Language of document : ECLI:EU:C:2010:137

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer)

11 maart 2010 (*)

„Rechterlijke bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken – Verordening (EG) nr. 44/2001 – Bijzondere bevoegdheden – Artikel 5, punt 1, sub a en b, tweede streepje – Verrichting van diensten – Agentuurovereenkomst – Uitvoering van overeenkomst in verschillende lidstaten”

In zaak C‑19/09,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens de artikelen 68 EG en 234 EG, ingediend door het Oberlandesgericht Wien (Oostenrijk) bij beslissing van 23 december 2008, ingekomen bij het Hof op 12 januari 2009, in de procedure

Wood Floor Solutions Andreas Domberger GmbH

tegen

Silva Trade SA,

wijst

HET HOF (Derde kamer),

samengesteld als volgt: K. Lenaerts (rapporteur), kamerpresident, R. Silva de Lapuerta, J. Malenovský, T. von Danwitz en D. Šváby, rechters,

advocaat-generaal: V. Trstenjak,

griffier: B. Fülöp, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 29 oktober 2009,

gelet op de opmerkingen van:

–        Wood Floor Solutions Andreas Domberger GmbH, vertegenwoordigd door J. Zehetner, Rechtsanwalt,

–        Silva Trade SA, vertegenwoordigd door K. U. Janovsky en T. Berend, Rechtsanwälte,

–        de Duitse regering, vertegenwoordigd door M. Lumma en J. Kemper als gemachtigden,

–        de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door S. Ossowski als gemachtigde, bijgestaan door A. Henshaw, barrister,

–        de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door A.‑M. Rouchaud-Joët en S. Grünheid als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 12 januari 2010,

het navolgende

Arrest

1        Het onderhavige verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de bijzonderebevoegdheidsregel die voor overeenkomsten voor de verrichting van diensten is opgenomen in artikel 5, punt 1, sub b, tweede streepje, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2001, L 12, blz. 1; hierna: „verordening”).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Wood Floor Solutions Andreas Domberger GmbH (hierna: „Wood Floor”), gevestigd te Amstetten (Oostenrijk), en Silva Trade SA (hierna: „Silva Trade”), gevestigd te Wasserbillig (Luxemburg), betreffende een vordering tot schadevergoeding voor de beëindiging van een in verschillende lidstaten uitgevoerde agentuurovereenkomst.

 Rechtskader

3        De eerste overweging van de considerans van de verordening luidt:

„De Gemeenschap heeft zich ten doel gesteld een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid te handhaven en ontwikkelen waarin het vrije verkeer van personen gewaarborgd is. Met het oog op de geleidelijke totstandbrenging van een dergelijke ruimte dient de Gemeenschap onder meer de maatregelen op het gebied van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken vast te stellen die voor de goede werking van de interne markt nodig zijn.”

4        In de tweede overweging van de considerans van de verordening wordt verklaard:

„Sommige verschillen in de nationale regels inzake de rechterlijke bevoegdheid en de erkenning van beslissingen bemoeilijken de goede werking van de interne markt. Bepalingen die de eenvormigheid van de regels inzake jurisdictiegeschillen in burgerlijke en handelszaken mogelijk maken alsook de vereenvoudiging van de formaliteiten met het oog op een snelle en eenvoudige erkenning en tenuitvoerlegging van de beslissingen van de lidstaten waarvoor deze verordening verbindend is, zijn onontbeerlijk.”

5        Volgens de elfde overweging van de considerans van de verordening „[moeten] bevoegdheidsregels […] in hoge mate voorspelbaar zijn, waarbij als beginsel geldt dat de bevoegdheid in het algemeen gegrond wordt op de woonplaats van de verweerder; de bevoegdheid moet altijd op die grond kunnen worden gevestigd, behalve in een gering aantal duidelijk omschreven gevallen waarin het voorwerp van het geschil of de autonomie van de partijen een ander aanknopingspunt wettigt.”

6        De bij de verordening vastgestelde bevoegdheidsregels zijn opgenomen in hoofdstuk II, dat bestaat uit de artikelen 2 tot en met 31.

7        Artikel 2, lid 1, van de verordening, dat staat in voormeld hoofdstuk II, afdeling 1 („Algemene bepalingen”), luidt als volgt:

„Onverminderd deze verordening worden zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat, ongeacht hun nationaliteit, opgeroepen voor de gerechten van die lidstaat.”

8        Artikel 3, lid 1, van dezelfde verordening, dat eveneens in genoemde afdeling 1 is opgenomen, bepaalt:

„Degenen die op het grondgebied van een lidstaat woonplaats hebben, kunnen slechts voor het gerecht van een andere lidstaat worden opgeroepen krachtens de in de afdelingen 2 tot en met 7 van dit hoofdstuk gegeven regels.”

9        Zo bepaalt artikel 5 van verordening nr. 44/2001, opgenomen onder hoofdstuk II, afdeling 2, van de verordening, onder het kopje „Bijzondere bevoegdheid”:

„Een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, kan in een andere lidstaat voor de volgende gerechten worden opgeroepen:

1)      a)     ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst: voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd;

b)      voor de toepassing van deze bepaling en tenzij anders is overeengekomen, is de plaats van uitvoering van de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt:

–      voor de koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken, de plaats in een lidstaat waar de zaken volgens de overeenkomst geleverd werden of geleverd hadden moeten worden;

–      voor de verstrekking van diensten, de plaats in een lidstaat waar de diensten volgens de overeenkomst verstrekt werden of verstrekt hadden moeten worden;

         c)     punt a) is van toepassing indien punt b) niet van toepassing is;

[...]”

 Het hoofdgeding en de prejudiciële vragen

10      Blijkens de verwijzingsbeslissing heeft Wood Floor Silva Trade op 21 augustus 2007 voor het Landesgericht Sankt Pölten (Oostenrijk) gedaagd met de vordering laatstgenoemde te doen veroordelen tot betaling van een bedrag van 27 864,65 EUR als vergoeding voor de beëindiging van een agentuurovereenkomst en van een compensatie ten bedrage van 83 593,95 EUR.

11      Verzoekster heeft de bevoegdheid van het aangezochte gerecht afgeleid uit artikel 5, punt 1, sub b, van de verordening, met het betoog dat zij haar werkzaamheden uitsluitend op de plaats van haar zetel, dat wil zeggen te Amstetten, had verricht, zodat het aanwerven en winnen van klanten in Oostenrijk hadden plaatsgevonden.

12      Silva Trade heeft de bevoegdheid van het aangezochte gerecht betwist met het betoog dat meer dan drie vierde van de omzet van Wood Floor in andere landen dan Oostenrijk was behaald en dat artikel 5, punt 1, van de verordening voor dit geval geen uitdrukkelijke regel bevat. Daar, aldus Silva Trade, de plaats van uitvoering van de aan de eis ten grondslag liggende verbintenis, die geografisch onbeperkt is, niet kan worden bepaald, is artikel 5, punt 1, van de verordening niet van toepassing en moet de bevoegdheid op basis van artikel 2 van deze laatste worden bepaald.

13      De exceptie van niet-ontvankelijkheid is door het Landesgericht Sankt Pölten verworpen met de overweging dat agentuurovereenkomsten onder het begrip „verstrekking van diensten” in de zin van artikel 5, punt 1, sub b, tweede streepje, van de verordening vallen en dat op basis van de Oostenrijkse rechtspraak voor de bepaling van de plaats waar de diensten worden verricht het zwaartepunt van de werkzaamheden in aanmerking moet worden genomen indien in meerdere landen diensten worden verricht.

14      Silva Trade heeft hoger beroep ingesteld bij het Oberlandesgericht Wien met het betoog dat de ingeroepen Oostenrijkse rechtspraak enkel toepassing vindt op gevallen waarin de diverse leveringsplaatsen in één lidstaat zijn gelegen. Ingeval de diverse leveringsplaatsen zich in verschillende lidstaten bevinden, is ieder gerecht slechts bevoegd voor het deel van de verbintenis dat in zijn rechtsgebied moet worden uitgevoerd. Wanneer een verzoeker, zoals in casu, al zijn vorderingen voor één gerecht aanhangig wil maken, kan hij dit slechts doen op basis van artikel 2 van de verordening, zodat in deze zaak de Oostenrijkse gerechten onbevoegd zijn.

15      Volgens de verwijzende rechter, die de in eerste aanleg gegeven beslissing zou willen bevestigen, gelden de in het arrest van 3 mei 2007, Color Drack (C‑386/05, Jurispr. blz. I‑3699), geformuleerde beginselen ook voor het geval waarin de verscheidene plaatsen waar de dienst wordt verricht zich in verschillende lidstaten bevinden, en moet de „plaats van uitvoering” in de zin van artikel 5, punt 1, sub b, tweede streepje, van de verordening op basis van de plaats van de hoofdverrichting of van het zwaartepunt van de activiteit van de dienstverrichter worden bepaald.

16      Dienaangaande merkt de verwijzende rechter op dat de handelsagent in casu zijn activiteit nagenoeg maar alleen vanuit Amstetten heeft verricht en dat daar dus ook het op basis van de bestede tijd en het belang van de activiteit te bepalen zwaartepunt van zijn dienstverlening is gelegen.

17      De verwijzende rechter zet echter om te beginnen uiteen dat het Hof in het arrest Color Drack heeft gepreciseerd dat de in die zaak verstrekte antwoorden enkel betrekking hadden op het geval van een verscheidenheid van leveringsplaatsen binnen één lidstaat, en niet vooruitliepen op het antwoord dat moest worden gegeven in het geval van een verscheidenheid van leveringsplaatsen in verschillende lidstaten.

18      Vervolgens vraagt de verwijzende rechter zich af hoe de plaats van de verrichting van de diensten moet worden bepaald en, voor het geval niet één plaats van verrichting kan worden bepaald, of de verzoeker naar keuze al zijn vorderingen kan indienen bij ieder gerecht in het rechtsgebied waarvan een dienst is verricht.

19      Tot slot vraagt de verwijzende rechter zich af of artikel 5, punt 1, sub a, van de verordening van toepassing zou zijn voor het geval het Hof mocht beslissen dat artikel 5, punt 1, sub b, tweede streepje, van de verordening niet kan worden toegepast ingeval in verschillende lidstaten diensten worden verricht.

20      In die omstandigheden heeft het Oberlandesgericht Wien de behandeling van de zaak geschorst en aan het Hof de volgende vragen voorgelegd:

„1      a)     Is artikel 5, punt 1, sub b, tweede streepje, van [de verordening] in het geval van een overeenkomst tot het verrichten van diensten ook van toepassing indien de diensten volgens de overeenkomst in verschillende lidstaten moeten worden verricht?

Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, moet genoemde bepaling dan aldus worden uitgelegd dat:

b)      de plaats van uitvoering van de kenmerkende verbintenis de plaats is waar het – naar de tijdbesteding en het belang van de activiteit te beoordelen – zwaartepunt van de activiteiten van de dienstverrichter ligt;

c)      indien geen zwaartepunt van de activiteiten kan worden vastgesteld, de eiser de verweerder ter zake van alle vorderingen uit de overeenkomst naar zijn keuze kan oproepen voor het gerecht van elke plaats van dienstverrichting binnen de Gemeenschap?

2.      Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, is dan artikel 5, punt 1, sub a, van verordening (EG) nr. 44/2001 in het geval van een overeenkomst tot het verrichten van diensten ook van toepassing indien de diensten overeenkomstig de overeenkomst in verschillende lidstaten worden verricht?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

 De eerste vraag, sub a

21      Met de eerste vraag, sub a, wenst de verwijzende rechter in hoofdzaak te vernemen of artikel 5, punt 1, sub b, tweede streepje, van de verordening toepasselijk is ingeval in verschillende lidstaten diensten worden verricht.

22      Dienaangaande zij om te beginnen in herinnering gebracht dat het Hof in het reeds aangehaalde arrest Color Drack heeft geoordeeld dat de bijzonderebevoegdheidsregel in artikel 5, punt 1, van de verordening voor verbintenissen uit overeenkomst, waarmee de algemene regel dat het gerecht van de woonplaats van de verweerder bevoegd is, wordt aangevuld, aan een doelstelling van nabijheid beantwoordt en is ingegeven door de wenselijkheid van een nauwe band tussen de overeenkomst en het gerecht dat daarvan kennis moet nemen (arrest Color Drack, reeds aangehaald, punt 22, arresten van 9 juli 2009, Rehder, C‑204/08, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 32, en 25 februari 2010, Car Trim, C‑381/08, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 45).

23      Voorts heeft het Hof erop gewezen dat, wat de plaats van uitvoering van verbintenissen uit overeenkomsten voor de koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken betreft, artikel 5, punt 1, sub b, eerste streepje, van de verordening dit aanknopingspunt ter bevordering van de doelstellingen van eenvormigheid van de regels inzake rechterlijke bevoegdheid en voorspelbaarheid op autonome wijze omschrijft. In dergelijke gevallen wordt de plaats van levering van de zaken dus gehanteerd als zelfstandig aanknopingspunt dat bestemd is om te worden toegepast op alle vorderingen uit één koop‑ en verkoopovereenkomst (reeds aangehaalde arresten Color Drack, punten 24 en 26, Rehder, punt 33, en Car Trim, punten 46 en 47).

24      In het licht van de doelstellingen van nabijheid en voorspelbaarheid heeft het Hof geoordeeld dat de in artikel 5, punt 1, sub b, eerste streepje, van de verordening neergelegde regel ook van toepassing is in het geval van een verscheidenheid van leveringsplaatsen binnen één lidstaat, daar één gerecht bevoegd moet zijn om kennis te nemen van alle vorderingen uit de overeenkomst (reeds aangehaalde arresten Color Drack, punten 36 en 38, en Rehder, punt 34).

25      In de tweede plaats zij in herinnering gebracht dat het Hof vervolgens heeft geoordeeld dat de overwegingen waarop het zich heeft gebaseerd om tot de in het arrest Color Drack, reeds aangehaald, geformuleerde uitlegging te komen, tevens gelden voor overeenkomsten voor de verrichting van diensten, ook wanneer die diensten niet binnen één lidstaat worden verricht. (arrest Rehder, reeds aangehaald, punt 36).

26      De bijzonderebevoegdheidsregels waarin de verordening voorziet voor overeenkomsten voor de koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken en de verrichting van diensten, hebben immers dezelfde ontstaansgeschiedenis, streven hetzelfde doel na en nemen in het door deze verordening ingevoerde systeem dezelfde plaats in (arrest Rehder, reeds aangehaald, punt 36).

27      De doelstellingen van nabijheid en voorspelbaarheid die moeten worden verwezenlijkt met de concentratie van de rechterlijke bevoegdheid op de plaats waar de diensten volgens de betrokken overeenkomst moeten worden verricht en met de aanwijzing van één bevoegde rechter voor alle vorderingen uit die overeenkomst, kunnen niet anders worden benaderd wanneer de betrokken diensten op meerdere plaatsen in verschillende lidstaten moeten worden verricht (arrest Rehder, reeds aangehaald, punt 37).

28      Afgezien van het feit dat een dergelijke differentiatie geen grondslag vindt in de bepalingen van de verordening, is zij namelijk in tegenspraak met het doel dat bij de vaststelling van die verordening voorop heeft gestaan, namelijk dat zij, zoals blijkt uit de eerste en de tweede overweging van de considerans, door de harmonisatie van de regels inzake jurisdictiegeschillen in burgerlijke en handelszaken zou bijdragen tot de ontwikkeling van een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid, en tot de goede werking van de interne markt binnen de Gemeenschap (arrest Rehder, reeds aangehaald, punt 37).

29      Gelet op bovenstaande overwegingen moet op de eerste vraag, sub a, worden geantwoord dat artikel 5, punt 1, sub b, tweede streepje, van de verordening aldus moet worden uitgelegd dat deze bepaling van toepassing is in geval van dienstverrichting in verschillende lidstaten.

 De eerste vraag, sub b

30      Met zijn eerste vraag, sub b, wenst de verwijzende rechter in hoofdzaak te vernemen op basis van welke criteria op basis van artikel 5, punt 1, sub b, tweede streepje, van de verordening moet worden bepaald op welke plaats de kenmerkende verbintenis wordt uitgevoerd en, bijgevolg, welk gerecht bevoegd is om van alle vorderingen uit de overeenkomst kennis te nemen in geval van dienstverrichting in verschillende lidstaten. Gelet op de feiten in het hoofdgeding moet deze vraag aldus worden begrepen dat zij inzonderheid ertoe strekt te vernemen, volgens welke criteria die plaats in geval van een agentuurovereenkomst moet worden bepaald.

31      Dienaangaande moet in de eerste plaats in herinnering worden gebracht dat het Hof in het arrest Color Drack, reeds aangehaald, heeft verklaard dat voor de toepassing van de bijzonderebevoegdheidsregel die in artikel 5, punt 1, sub b, tweede streepje, van de verordening is neergelegd inzake de koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken, in het geval van een verscheidenheid van plaatsen van levering van zaken onder plaats van uitvoering in beginsel moet worden verstaan de plaats die de nauwste band tussen de overeenkomst en het bevoegde gerecht verzekert en dat die nauwste band in de regel aanwezig is op de plaats van de hoofdlevering (arrest Color Drack, reeds aangehaald, punt 40).

32      Om de redenen die in de punten 25 tot en met 28 van het onderhavige arrest uiteen zijn gezet, geldt dezelfde oplossing mutatis mutandis in het kader van artikel 5, punt 1, sub b, tweede streepje, van de verordening.

33      Bijgevolg moet voor de toepassing van de bijzonderebevoegdheidsregel ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst zoals die in artikel 5, punt 1, sub b, tweede streepje, van de verordening is neergelegd voor de verrichting van diensten, ingeval op meerdere plaatsen diensten worden verricht onder plaats van uitvoering in beginsel worden verstaan de plaats die de nauwste band tussen de overeenkomst en het bevoegde gerecht verzekert, welke nauwste band in de regel aanwezig is op de plaats van de hoofdlevering.

34      In de tweede plaats moet worden gepreciseerd dat in geval van een agentuurovereenkomst de handelsagent de voor deze overeenkomst kenmerkende prestatie en de diensten in de zin van artikel 5, punt 1, sub b, tweede streepje, van de verordening verricht.

35      Volgens artikel 1, lid 2, van richtlijn 86/653/EEG van de Raad van 18 december 1986 inzake de coördinatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake zelfstandige handelsagenten (PB L 382, blz. 17), is de handelsagent immers belast met de onderhandelingen over de verkoop of de aankoop van goederen voor de principaal, en, in voorkomend geval, met het sluiten van deze transacties namens en voor rekening van laatstgenoemde. Bovendien moet de handelsagent ingevolge artikel 3 van deze richtlijn „zich naar behoren wijden aan de onderhandelingen over en, in voorkomend geval, aan het sluiten van de transacties waarmede hij wordt belast[,] aan de principaal alle nodige inlichtingen verschaffen waarover hij beschikt [en] de redelijke instructies opvolgen die de principaal hem geeft”.

36      Voor de toepassing van de bijzonderebevoegdheidsregel voor verbintenissen uit overeenkomst neergelegd in artikel 5, punt 1, sub b, tweede streepje, van de verordening, moet, ingeval de handelsagent op meerdere plaatsen diensten verricht, onder plaats van uitvoering in beginsel worden verstaan de plaats waar de handelsagent hoofdzakelijk zijn diensten verricht.

37      In de derde plaats moet worden nagegaan aan de hand van welke criteria de plaats moet worden bepaald waar de diensten hoofdzakelijk worden verricht, ingeval die diensten in verschillende lidstaten worden verricht.

38      Gelet op het door de wetgever in de elfde overweging van de considerans van de verordening uiteengezette doel van voorspelbaarheid en gezien de bewoordingen van artikel 5, punt 1, sub b, tweede streepje, van de verordening, volgens hetwelk bepalend is op welke plaats in een lidstaat de diensten „volgens de overeenkomst” werden verricht of hadden moeten worden verricht, moet de plaats waar de diensten hoofdzakelijk worden verricht zo veel mogelijk uit de bepalingen van de overeenkomst zelf worden afgeleid. In geval van een agentuurovereenkomst moet dan ook op basis van die overeenkomst worden bepaald op welke plaats de handelsagent zijn werkzaamheid voor rekening van zijn principaal, die er onder meer in bestond, de transacties waarmee hij was belast voor te bereiden, erover te onderhandelen en ze in voorkomend geval te sluiten, hoofdzakelijk moest verrichten.

39      De bepaling van de plaats waar de diensten hoofdzakelijk worden verricht op basis van de contractuele keuze van partijen, beantwoordt aan de doelstelling van nabijheid, aangezien die plaats naar haar aard een band vertoont met het voorwerp van geschil.

40      Indien de plaats waar de diensten hoofdzakelijk worden verricht niet kan worden bepaald op basis van de bepalingen van de overeenkomst, hetzij omdat verschillende plaatsen zijn voorzien, hetzij omdat uitdrukkelijk geen plaats voor die verrichting is vastgelegd, maar de handelsagent reeds diensten heeft verricht, moet – subsidiair – de plaats in aanmerking worden genomen waar de handelsagent zijn werkzaamheden ter uitvoering van de overeenkomst overwegend heeft uitgeoefend, mits de verrichting van diensten op die plaats niet indruist tegen de wil van partijen zoals die uit de bepalingen van de overeenkomst blijkt. Daarbij kan rekening worden gehouden met de feitelijke aspecten van de zaak, inzonderheid de ter plaatse doorgebrachte tijd en het belang van de werkzaamheden die er zijn verricht. Het staat aan de aangezochte nationale rechter om gelet op de aan hem voorgelegde bewijsmiddelen zijn bevoegdheid te bepalen (zie arrest Color Drack, reeds aangehaald, punt 41).

41      In de vierde plaats moet, indien de plaats waar de diensten hoofdzakelijk worden verricht noch op grond van de bepalingen van de overeenkomst zelf, noch op grond van de daadwerkelijke uitvoering van de overeenkomst kan worden bepaald, die plaats worden bepaald op een andere manier, die de twee door de wetgever nagestreefde doelstellingen van voorspelbaarheid en nabijheid eerbiedigt.

42      Daartoe zal voor de toepassing van artikel 5, punt 1, sub b, tweede streepje, van de verordening als plaats waar de diensten van een handelsagent hoofdzakelijk zijn verricht zijn te beschouwen de woonplaats van die handelsagent. Die plaats kan immers steeds met zekerheid worden vastgesteld en is dus voorspelbaar. Bovendien beantwoordt dit aan de doelstelling van nabijheid, aangezien de handelsagent in zijn woonplaats naar alle waarschijnlijkheid een aanzienlijk deel van zijn diensten zal verrichten.

43      Gelet op bovenstaande overwegingen moet op de eerste vraag, sub b, worden geantwoord dat artikel 5, punt 1, sub b, tweede streepje, van de verordening aldus moet worden uitgelegd dat bij de verrichting van diensten in verschillende lidstaten het gerecht dat bevoegd is om kennis te nemen van alle vorderingen uit de overeenkomst het gerecht is binnen het rechtsgebied waarvan de plaats ligt waar de diensten hoofdzakelijk worden verricht. Voor een agentuurovereenkomst is die plaats de plaats waar de diensten van de handelsagent hoofdzakelijk worden verricht, zoals die blijkt uit de bepalingen van de overeenkomst, alsmede, bij gebreke van dergelijke bepalingen, uit de daadwerkelijke uitvoering van de overeenkomst en, indien de plaats op die grondslag niet kan worden bepaald, de woonplaats van de handelsagent.

 De eerste vraag, sub c, en de tweede vraag

44      Gelet op de antwoorden op de eerste vraag, sub a en b, hoeven de eerste vraag, sub c, en de tweede vraag geen beantwoording.

 Kosten

45      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Derde kamer) verklaart voor recht:

1)      Artikel 5, punt 1, sub b, tweede streepje, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, moet aldus worden uitgelegd dat deze bepaling van toepassing is in geval van dienstverrichting in verschillende lidstaten.

2)      Artikel 5, punt 1, sub b, tweede streepje, van verordening nr. 44/2001 moet aldus worden uitgelegd dat bij de verrichting van diensten in verschillende lidstaten het gerecht dat bevoegd is om kennis te nemen van alle vorderingen uit de overeenkomst het gerecht is binnen het rechtsgebied waarvan de plaats ligt waar de diensten hoofdzakelijk worden verricht. Voor een agentuurovereenkomst is die plaats de plaats waar de diensten van de handelsagent hoofdzakelijk worden verricht, zoals die blijkt uit de bepalingen van de overeenkomst, alsmede, bij gebreke van dergelijke bepalingen, uit de daadwerkelijke uitvoering van de overeenkomst en, indien de plaats op die grondslag niet kan worden bepaald, de woonplaats van de handelsagent.

ondertekeningen


* Procestaal: Duits.