Language of document : ECLI:EU:T:2011:158

ARREST VAN HET GERECHT (Vierde kamer)

12 april 2011 (*)

„Gemeenschapsmerk – Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk EURO AUTOMATIC PAYMENT – Absolute weigeringsgrond – Beschrijvend karakter – Artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 207/2009”

In zaak T‑28/10,

Euro-Information – Européenne de traitement de l’information, gevestigd te Strasbourg (Frankrijk), vertegenwoordigd door A. Grolée, advocaat,

verzoekster,

tegen

Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM), vertegenwoordigd door A. Folliard-Monguiral als gemachtigde,

verweerder,

betreffende een beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 11 november 2009 (zaak R 635/2009‑2) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken EURO AUTOMATIC PAYMENT als gemeenschapsmerk,

wijst

HET GERECHT (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: I. Pelikánová, kamerpresident, K. Jürimäe (rapporteur) en M. van der Woude, rechters,

griffier: E. Coulon,

gezien het op 26 januari 2010 ter griffie van het Gerecht neergelegde verzoekschrift,

gezien de op 16 april 2010 ter griffie van het Gerecht neergelegde memorie van antwoord,

gezien de op 28 juni 2010 ter griffie van het Gerecht neergelegde repliek,

gelet op het feit dat de partijen geen verzoek tot vaststelling van een terechtzitting hebben ingediend binnen de termijn van een maand nadat de sluiting van de schriftelijke behandeling aan de partijen is betekend en na op rapport van de rechter-rapporteur te hebben besloten op grond van artikel 135 bis van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht uitspraak te doen zonder mondelinge behandeling,

het navolgende

Arrest

 Voorgeschiedenis van het geding

1        Op 18 juli 2008 heeft verzoekster, Euro-Information – Européenne de traitement de l’information, bij het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) een gemeenschapsmerkaanvraag ingediend krachtens verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1), zoals gewijzigd [vervangen door verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1)].

2        De inschrijvingsaanvraag betreft het woordteken EURO AUTOMATIC PAYMENT.

3        De waren en diensten waarvoor de aanvraag is ingediend, behoren tot de klassen 9, 35 tot en met 38, 42 en 45 in de zin van de Overeenkomst van Nice van 15 juni 1957 betreffende de internationale classificatie van de waren en diensten ten behoeve van de inschrijving van merken, zoals herzien en gewijzigd.

4        Bij beslissing van 6 april 2009 heeft de onderzoeker de inschrijvingsaanvraag toegewezen voor alle diensten van de klassen 35, 37, 38, 42 en 45 en voor een aantal waren en diensten van de klassen 9 en 36. Daarentegen heeft hij inschrijving van het aangevraagde merk geweigerd voor alle andere waren en diensten van de klassen 9 en 36 op grond van artikel 7, lid 1, sub b en c, juncto artikel 7, lid 2, van verordening nr. 40/94 (thans artikel 7, lid 1, sub b en c, respectievelijk artikel 7, lid 2, van verordening nr. 207/2009). Deze waren en diensten van deze klassen zijn omschreven als volgt:

–        Klasse 9: „Verkoopautomaten, geldautomaten, ticketautomaten, automaten voor afgifte van rekeningoverzichten en rekeningafschriften, betaalautomaten, bankautomaten, geheugenkaarten of kaarten met microprocessor, magneetkaarten, magneetkaarten of kaarten met microprocessor voor identificatie, magneetkaarten of kaarten met microprocessor voor betaling, creditering of debitering, streepjescodelezers, valsgelddetectors, magnetische gegevensdragers, optische gegevensdragers, gegevensverwerkende apparatuur, intercommunicatie-apparatuur, interfaces voor computers, lezers (informatica), software (geregistreerd), boekhoudkundige software, monitors (computerprogramma’s), computers, computerrandapparatuur, geregistreerde computerprogramma’s, geregistreerde computerbesturingsprogramma’s, radiotelefonische toestellen, ontvangers (geluid en beeld), telefoontoestellen, draagbare telefoons, vooruitbetalingssystemen voor televisietoestellen, transmittoren (telecommunicatie), processors (centrale verwerkingseenheden), computersoftware en ‑hardware voor volledige dienstverlening op afstand van banken, financiers en verzekeraars, namelijk computerapparatuur en ‑uitrusting, software voor online beveiligd betalen via een elektronisch communicatienetwerk, apparatuur en toestellen voor elektronisch betalen, namelijk computerapparatuur en ‑uitrusting, computermateriaal voor elektronisch betalen, software voor elektronisch betalen, elektronische betaalkaarten, elektrische en elektronische toestellen voor het beheer van financiële transacties”;

–        klasse 36: „Bankzaken, financiële zaken, monetaire zaken, creditcarddiensten, debetkaartdiensten, wisseltransacties, verrekeningen (wissel), beursmakelaardij, krediet, elektronische geldoverdrachten, financiële verrichtingen, monetaire verrichtingen, financiële transacties, elektronisch betalen, elektronische overdracht van waardepapieren, geld, kapitaal, aandelen, vreemde valuta en andere financiële effecten, online betaaldiensten via een elektronisch communicatienetwerk, online makelaardij en transacties via een elektronisch communicatienetwerk”.

5        Op 5 juni 2009 heeft verzoekster bij het BHIM beroep ingesteld tegen de beslissing van de onderzoeker voor zover hij inschrijving van het aanvraagde merk heeft geweigerd voor de in punt 4 hierboven omschreven waren en diensten van de klassen 9 en 36.

6        Bij beslissing van 11 november 2009 (hierna: „bestreden beslissing”) heeft de tweede kamer van beroep van het BHIM het beroep verworpen.

7        De kamer van beroep heeft op basis van de perceptie van het aangevraagde merk door alle Engelstalige gemiddelde en professionele consumenten van de Europese Gemeenschap geoordeeld dat de onderzoeker aan de drie woorden waaruit dit merk bestaat, een juiste betekenis had gegeven. Derhalve heeft zij geoordeeld dat de uitdrukking „euro automatic payment” niet alleen een rechtstreekse aanduiding is van de bestemming van de waren van klasse 9, namelijk automatische betalingen in euro mogelijk maken, maar ook rechtstreeks informatie verschaft over het voorwerp van de diensten van klasse 36, namelijk automatische betalingen in euro uitvoeren of verkrijgen. Op basis daarvan heeft de kamer van beroep met name geconcludeerd dat het aangevraagde merk beschrijvend was in de zin van artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 207/2009.

 Conclusies van de partijen

8        Verzoekster vordert dat het Gerecht:

–        de bestreden beslissing vernietigt;

–        het aangevraagde merk inschrijft voor alle waren en diensten van de klassen 9 en 36;

–        het BHIM verwijst in de kosten die verzoekster zijn opgekomen in de procedure voor het BHIM en voor het Gerecht.

9        Het BHIM vordert dat het Gerecht:

–        het beroep verwerpt;

–        verzoekster verwijst in de kosten.

 In rechte

 Ontvankelijkheid van de tweede vordering

10      Het BHIM werpt een exceptie van niet-ontvankelijkheid van de tweede vordering op voor zover verzoekster het Gerecht vraagt het BHIM te gelasten het aangevraagde merk in te schrijven voor alle betrokken waren en diensten.

11      Met haar tweede vordering vraagt verzoekster het Gerecht het aangevraagde merk in te schrijven.

12      Deze vraag is voor tweeërlei interpretatie vatbaar. Ten eerste is het mogelijk dat verzoekster het Gerecht vraagt het BHIM te gelasten het aangevraagde merk in te schrijven. Volgens vaste rechtspraak is het BHIM ingevolge artikel 63, lid 6, van verordening nr. 40/94 (thans artikel 65, lid 6, van verordening nr. 207/2009) echter ertoe verplicht, de maatregelen te treffen die nodig zijn ter uitvoering van het arrest van de Unierechter. Het Gerecht kan derhalve geen bevelen richten tot het BHIM. Dit dient immers de consequenties te trekken die uit het dictum en de motivering van het arrest van het Gerecht voortvloeien [arresten Gerecht van 31 januari 2001, Mitsubishi HiTec Paper Bielefeld/BHIM (Giroform), T‑331/99, Jurispr. blz. II‑433, punt 33; 21 april 2005, Ampafrance/BHIM – Johnson & Johnson (monBeBé), T‑164/03, Jurispr. blz. II‑1401, punt 24, en 15 maart 2006, Athinaiki Oikogeniaki Artopoiia/BHIM – Ferrero (FERRÓ), T‑35/04, Jurispr. blz. II‑785, punt 15].

13      Ten tweede kan verzoeksters tweede vordering worden opgevat als een vraag tot herziening door het Gerecht van de bestreden beslissing in de zin van artikel 65, lid 3, van verordening nr. 207/2009, waarbij het Gerecht de beslissing neemt die de kamer van beroep had moeten nemen ingevolge de bepalingen van verordening nr. 40/94. De ter zake bevoegde instanties van het BHIM nemen echter geen formele beslissing tot vaststelling van inschrijving van een gemeenschapsmerk waartegen beroep openstaat. Bijgevolg is de kamer van beroep niet bevoegd om kennis te nemen van een vordering tot inschrijving van een gemeenschapsmerk. In deze omstandigheden is het Gerecht evenmin bevoegd om kennis te nemen van een vordering tot herziening die ertoe strekt dat de beslissing van een kamer van beroep in die zin wordt gewijzigd [beschikking Gerecht van 30 juni 2009, Securvita/BHIM (Natur-Aktien-Index), T‑285/08, Jurispr. blz. II‑2171, punten 14 en 17‑23].

14      Derhalve dient verzoeksters tweede vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.

 Ontvankelijkheid van de in bijlage 9 bij het verzoekschrift overgelegde documenten

15      Volgens het BHIM is bijlage 9 bij het verzoekschrift niet-ontvankelijk, aangezien deze bijlage bewijsstukken bevat die niet in de procedure voor het BHIM zijn overgelegd.

16      Verzoekster betwist niet dat het gaat om nieuwe bewijsstukken.

17      Volgens vaste rechtspraak heeft het Gerecht, aangezien een beroep bij het Gerecht gericht is op toetsing van de rechtmatigheid van de beslissingen van de kamers van beroep van het BHIM in de zin van artikel 65 van verordening nr. 207/2009, niet tot taak de feiten opnieuw te onderzoeken tegen de achtergrond van bewijsstukken die voor het eerst voor hem zijn overgelegd. Dit bewijsmateriaal toelaten zou immers in strijd zijn met artikel 135, lid 4, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, volgens hetwelk de memories van de partijen geen wijziging kunnen brengen in het onderwerp van het geschil voor de kamer van beroep [zie in die zin arrest Gerecht van 6 maart 2003, DaimlerChrysler/BHIM (grille van voertuig), T‑128/01, Jurispr. blz. II‑701, punt 18].

18      In casu is in confesso dat de in bijlage 9 bij het verzoekschrift vervatte bewijselementen voor het eerst voor het Gerecht zijn overgelegd. Derhalve zijn deze documenten niet-ontvankelijk en moeten zij buiten beschouwing worden gelaten.

 Ten gronde

19      Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster twee middelen aan: schending van artikel 7, lid 1, sub c, en schending van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009.

 Argumenten van de partijen

20      Met haar eerste middel stelt verzoekster dat er uit het oogpunt van het relevante publiek geen voldoende rechtstreeks en concreet verband bestaat tussen het omstreden teken en de waren en diensten waarvoor inschrijving is geweigerd. Het aangevraagde merk is dus niet beschrijvend in de zin van artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 207/2009.

21      In de eerste plaats voert verzoekster met betrekking tot de betekenis van de woorden van het betrokken teken aan dat het woord „euro” kan worden opgevat als een verwijzing naar de Europese eenheidsmunt en dat het woord „payment” betaling betekent. Het woord „automatic” (automatisch) betekent „bestuurd zonder wilsuiting van de mens”. Bovendien is de betekenis van het woord „automatic” niet eigen aan het bank- of financiewezen.

22      In de tweede plaats stelt verzoekster met betrekking tot de betekenis van de uitdrukking „euro automatic payment”, in haar geheel beschouwd, dat het feit dat de woorden van deze uitdrukking onmiddellijk identificeerbaar zijn, het merk daarom nog niet beschrijvend maakt. Hoewel de kamer van beroep geen betekenis van de uitdrukking „euro automatic payment” heeft vooropgesteld, lijkt zij te zijn uitgegaan van de betekenis die de onderzoeker in overweging heeft genomen, namelijk „automatische betaling in euro”. Uit het oogpunt van het relevante publiek heeft deze uitdrukking evenwel geen rechtstreekse, duidelijke en onmiddellijk identificeerbare betekenis voor de betrokken waren. De uitdrukking „euro automatic payment” is voor de consumenten immers slechts een vage notie, aangezien het op zijn minst ongebruikelijk is dat een betaling automatisch gebeurt, dat wil zeggen zonder wilsuiting van de mens.

23      In de derde plaats stelt verzoekster dat het aangevraagde merk de waren van klasse 9 waarvoor inschrijving van het merk is geweigerd, niet beschrijft.

24      Ten eerste stelt verzoekster met betrekking tot „geheugenkaarten of kaarten met microprocessor, magneetkaarten, magneetkaarten of kaarten met microprocessor voor identificatie, magneetkaarten of kaarten met microprocessor voor betaling, creditering of debitering, elektronische betaalkaarten” (hierna: „kaarten van klasse 9”) en met betrekking tot „magnetische gegevensdragers, optische gegevensdragers, gegevensverwerkende apparatuur, intercommunicatie-apparatuur, interfaces voor computers, lezers (informatica), software (geregistreerd), boekhoudkundige software, monitors (computerprogramma’s), computers, computerrandapparatuur, geregistreerde computerprogramma’s, geregistreerde computerbesturingsprogramma’s, processors (centrale verwerkingseenheden), computersoftware en –hardware voor volledige dienstverlening op afstand van banken, financiers en verzekeraars, namelijk computerapparatuur en ‑uitrusting, software voor online beveiligd betalen via elektronische communicatienetwerken, apparatuur en toestellen voor elektronisch betalen, namelijk computerapparatuur en ‑uitrusting, computermateriaal voor elektronisch betalen, software voor elektronisch betalen, elektrische en elektronische toestellen voor het beheer van financiële transacties” en „radiotelefonische toestellen, ontvangers (geluid en beeld), telefoontoestellen, draagbare telefoons, vooruitbetalingssystemen voor televisietoestellen, transmittoren (telecommunicatie)” (hierna: „computer- en telecommunicatiewaren van klasse 9”) in wezen dat de kamer van beroep ten onrechte een globale redenering voor de hierboven vermelde waren heeft gevolgd, aangezien bepaalde kaarten van klasse 9 het niet mogelijk maken een betaling te verrichten en in bepaalde computer- en telecommunicatiewaren van klasse 9 geen betaalmechanisme kan worden geïntegreerd.

25      Ten tweede stelt verzoekster dat anders dan in de bestreden beslissing is uiteengezet, de verrichtingen via „geldautomaten”, „valsgelddetectors”, „bankautomaten” en „streepjescodelezers”, die in de merkaanvraag onderscheidenlijk zijn opgegeven, niet kunnen worden opgevat als betaalverrichtingen. Het conflicterende merk beschrijft dus deze waren noch een kenmerk ervan.

26      Ten derde voert verzoekster aan dat anders dan in de bestreden beslissing is uiteengezet, „automaten voor afgifte van rekeningoverzichten en rekeningafschriften” zoals opgegeven in de merkaanvraag, niet onlosmakelijk zijn verbonden met „geldautomaten” en dat zelfs gesteld dat dit het geval zou zijn, laatstbedoelde automaten in se in geen geval verband houden met enige betaalverrichting.

27      Ten vierde maakt de associatie van de term „automatic” met de termen „euro” en „payment” voor „verkoopautomaten” en „ticketautomaten” de uitdrukking louter suggestief en niet beschrijvend, aangezien de betaling voor de door deze automaten aangeboden dienst niet automatisch gebeurt, maar door de hand van de mens.

28      Ten vijfde betoogt verzoekster dat zij door aanspraak te maken op bescherming van het aangevraagde merk voor elke waar van klasse 9 afzonderlijk, afzonderlijke bescherming heeft gewenst voor, enerzijds, de waren die een betaalverrichting mogelijk maken, en, anderzijds, voor de waren die geen verband houden met een betaalverrichting.

29      In de vierde plaats stelt verzoekster dat het aangevraagde merk de diensten van klasse 36, zoals in punt 4 hierboven omschreven, waarvoor de inschrijvingsaanvraag werd afgewezen, niet beschrijft (hierna: „diensten van klasse 36”).

30      Ten eerste is „beursmakelaardij” een beroepsactiviteit van een tussenpersoon op de beurs voor de handel in waardepapieren. Het aangevraagde merk beschrijft het voorwerp noch enig kenmerk van deze diensten. Deze vaststelling geldt ook voor „makelaardij via een elektronisch communicatienetwerk”.

31      Ten tweede betwist verzoekster de analyse van de kamer van beroep dat „wisseltransacties” een betaalverrichting inhouden. Het aangevraagde merk beschrijft dus deze diensten noch een kenmerk ervan.

32      In de vijfde plaats voert verzoekster aan dat, ten eerste, voor de in de merkaanvraag opgegeven waren en diensten die tot het bank- en financiewezen behoren, waarvoor de woorden „payment” en „euro” suggestief kunnen zijn, de uitdrukking „euro automatic payment” geen rechtstreekse, duidelijke en onmiddellijk identificeerbare betekenis heeft en hoogstens, na een grondige analyse door het relevante publiek, een suggestie met betrekking tot deze sector inhoudt. Volgens verzoekster gaat het om de volgende waren en diensten:

–        „magneetkaarten of kaarten met microprocessor voor betaling, creditering of debitering, betaalautomaten, bankautomaten, vooruitbetalingssystemen voor televisietoestellen, computersoftware en –hardware voor volledige dienstverlening op afstand van banken, financiers en verzekeraars, namelijk computertoestellen en ‑uitrusting, software voor online beveiligd betalen via elektronische communicatienetwerken, apparatuur en toestellen voor elektronisch betalen, namelijk computerapparatuur en ‑uitrusting, computermateriaal voor elektronisch betalen, software voor elektronisch betalen, elektronische betaalkaarten, elektrische en elektronische toestellen voor het beheer van financiële transacties” van klasse 9;

–        alle in punt 4 hierboven genoemde diensten van klasse 36 behalve „wisseltransacties, beursmakelaardij, krediet, elektronische overdracht van aandelen en andere financiële effecten, online makelaardij via een elektronisch communicatienetwerk”.

33      Aangezien voor de betrokken waren en diensten een onduidelijke en onbegrijpelijke uitdrukking wordt gebruikt, kan het aangevraagde merk niet als een beschrijving worden beschouwd. Ter onderbouwing van haar betoog beroept verzoekster zich op de eerdere praktijk van het BHIM en stelt zij dat inschrijving van een louter suggestief teken niet op grond van artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 207/2009 kan worden geweigerd.

34      Ten tweede zijn de termen „euro” en „payment” voor de overige betrokken waren en diensten, die volgens verzoekster niet tot het bank- en financiewezen behoren, niet suggestief maar willekeurig. De combinatie van de termen „euro automatic payment” heeft dus geen betekenis en beschrijft de betrokken waren en diensten noch een kenmerk ervan.

35      Bijgevolg beschrijft het aangevraagde merk de waren en diensten waarvoor inschrijving is geweigerd niet, maar is het voor deze waren en diensten willekeurig of louter suggestief.

36      In de zesde plaats verwijt verzoekster de kamer van beroep niet te hebben aangetoond in welk opzicht het aangevraagde merk „gemeenzaam wordt gebruikt voor de verkoop van de betrokken waren en diensten”. De kamer van beroep heeft immers niet aangetoond dat het betrokken teken als een beschrijving wordt gebruikt of in de toekomst als een beschrijving kan worden gebruikt.

37      Het BHIM betwist verzoeksters betoog.

 Beoordeling door het Gerecht

38      Ingevolge artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 207/2009 wordt de inschrijving geweigerd van merken die uitsluitend bestaan uit tekens of aanduidingen die in de handel kunnen dienen tot aanduiding van soort, kwaliteit, hoeveelheid, bestemming, waarde, plaats van herkomst, tijdstip van vervaardiging van de waren of verrichting van de dienst of andere kenmerken van de waren of diensten. Deze beschrijvende tekens worden ongeschikt beschouwd om de wezenlijke functie van een merk te vervullen, die erin bestaat de herkomst van de waren of diensten aan te duiden (arrest Hof van 23 oktober 2003, BHIM/Wrigley, C‑191/01 P, Jurispr. blz. I‑12447, punten 29 en 30).

39      Artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 207/2009 doelt met andere woorden op tekens en aanduidingen die in het normale gebruik uit het oogpunt van de consument kunnen dienen tot aanduiding, hetzij rechtstreeks, hetzij door vermelding van een van de wezenlijke kenmerken ervan, van de waar of dienst waarvoor de inschrijving is aangevraagd [arrest Hof van 20 september 2001, Procter & Gamble/BHIM, C‑383/99 P, Jurispr. blz. I‑6251, punt 39, en arrest Gerecht van 22 juni 2005, Metso Paper Automation/BHIM (PAPERLAB), T‑19/04, Jurispr. blz. II‑2383, punt 24].

40      Daaruit volgt dat een teken onder het in artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 207/2009 vervatte verbod valt wanneer het met de betrokken waren of diensten een voldoende rechtstreeks en concreet verband heeft, waardoor het relevante publiek hierin onmiddellijk en zonder verder nadenken een beschrijving van de betrokken waren en diensten of van één van de kenmerken ervan kan zien (arrest PAPERLAB, punt 39 supra, punt 25).

41      Of een merk beschrijvend is, moet dus worden beoordeeld met betrekking tot de waren of diensten waarvoor inschrijving van het teken is aangevraagd, en uitgaande van de perceptie van het relevante publiek, dat bestaat uit de consumenten van deze waren of diensten [arrest Gerecht van 14 juni 2007, Europig/BHIM (EUROPIG), T‑207/06, Jurispr. blz. II‑1961, punt 30].

42      In casu betwisten de partijen niet dat de kamer van beroep terecht heeft geoordeeld dat het relevante publiek bestaat uit de Engelstalige consumenten in de Gemeenschap, zowel vaklui als niet-vaklui omvat en wordt geacht normaal geïnformeerd en redelijk oplettend en omzichtig te zijn. Evenmin wordt betwist dat de drie woordelementen van het aangevraagde merk Engelse woorden zijn die dit publiek begrijpt.

43      Meteen dient verzoeksters argument (zie punt 36 hierboven) dat de kamer van beroep niet heeft aangetoond dat het betrokken teken als een beschrijving wordt gebruikt of in de toekomst als een beschrijving kan worden gebruikt, ongegrond te worden verklaard.

44      Het is immers vaste rechtspraak dat hoewel artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 207/2009 een doel van algemeen belang nastreeft, inhoudend dat tekens of benamingen die de categorieën beschrijven van de waren of diensten waarvoor de inschrijving is aangevraagd, door eenieder vrij moeten kunnen worden gebruikt (arrest BHIM/Wrigley, punt 38 supra, punt 31), toepassing van dit artikel niet afhangt van het bestaan van een concrete, actuele en ernstige vrijhoudingsbehoefte [arrest Gerecht van 27 februari 2002, Streamserve/BHIM (STREAMSERVE), T‑106/00, Jurispr. blz. II‑723, punt 39].

45      Bijgevolg moet overeenkomstig de in punt 40 hierboven aangehaalde rechtspraak worden onderzocht of het aangevraagde merk onder het in artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 207/2009 vervatte verbod valt. Bij dit onderzoek moet het aangevraagde merk in zijn geheel worden beschouwd (zie in die zin arrest Hof van 19 april 2007, BHIM/Celltech, C‑273/05 P, Jurispr. blz. I‑2883, punten 78‑80).

46      De uitdrukking „euro automatic payment” wijkt niet af van, maar is in overeenstemming met de grammaticale of lexicale regels van de Engelse taal [zie in die zin arrest Gerecht van 20 maart 2002, DaimlerChrysler/BHIM (CARCARD), T‑356/00, Jurispr. blz. II‑1963, punt 29]. In dit verband is tussen de partijen in confesso dat het bijvoeglijk naamwoord „automatic” overduidelijk bij het zelfstandig naamwoord „payment” staat.

47      Aangaande de betekenis van de elementen van het aangevraagde merk staat vast dat het element „euro” kan worden opgevat als een verwijzing naar de Europese eenheidsmunt en dat het element „payment” (of „betaling” in het Nederlands) gelet op het relevante publiek als gangbare betekenis overdracht van een geldsom ter uitvoering van een geldelijke verbintenis heeft. Het element „automatic” verwijst volgens verzoekster naar een handeling die zonder wilsuiting tot stand komt. Bijgevolg heeft de uitdrukking „euro automatic payment”, aldus verzoekster, geen rechtstreekse, duidelijke en onmiddellijk identificeerbare betekenis.

48      Hoewel de term „automatic” verwijst naar een mechanisme waarbij een handeling uit zichzelf wordt verricht of een procedé autonoom wordt gebruikt, sluit deze omstandigheid niet uit dat dit mechanisme door een wilsuiting van de mens in werking kan worden gezet of zelfs in stand kan worden gehouden. Een voorbeeld hiervan is een vaste betaalopdracht ten gunste van een derde bij een bankinstelling. Anders dan verzoekster stelt, kan de uitdrukking „euro automatic payment” dus worden opgevat als een verwijzing naar de uitvoering van een automatisch betaalprocedé waarbij de gebruiker ervoor kiest daarvan vrijwillig, op bepaalde tijdstippen dan wel doorlopend, gebruik te maken.

49      Bovendien heeft het BHIM, anders dan verzoekster aanvoert, terecht geoordeeld dat het woord „automatic”, een afgeleide uit de Engelse woordfamilie met als grondwoord „automat”, in deze taal vaak wordt gebruikt in het bank- en financiewezen. Zo betekent „automat” in de gangbare taal een geldautomaat en duidt de uitdrukking „automated teller machine” op een automatisch loket of een kaartjesautomaat. Bijgevolg is het voor het relevante publiek verrassend noch ongebruikelijk dat in de Engelse taal de woorden „automatic” en „payment” in het bank- en financiewezen naast elkaar worden gebruikt.

50      Ten slotte staat het feit dat het aangevraagde merk andere betekenissen kan hebben zoals verzoekster stelt, niet in de weg aan toepassing van de absolute weigeringsgrond van artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 207/2009. Volgens vaste rechtspraak moet inschrijving van een woordteken op grond van deze bepaling immers worden geweigerd wanneer het in minstens een van zijn betekenissen een kenmerk van de betrokken waren of diensten kan aanduiden [arrest BHIM/Wrigley, punt 38 supra, punt 32, en arrest Gerecht van 9 maart 2010, Euro-Information/BHIM (EURO AUTOMATIC CASH), T‑15/09, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 39].

51      Gelet op het voorgaande luidt de conclusie dat de kamer van beroep terecht heeft vastgesteld dat de door de onderzoeker in overweging genomen betekenis van de uitdrukking „euro automatic payment”, namelijk een automatische betaling in euro, correct was. Deze uitdrukking dient aldus te worden opgevat dat daarmee een mechanisme voor betalingen in euro wordt bedoeld, waarbij de consument vrijwillig ervoor kiest daarvan doorlopend of op bepaalde tijdstippen gebruik te maken, en dat uit zichzelf een handeling tot stand kan brengen of autonoom een procedé kan gebruiken. Deze betekenis is voor het relevante publiek zonder verder nadenken en zonder intellectuele inspanningen begrijpelijk.

52      Verzoeksters argument dat de uitdrukking „euro automatic payment” geen rechtstreekse, duidelijke en onmiddellijk identificeerbare betekenis heeft, moet bijgevolg ongegrond worden verklaard.

53      Derhalve dient thans te worden onderzocht of de uitdrukking „euro automatic payment”, gelet op de in aanmerking te nemen betekenis ervan, de waren en diensten beschrijft waarvoor inschrijving van het merk is aangevraagd.

54      Ten eerste blijkt met betrekking tot de wezenlijke vormvereisten die bij het onderzoek van een gemeenschapsmerkaanvraag moeten worden nageleefd, uit de rechtspraak dat wat de motiveringsplicht betreft het onderzoek van de absolute weigeringsgronden betrekking moet hebben op elk van de waren of diensten waarvoor inschrijving van het merk is aangevraagd, en de beslissing waarbij de bevoegde autoriteit de inschrijving van een merk weigert, in beginsel voor elk van deze waren of diensten dient te worden gemotiveerd [zie arrest Gerecht van 20 mei 2009, CFCMCEE/BHIM (P@YWEB CARD en PAYWEB CARD), T‑405/07 en T‑406/07, Jurispr. blz. II‑1441, punt 54 en aldaar aangehaalde rechtspraak]. Bovendien heeft het Hof gepreciseerd dat deze motiveringsplicht voortvloeit uit de essentiële eis dat elke beslissing van een autoriteit waarbij een door het gemeenschapsrecht erkend recht wordt geweigerd, kan worden onderworpen aan rechterlijk toezicht dat de daadwerkelijke bescherming van dit recht dient te waarborgen en dat zich derhalve tot de rechtmatigheid van de motivering moet uitstrekken. Wanneer evenwel dezelfde weigeringsgrond wordt ingebracht voor een categorie of een groep van waren of diensten, kan deze autoriteit volstaan met één algehele motivering voor alle betrokken waren of diensten (arrest Hof van 15 februari 2007, BVBA Management, Training en Consultancy, C‑239/05, Jurispr. blz. I‑1455, punten 34‑37, en arrest P@YWEB CARD en PAYWEB CARD, reeds aangehaald, punt 54).

55      Toch mag de mogelijkheid voor het BHIM om één algehele motivering aan te voeren voor de toepassing van een absolute weigeringsgrond op een categorie of groep van waren of diensten niet in aanvaring komen met het doel van de motiveringsplicht van artikel 253 EG en van artikel 75, eerste volzin, van verordening nr. 207/2009, dat erin bestaat de weigering van inschrijving van een gemeenschapsmerk aan rechterlijk toezicht te onderwerpen. Bijgevolg is het noodzakelijk dat de betrokken waren of diensten in die mate voldoende rechtstreeks en concreet onderling verbonden zijn dat zij een categorie of groep van waren of diensten vormen die voldoende homogeen is opdat het BHIM één algehele motivering kan doen gelden. Daartoe volstaat het evenwel niet dat de betrokken waren of diensten tot dezelfde klasse in de zin van de Overeenkomst van Nice behoren, aangezien deze klassen vaak een grote verscheidenheid van waren of diensten omvatten die niet noodzakelijk in die mate voldoende rechtstreeks en concreet onderling verbonden zijn (zie arrest P@YWEB CARD en PAYWEB CARD, punt 54 supra, punt 55 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

56      Ten tweede blijkt met betrekking tot het onderzoek ten gronde van een gemeenschapsmerkaanvraag uit de rechtspraak dat overeenkomstig verordening nr. 207/2009 het BHIM een gemeenschapsmerkaanvraag moet onderzoeken met betrekking tot alle waren of diensten die zijn opgenomen in de opgave van waren en diensten waarvoor de inschrijving is aangevraagd, met dien verstande dat wanneer deze opgave een of meerdere categorieën van waren of diensten omvat, het BHIM niet ertoe verplicht is over te gaan tot een analyse van elk van de waren of diensten behorend tot een categorie, maar zijn onderzoek betrekking moet hebben op de betrokken categorie als zodanig [zie in die zin arrest Gerecht van 9 juli 2008, Reber/BHIM – Chocoladefabriken Lindt & Sprüngli (Mozart), T‑304/06, Jurispr. blz. II‑1927, punten 22 en 23 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

57      Ten derde dient gelet op de in de punten 54 en 55 hierboven aangehaalde rechtspraak derhalve naar analogie te worden aangenomen dat, wat de in punt 56 hierboven bedoelde voorwaarden ten gronde voor het onderzoek van een gemeenschapsmerkaanvraag betreft, het BHIM slechts een globaal onderzoek per categorie van waren of diensten kan verrichten wanneer de betrokken waren of diensten in die mate voldoende rechtstreeks en concreet onderling verbonden zijn dat zij een categorie of groep van voldoende homogene waren of diensten vormen.

58      Op basis van deze beginselen dient te worden nagegaan of de kamer van beroep rechtens genoegzaam heeft onderzocht of het aangevraagde merk de betrokken waren en diensten beschrijft.

–       Kaarten van klasse 9

59      Met betrekking tot de kaarten van klasse 9, namelijk „geheugenkaarten of kaarten met microprocessor, magneetkaarten, magneetkaarten of kaarten met microprocessor voor identificatie, magneetkaarten of kaarten met microprocessor voor betaling, creditering of debitering en elektronische betaalkaarten”, heeft de kamer van beroep in punt 20 van de bestreden beslissing geoordeeld dat het aangevraagde merk de bestemming van de betrokken waren beschreef aangezien deze kaarten kunnen worden gebruikt om betalingen te verrichten.

60      In dit verband zij eerst en vooral eraan herinnerd dat deze waren, aangezien zij alle tot hetzelfde publiek gericht zijn, namelijk het grote publiek en vakmensen, en het gaat om een kaart met een magneetstrook, een microprocessor of een chip waardoor registratie en overdracht van informatie mogelijk zijn met behulp van een (digitaal) lees‑ en gegevensverwerkend toestel, een homogene groep van waren vormen gelet op hun kenmerken en hun vergelijkbare, zelfs identieke, functies.

61      Met deze kaarten is het immers mogelijk om daarop geregistreerde gegevens en informatie binnen een communicatienetwerk zoals internet, een kabelnetwerk of een satellietnetwerk, over te dragen naar een dienstverlener, opdat hij de houder ervan en zijn toegangsrecht kan nagaan. Dankzij deze overdracht van informatie en gegevens kan de houder van een dergelijke kaart, desnoods tegen betaling, toegang krijgen tot dat netwerk om elektronische betalingen te verrichten (zie naar analogie arrest P@YWEB CARD en PAYWEB CARD, punt 54 supra, punt 59 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

62      De kamer van beroep kon dus op goede gronden oordelen dat deze categorie van waren gemeenschappelijke kenmerken vertoonde, waaronder de mogelijkheid om betalingen in euro te verrichten, en derhalve de gemeenschapsmerkaanvraag globaal, per categorie, voor deze waren onderzoeken. Voorts heeft de kamer van beroep terecht geoordeeld dat wanneer het relevante publiek wordt geconfronteerd met waren van deze categorie waarop het teken „euro automatic payment” is aangebracht, het onmiddellijk en zonder verder nadenken zal aannemen dat het gaat om kaarten om automatische betalingen in euro te verrichten.

63      Bijgevolg heeft de kamer van beroep terecht geconcludeerd dat het aangevraagde merk de betrokken kaarten beschrijft.

–       Computer- en telecommunicatiewaren van klasse 9

64      Met betrekking tot de computer- en telecommunicatiewaren van klasse 9, namelijk „magnetische gegevensdragers, optische gegevensdragers, gegevensverwerkende apparatuur, intercommunicatie-apparatuur, interfaces voor computers, lezers (informatica), software (geregistreerd), boekhoudkundige software, monitors (computerprogramma’s), computers, computerrandapparatuur, geregistreerde computerprogramma’s, geregistreerde computerbesturingsprogramma’s, processors (centrale verwerkingseenheden), computersoftware en ‑hardware voor volledige dienstverlening op afstand van banken, financiers en verzekeraars, namelijk computerapparatuur en ‑uitrusting, software voor online beveiligd betalen via elektronische communicatienetwerken, apparatuur en toestellen voor elektronisch betalen, namelijk computerapparatuur en ‑uitrusting, computermateriaal voor elektronisch betalen, software voor elektronisch betalen, elektrische en elektronische toestellen voor het beheer van financiële transacties”, die tot de informaticasector behoren, en „radiotelefonische toestellen, ontvangers (geluid en beeld), telefoontoestellen, draagbare telefoons, vooruitbetalingssystemen voor televisietoestellen, transmittoren (telecommunicatie)”, die tot de telecommunicatiesector behoren, heeft de kamer van beroep in punt 22 van de bestreden beslissing geoordeeld dat in al deze waren een mechanisme voor automatische betalingen kon worden geïntegreerd en dat er dus een voldoende rechtstreeks en concreet verband bestaat tussen het aangevraagde merk en de genoemde waren.

65      In de eerste plaats vormen de computerwaren van klasse 9, voor zover al deze waren, die bestemd zijn voor hetzelfde publiek, namelijk het grote publiek en vaklui, geschikt zijn om informatie en gegevens te registreren, op te slaan, te verwerken, over te dragen en door te sturen, een homogene groep van waren gelet op hun eigenschappen en hun soortgelijke, en zelfs identieke, functies. Om dezelfde redenen als die welke in punt 61 hierboven zijn uiteengezet met betrekking tot de kaarten, bieden deze waren de gebruikers ervan immers de mogelijkheid om elektronische betalingen, ook op afstand, te verrichten.

66      De kamer van beroep kon dus op goede gronden oordelen dat deze categorie van waren gemeenschappelijke kenmerken vertoonde, waaronder de mogelijkheid om betalingen in euro te verrichten, en derhalve de gemeenschapsmerkaanvraag globaal, per categorie, voor deze waren onderzoeken. Voorts heeft de kamer van beroep terecht geoordeeld dat wanneer het relevante publiek wordt geconfronteerd met waren van deze categorie waarop het teken „euro automatic payment” is aangebracht, het onmiddellijk en zonder verder nadenken zal aannemen dat het gaat om met een communicatienetwerk verbonden waren waarin een mechanisme voor automatische betalingen is geïntegreerd zodat dankzij deze waren via dit netwerk rechtstreeks betalingen in euro kunnen worden verricht.

67      In de tweede plaats vormen de telecommunicatiewaren van klasse 9, voor zover al deze waren, die bestemd zijn voor hetzelfde publiek, namelijk het grote publiek en vaklui, geschikt zijn om informatie en gegevens te registreren, op te slaan, te verwerken, over te dragen en door te sturen, een homogene groep van waren gelet op hun eigenschappen en hun soortgelijke, en zelfs identieke, functies. Om dezelfde redenen als die welke in punt 61 hierboven zijn uiteengezet met betrekking tot de kaarten, bieden deze waren de gebruikers ervan immers de mogelijkheid om elektronische betalingen, ook op afstand, te verrichten. Dat geldt tevens voor „vooruitbetalingssystemen voor televisietoestellen”, aangezien deze systemen, zoals een decoder of een ontvangstbox voor betaaltelevisie via de kabel of de satelliet, zijn uitgerust met een kaart (ook een „smartcard” genoemd) en een kaartsleuf waardoor tegen betaling toegang tot dat netwerk mogelijk is (zie naar analogie arrest P@YWEB CARD en PAYWEB CARD, punt 54 supra, punt 59 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

68      De kamer van beroep kon dus op goede gronden oordelen dat deze categorie van waren gemeenschappelijke kenmerken vertoonde, waaronder de mogelijkheid om betalingen in euro te verrichten, en derhalve de gemeenschapsmerkaanvraag globaal, per categorie, voor deze waren onderzoeken [zie in die zin arrest Gerecht van 23 september 2009, France Télécom/BHIM (UNIQUE), T‑396/07, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 29]. Voorts heeft de kamer van beroep terecht geoordeeld dat wanneer het relevante publiek wordt geconfronteerd met waren van deze categorie waarop het teken „euro automatic payment” is aangebracht, het onmiddellijk en zonder verder nadenken zal aannemen dat het gaat om met een communicatienetwerk verbonden waren waarin een mechanisme voor automatische betalingen is geïntegreerd zodat dankzij deze waren via dit netwerk rechtstreeks betalingen in euro kunnen worden verricht.

69      Bijgevolg heeft de kamer van beroep terecht geconcludeerd dat het aangevraagde merk de betrokken computer- en telecommunicatiewaren beschrijft.

–       Overige waren van klasse 9

70      In de eerste plaats dient met betrekking tot „betaalautomaten” en „bankautomaten” te worden vastgesteld, zoals de kamer van beroep in punt 15 van de bestreden beslissing heeft opgemerkt, dat anders dan verzoekster aanvoert, het doel van eerstgenoemde waren en een mogelijk en waarschijnlijk doel van laatstgenoemde waren erin bestaan, automatische betalingen te verrichten.

71      Het aangevraagde merk zal dus worden waargenomen als een aanduiding van een technische functionaliteit van de betrokken waren, namelijk de mogelijkheid van betalingen in euro te verrichten, of nog als een verwijzing naar een hoedanigheid, namelijk het automatisme, dat een rol kan spelen bij de keuze van het relevante publiek voor deze waren. Bijgevolg verschaft het aangevraagde merk het relevante publiek informatie over een wezenlijk kenmerk van de betrokken waren, namelijk het kenmerk dat zij zijn of kunnen worden uitgerust met een mechanisme om automatische betalingen in euro te verrichten.

72      Aangezien de uitdrukking „euro automatic payment” uit het oogpunt van het relevante publiek in de handel gemeenzaam kan worden gebruikt ter aanduiding van een kenmerk van „betaalautomaten” en „bankautomaten”, heeft de kamer van beroep bijgevolg terecht geoordeeld dat het betrokken merk de bestemming van deze waren beschrijft.

73      In de tweede plaats heeft de kamer van beroep met betrekking tot „valsgelddetectors”, „verkoopautomaten”, „ticketautomaten” en „streepjescodelezers” in de punten 17, 19 en 21 van de bestreden beslissing geoordeeld dat hetzij in al deze waren een mechanisme voor automatische betalingen was geïntegreerd, hetzij deze waren zelf in een dergelijk mechanisme waren geïntegreerd. Overigens heeft zij in de punten 19 en 21 van de bestreden beslissing gepreciseerd dat „valsgelddetectors” en „streepjescodelezers” mogelijkerwijs nauw verbonden zijn met toestellen voor automatische betalingen, zoals ticketautomaten of andere voorwerpen en dat zij dus dezelfde bestemming konden hebben als deze toestellen.

74      Zoals in punt 51 hierboven is uiteengezet, moet een automatische betaling in euro voorts aldus worden opgevat dat daarmee een mechanisme wordt bedoeld, waarbij de consument vrijwillig ervoor kiest daarvan doorlopend of op bepaalde tijdstippen gebruik te maken, en dat uit zichzelf een handeling tot stand kan brengen of autonoom een procedé kan gebruiken.

75      Uit voorgaande overwegingen volgt dat anders dan verzoekster stelt, het automatisme van een betaling in euro die via een „verkoopautomaat” en een „ticketautomaat” wordt verricht, een wilsuiting van de consument niet uitsluit.

76      Bijgevolg heeft de kamer van beroep terecht vastgesteld dat het aanvraagde merk de bestemming van „valsgelddetectors”, „verkoopautomaten”, „ticketautomaten” en „streepjescodelezers” beschrijft, in die zin dat in deze waren een mechanisme voor automatische betalingen is geïntegreerd of dat deze waren zelf in een dergelijk mechanisme kunnen worden geïntegreerd.

77      In de derde plaats heeft de kamer van beroep met betrekking tot „geldautomaten” in punt 18 van de bestreden beslissing geoordeeld dat wanneer een geldautomaat van een bank een bepaald geldbedrag afgeeft aan de houder van de bankkaart, de bankinstelling die de geldautomaat beheert, louter een geldbedrag uitbetaalt ter uitvoering van een verbintenis tot uitdoving van een schuld die de bank heeft jegens de houder van de bankkaart. Het aangevraagde merk beschrijft bijgevolg deze waren, waarvan de bestemming nauw verband houdt met het concept betaling. Anders dan verzoekster stelt, moet immers worden aangenomen dat niet uit te sluiten valt dat het publiek bij het waarnemen van het aangevraagde merk dit merk opvat als een beschrijving van met name een met een betaling gelijk te stellen opname van contant geld.

78      In elk geval dient te worden vastgesteld, zoals het BHIM heeft gedaan, dat een geldautomaat tal van functionaliteiten bezit die meer aanbieden dan een gewone geldopname, zoals betalingen of stortingen of ook, zoals in punt 18 van de bestreden beslissing is vermeld, de afgifte van rekeningoverzichten. Het relevante publiek zal aanduidingen dat met een waar automatische betalingen in euro kunnen worden verricht, als beschrijvend opvatten, op voorwaarde dat deze eigenschap relevant is voor de betrokken waar [zie in die zin arrest Gerecht van 9 maart 2010, hofherr communikation/BHIM (NATURE WATCH), T‑77/09, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 30], het in casu overduidelijk het geval is.

79      De kamer van beroep heeft dus terecht geoordeeld dat het aangevraagde merk de bestemming van „geldautomaten” beschrijft.

80      Bovendien impliceert de in punt 44 hierboven vermelde vrijhoudingsbehoefte, die vereist dat tekens en benamingen die de betrokken categorieën van waren of diensten beschrijven, door eenieder vrij kunnen worden gebruikt, dat verzoeksters concurrenten, die in hun geldautomaten een mechanisme voor automatische betalingen in euro kunnen integreren, de uitdrukking „euro automatic payment” vrij kunnen gebruiken.

81      In de vierde plaats heeft de kamer van beroep met betrekking tot „automaten voor afgifte van rekeningoverzichten en rekeningafschriften” in punt 18 van de bestreden beslissing in wezen geoordeeld dat deze waren nauw verbonden zijn met „geldautomaten”, aangezien beide waren in een en hetzelfde apparaat zijn geïntegreerd, en dat het aangevraagde merk bijgevolg voor beide waren met dezelfde beschrijvende connotatie zal worden waargenomen.

82      Het is immers mogelijk „automaten voor afgifte van rekeningoverzichten en rekeningafschriften” en „geldautomaten” in een en dezelfde machine te integreren en dus kunnen eerstgenoemde waren, net als laatstgenoemde waren, andere functionaliteiten aanbieden. Het relevante publiek zal het aangevraagde merk dus waarnemen als een beschrijving van een wezenlijk kenmerk van de betrokken waren, namelijk de mogelijkheid om daarin een mechanisme voor automatische betalingen in euro te integreren.

83      Derhalve heeft de kamer van beroep terecht vastgesteld dat het aangevraagde merk „automaten voor afgifte van rekeningoverzichten en rekeninguittreksels” beschrijft.

84      Uit al het voorgaande volgt dat de kamer van beroep gelet op het bepaalde in artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 207/2009 terecht heeft geoordeeld dat het aangevraagde merk de in punt 4 hierboven omschreven waren van klasse 9 beschrijft.

–       Diensten van klasse 36

85      Met betrekking tot de diensten van klasse 36 dient in de eerste plaats te worden vastgesteld dat al deze diensten met name in het bank- en financiewezen en in de informaticasector worden aangeboden voor de uitvoering van commerciële en financiële transacties en, anders dan verzoekster stelt, de verrichting van een betaling impliceren, hetzij door middel van een kaart, hetzij eventueel elektronisch.

86      Gelet op verzoeksters betoog (zie de punten 30 en 31 hierboven) dient in dit verband te worden gepreciseerd dat dit met name het geval is, zoals de kamer van beroep terecht heeft geoordeeld, voor beursmakelaardij of online makelaardij via een elektronisch netwerk, waarbij de makelaar in opdracht betalingen voor waardepapieren op de betrokken markt kan verrichten ten gunste van een derde. De kamer van beroep heeft voorts terecht in wezen geoordeeld dat wisseldiensten een betaling voor andere deviezen impliceren.

87      De diensten van klasse 36 vertonen aldus alle een gemeenschappelijk kenmerk en zelfs hetzelfde voorwerp, zodat kan worden aangenomen dat zij een homogene groep van diensten vormen en een globaal onderzoek, per categorie, zoals in de punten 25 tot en met 27 van de betreden beslissing, met als uitkomst dat de betrokken diensten de mogelijkheid bieden om automatische betalingen in euro te verrichten of te verkrijgen, voldoende is in het kader van het onderzoek ten gronde van de merkaanvraag voor deze diensten (zie naar analogie arrest P@YWEB CARD en PAYWEB CARD, punt 54 supra, punt 80).

88      In de tweede plaats dient te worden vastgesteld dat er uit het oogpunt van het relevante publiek een voldoende rechtstreeks en concreet verband bestaat tussen het woordteken „euro automatic payment” en de bijzondere hoedanigheid van alle diensten van klasse 36, die erin bestaat dat zij de verrichting of ontvangst van automatische betalingen in euro, eventueel elektronisch, mogelijk kunnen maken. Deze bijzondere hoedanigheid houdt nauw verband met het begrip automatisme in de context van commerciële en financiële transacties in het bank- en financiewezen en in de informaticasector.

89      Bovendien kan niet worden ingestemd met verzoeksters argument dat het BHIM in zijn eerdere beslissingspraktijk heeft erkend dat een merk dat louter suggestief is voor het bank- en financiewezen waarmee de betrokken diensten verband houden, deze diensten niet beschrijft. De beslissingen die de kamers van beroep krachtens verordening nr. 207/2009 nemen betreffende de inschrijving van een teken als gemeenschapsmerk, berusten immers op een gebonden en niet op een discretionaire bevoegdheid. De rechtmatigheid van de beslissingen van de kamers van beroep moet derhalve alleen op basis van deze verordening, zoals uitgelegd door de Unierechter, worden beoordeeld en niet op basis van een eerdere praktijk van deze kamers van beroep (arrest STREAMSERVE, punt 44 supra, punt 66).

90      Zoals de kamer van beroep in punt 24 van de bestreden beslissing heeft geoordeeld, dient dus te worden aangenomen dat aangezien de uitdrukking „euro automatic payment” rechtstreeks informatie verschaft over het voorwerp van de diensten van klasse 36, het aangevraagde teken een eenvoudige beschrijving van de aard zelf of het voorwerp van deze diensten kan vormen.

91      Derhalve heeft de kamer van beroep gelet op het bepaalde in artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 207/2009 terecht geoordeeld dat het aangevraagde merk de in punt 4 hierboven omschreven diensten van klasse 36 beschrijft.

92      Aan de conclusie die in de punten 84 en 91 hierboven wordt getrokken, wordt niet afgedaan door verzoeksters argument dat in de punten 32 tot en met 35 hierboven is uiteengezet, namelijk dat de uitdrukking „euro automatic payment” niet beschrijvend is, doch suggestief en zelfs willekeurig, naargelang de in de merkaanvraag opgegeven waren en diensten al dan niet tot het bank- en financiewezen behoren.

93      Volgens de rechtspraak is er, ingeval de beschrijving een rechtstreekse aanduiding is van het voorwerp, de kwaliteit of kenmerken van de waren en diensten waarvoor het merk is aangevraagd, overeenkomstig artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 207/2009, sprake van suggestie wanneer er geen voldoende nauw verband bestaat tussen het aangevraagde merk en de betrokken waren en diensten, zodat het aangevraagde merk binnen de geoorloofde sfeer van de suggestie blijft [zie in die zin arrest Gerecht van 31 januari 2001, Sunrider/BHIM (VITALITE), T‑24/00, Jurispr. blz. II‑449, punten 22 en 24).

94      Aangezien is aangetoond dat de uitdrukking „euro automatic payment” de waren van klasse 9 en de diensten van klasse 36 beschrijft, behoort deze uitdrukking dus tot de sfeer van de beschrijving in de zin van artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 207/2009 en kan zij niet behoren tot de sfeer van de suggestie.

95      Gelet op al het voorgaande heeft de kamer van beroep op goede gronden geconcludeerd dat het aangevraagde merk de in punt 4 hierboven omschreven waren en diensten van de klassen 9 en 36 beschrijft. Het eerste middel dient dus ongegrond te worden verklaard.

96      Aangezien volgens vaste rechtspraak uit de bewoordingen van artikel 7, lid 1, van verordening nr. 207/2009 zeer duidelijk blijkt dat het volstaat dat een van de daarin genoemde absolute weigeringsgronden van toepassing is, om het teken niet als gemeenschapsmerk te kunnen inschrijven (arrest Hof van 19 september 2002, DKV/BHIM, C‑104/00 P, Jurispr. blz. I‑7561, punt 29, en arrest Gerecht van 8 juli 2008, Lancôme/BHIM – CMS Hasche Sigle (COLOR EDITION), T‑160/07, Jurispr. blz. II‑1733, punt 51], behoeft verzoeksters tweede middel, schending van artikel 7, lid 1, sub b, van deze verordening, niet meer te worden onderzocht.

97      Derhalve moet het beroep in zijn geheel worden verworpen.

 Kosten

98      Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht wordt de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten, voor zover dat is gevorderd. Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld, moet zij overeenkomstig de vordering van het BHIM worden verwezen in de kosten.

HET GERECHT (Vierde kamer),

rechtdoende, verklaart:

1)      Het beroep wordt verworpen.

2)      Euro-Information – Européenne de traitement de l’information wordt verwezen in de kosten.

Pelikánová

Jürimäe

van der Woude

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 12 april 2011.

ondertekeningen


* Procestaal: Frans.