoordeling van het voorwerp van verzoeksters verzoek tot toegang tot documenten, zoals weergegeven in punt 3 supra, waarover het Gerecht in het kader van onderhavig geschil uitsluitend uitspraak moet doen.

59.
    De aangevoerde tegenstrijdigheid met betrekking tot de bestemming van dit document is eveneens volstrekt irrelevant, aangezien vaststaat dat het document in kwestie, dat voor de Commissie is opgesteld, aan laatstgenoemde is toegezonden en in het bezit van deze instelling is.

60.
    De in punt 56 van dit arrest vermelde gevolgtrekkingen van verzoekster bevatten geen nieuw feit in eigenlijke zin en blijven voor rekening van verzoekster, aangezien alleen het Gerecht bevoegd is om de juiste kwalificatie van dit document te bepalen.

61.
    Bijgevolg moet het op 6 juni 2002 door verzoekster ingediende verzoek tot heropening van de mondelinge behandeling worden afgewezen.

Kosten

62.
    Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voorzover dit is gevorderd. Het Gerecht kan echter volgens artikel 87, lid 3, een partij, ook wanneer zij in het gelijk wordt gesteld, veroordelen tot vergoeding van de door haar toedoen aan de wederpartij opgekomen kosten die naar het oordeel van het Gerecht nodeloos of vexatoir zijn veroorzaakt. Voorts bepaalt artikel 87, lid 6, van dit Reglement dat, wanneer het geding zonder voorwerp is geraakt, het Gerecht vrijelijk over de kosten beslist.

63.
    Zoals het Gerecht hiervoor heeft vastgesteld, moet het beroep, ofschoon het zonder voorwerp is geraakt voorzover het betrekking heeft op de documenten inzake het internationale wetenschappelijke onderzoek waarmee de Commissie rekening heeft gehouden, en op haar schriftelijke evaluatie ervan, anderzijds als ongegrond worden verworpen voorzover het betrekking heeft op de categorie van documenten die bestaat uit de notulen van de vergaderingen van het comité van kankerdeskundigen betreffende de evaluatie van het internationale wetenschappelijke onderzoek.

64.
    In haar opmerkingen van 21 januari 2002 verklaart de Commissie uitdrukkelijk dat de notulen van het comité van kankerdeskundigen die op 24 oktober 2001 verzoekster werden toegezonden, reeds op het eerste verzoek van verzoekster hadden moeten worden toegezonden. Zij erkent tevens dat verzoekster onnodige kosten heeft moeten maken om haar beroep in te stellen. Hiermee geeft de Commissie toe dat haar gedrag het ontstaan van het geschil mede in de hand heeft gewerkt en voor verzoekster tot nodeloze kosten heeft geleid.

65.
    Het Gerecht stelt tevens vast dat de Commissie pas na de beschikking tot oproeping van de getuigen, en na het schriftelijke getuigenis van een van hen, daags vóór de terechtzitting voor het getuigenverhoor, de relevante notulen van het comité van kankerdeskundigen heeft teruggevonden en verzoekster ter hand heeft gesteld. Bovendien heeft de Commissie bijna 21 maanden na het oorspronkelijke verzoek tot toegang en na herhaaldelijk het bestaan ervan te hebben ontkend nog een document teruggevonden dat zij pas enkele minuten voor aanvang van de terechtzitting van 5 maart 2002 verzoekster ter hand heeft gesteld.

66.
    Gelet op het bijzonder betreurenswaardige gedrag van de Commissie in onderhavige zaak, zal zij, naast haar eigen kosten, de door verzoekster gemaakte kosten moeten dragen, met uitzondering van de kosten betreffende het verzoek tot heropening van de mondelinge behandeling, aangezien dit verzoek onnodig was.

67.
    In deze omstandigheden zal de Commissie tevens aan het Gerecht de bedragen moeten terugstorten die door de kas van het Gerecht waren voorgeschoten naar aanleiding van de oproeping ambtshalve van getuigen.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Eerste kamer),

rechtdoende:

1)    Verwerpt het beroep voorzover het de categorie van documenten betreft die wordt gevormd door de notulen van de vergaderingen van het comité van kankerdeskundigen betreffende de evaluatie van het internationale wetenschappelijke onderzoek.

2)    Verstaat dat op de overige punten niet behoeft te worden beslist.

3)    Verwijst de Commissie in haar eigen kosten en in de door verzoekster gemaakte kosten, met uitzondering van de kosten betreffende het verzoek tot heropening van de mondelinge behandeling. De Commissie wordt eveneens in de kosten betreffende de oproeping van de getuigen verwezen.

Vesterdorf

Vilaras
Forwood

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 25 juni 2002.

De griffier

De president

H. Jung

B. Vesterdorf


1: Procestaal: Engels.