Language of document : ECLI:EU:T:2004:2

ARREST VAN HET GERECHT (Eerste kamer – uitgebreid)

13 januari 2004 (*)

„Staatssteun – Regionale steun – Regelmatigheid handtekening advocaat op verzoekschrift – Procesbevoegdheid – Motivering – Verenigbaarheid met gemeenschappelijke markt – Non-discriminatie – Recht van vestiging van nationale concurrenten van begunstigde van steun – Milieubescherming – Misbruik van bevoegdheid”

In zaak T-158/99,

Thermenhotel Stoiser Franz Gesellschaft mbH & Co KG,

Vier-Jahreszeiten Hotel-Betriebsgesellschaft mbH & Co KG,

Franz Kowald, Inhaber des Thermenhotels Kowald,

Thermalhotel Leitner GesmbH,

alle gevestigd te Loipersdorf (Oostenrijk), vertegenwoordigd door G. Eisenberger, advocaat, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verzoekers,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door V. Kreuschitz en J. Macdonald Flett als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerster,

ondersteund door

Republiek Oostenrijk, vertegenwoordigd door W. Okresek, H. Dossi, C. Pesendorfer en T. Kramler als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

interveniënte,

betreffende een verzoek tot nietigverklaring van beschikking SG(99) D/1523 van de Commissie van 3 februari 1999, waarbij staatssteun voor de verwezenlijking van een hotelproject te Loipersdorf (Oostenrijk) verenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard,

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Eerste kamer – uitgebreid),

samengesteld als volgt: B. Vesterdorf, president, J. Azizi, M. Jaeger, H. Legal en M. E. Martins Ribeiro, rechters,

griffier: D. Christensen, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 1 april 2003,

het navolgende

Arrest

 Rechtskader

1       Artikel 92 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 87 EG) bepaalt onder meer het volgende:

„1.      Behoudens de afwijkingen waarin dit Verdrag voorziet, zijn steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt, voorzover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt.

[...]

3.      Als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt kunnen worden beschouwd:

[...]

c)      steunmaatregelen om de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid of van bepaalde regionale economieën te vergemakkelijken, mits de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt daardoor niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad,

[...]”

2       Artikel 93 EG-Verdrag (thans artikel 88 EG) bepaalt:

„1.      De Commissie onderwerpt tezamen met de lidstaten de in die staten bestaande steunregelingen aan een voortdurend onderzoek. Zij stelt de dienstige maatregelen voor, welke de geleidelijke ontwikkeling of de werking van de gemeenschappelijke markt vereist.

2.      Indien de Commissie, na de belanghebbenden te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken, vaststelt dat een steunmaatregel door een staat of met staatsmiddelen bekostigd, volgens artikel 92 niet verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt of dat van deze steunmaatregel misbruik wordt gemaakt, bepaalt zij dat de betrokken staat die steunmaatregel moet opheffen of wijzigen binnen de door haar vast te stellen termijn.

[...]

3.      De Commissie wordt van elk voornemen tot invoering of wijziging van steunmaatregelen tijdig op de hoogte gebracht, om haar opmerkingen te kunnen maken. Indien zij meent dat zulk een voornemen volgens artikel 92 onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt, vangt zij onverwijld de in het vorige lid bedoelde procedure aan. De betrokken lidstaat kan de voorgenomen maatregelen niet tot uitvoering brengen voordat die procedure tot een eindbeslissing heeft geleid.”

 Voorgeschiedenis van het geschil

3       Bij brief van 20 november 1997 hebben verzoekers, vier exploitanten van viersterrenhotels in de toeristische plaats Loipersdorf, gelegen in het Land Steiermark (Oostenrijk), de Commissie op de hoogte gebracht van een steunvoornemen door dat Land aan de onderneming Siemens AG Austria in het kader van de bouw van een vijfsterrenhotel (hierna: „Siemens-hotel”) in dezelfde gemeente.

4       De Commissie heeft de Oostenrijkse autoriteiten bij brief van 12 december 1997 om inlichtingen verzocht, teneinde zich over de voorgenomen steun te kunnen uitspreken.

5       Bij brief van 23 februari 1998, ingekomen bij de Commissie op 25 februari daaraanvolgend, heeft de Republiek Oostenrijk het betrokken steunvoornemen meegedeeld.

6       Na een aantal aanmaningsbrieven en verlengingen van de antwoordtermijn, heeft de Commissie van de Oostenrijkse autoriteiten bij brief van 30 december 1998, bezorgd op 5 januari 1999, aanvullende inlichtingen verkregen over het aangemelde steunproject.

7       Bij beschikking van 3 februari 1999, aan de Oostenrijkse autoriteiten meegedeeld bij brief van 2 maart daaraanvolgend (hierna: „bestreden beschikking”), heeft de Commissie de betrokken steun verenigbaar met de gemeenschappelijke markt verklaard krachtens de afwijking van het verbod op staatssteun als bedoeld in artikel 92, lid 3, sub c, van het Verdrag, inzake steunmaatregelen om de ontwikkeling van bepaalde regionale economieën te vergemakkelijken.

8       De toegestane steun bestond enerzijds in een financiering van de bouw van het Siemens-hotel ten belope van 810 302 euro [11 150 000 Oostenrijkse schilling (ATS)] en anderzijds in een gesubsidieerde vastgoedtransactie ten belope van 893 571 euro (12 295 810 ATS), zijnde een totaalbedrag van 1 703 873 euro (23 445 810 ATS). Het totaal van het in de bouw van het Siemens-hotel geïnvesteerde kapitaal bedroeg 38 100 000 euro (524 000 000 ATS).

9       In de bestreden beschikking wordt met name het volgende opgemerkt:

„In het kader van het project is ook een overeenkomst gesloten tussen de exploitant van het [Siemens]-hotel en het kuuroord van Loipersdorf. Volgens deze overeenkomst verbindt het kuuroord zich ertoe gedurende drie jaar dagelijks 50 kamers (zijnde een bezettingscoëfficiënt van 16,7 %) te reserveren tegen een prijs die overeenstemt met het gemiddelde van de kamerprijzen die het Siemens-hotel daadwerkelijk toepast. Het kuuroord verbindt zich er bovendien toe, enerzijds de rustzalen naast de warmwaterbronnen, waar 200 ligplaatsen uitsluitend aan de klanten van het Siemens-hotel worden voorbehouden, te vergroten, en anderzijds andere hotels geen directe toegang tot de bronnen te verlenen vóór 1 januari 2003. Als tegenprestatie verbindt de exploitant van het Siemens-hotel zich ertoe dagelijks minstens 200 ligplaatsen te boeken en het kuuroord daarvoor de officiële dagtoegangsprijs te betalen. Deze verbintenis ligt voor vijf jaar vast en kan nadien worden aangepast.”

10     Bij brief van 6 april 1999 hebben verzoekers de Commissie verzocht hun een kopie van de stukken van het dossier te bezorgen.

11     Bij brief van 29 april 1999 heeft de Commissie verzoekers een exemplaar van de bestreden beschikking bezorgd, maar heeft zij om redenen van vertrouwelijkheid geweigerd, hun de stukken van het dossier over te leggen.

 Procesverloop voor het Gerecht

12     Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 5 juli 1999, hebben verzoekers het onderhavige beroep ingesteld strekkende tot nietigverklaring van de bestreden beschikking en, subsidiair, van de weigering inzage te verlenen in het dossier.

13     De samenvatting van de bestreden beschikking, referentie N 136/98, is bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen C 238 van 21 augustus 1999, blz. 3.

14     Bij akte, neergelegd op 18 oktober 1999, heeft de Commissie een exceptie van niet-ontvankelijkheid van het beroep opgeworpen.

15     Op 16 november 1999 hebben verzoekers hun opmerkingen over deze exceptie ingediend.

16     Bij afzonderlijke akte, neergelegd op 14 januari 2000, heeft de Republiek Oostenrijk verzocht om te mogen tussenkomen in de onderhavige procedure, ter ondersteuning van de vordering van de Commissie.

17     Dit verzoek is ingewilligd bij beschikking van de president van de Tweede kamer (uitgebreid) van 25 februari 2000.

18     Bij akte, neergelegd op 4 april 2000, heeft de Republiek Oostenrijk ervan afgezien zich uit te spreken over de ontvankelijkheid van het beroep, maar zich wel het recht voorbehouden hierover opmerkingen in te dienen ingeval het Gerecht de exceptie van niet-ontvankelijkheid bij de behandeling ten gronde zou voegen.

19     De exceptie van niet-ontvankelijkheid is bij de behandeling ten gronde gevoegd bij beschikking van het Gerecht (Tweede kamer – uitgebreid) van 16 juni 2000.

20     Verzoekers hebben hun repliek ingediend op 11 januari 2001, zijnde één dag na het verstrijken van de gestelde termijn.

21     Bij beschikking van 12 januari 2001 heeft de president van de Tweede kamer (uitgebreid) de inschrijving van dit document in het register gelast.

22     In dupliek heeft de Commissie het Gerecht verzocht deze beschikking opnieuw te onderzoeken en geen rekening te houden met de repliek. De Commissie heeft verklaard haar dupliek enkel in te dienen voor het geval het Gerecht haar verzoek niet zou inwilligen.

23     Bij beschikking van 20 september 2001 is de rechter-rapporteur toegewezen aan de Eerste kamer (uitgebreid), waaraan de zaak bijgevolg is toebedeeld.

24     Op rapport van de rechter-rapporteur heeft de Eerste kamer (uitgebreid) op 18 januari 2002 besloten de Commissie te verzoeken een aantal vragen te beantwoorden en de aanmelding door de Oostenrijkse autoriteiten van 23 februari 1998 aangaande de betrokken voorgenomen staatssteun, alsmede alle documenten ter ondersteuning van de aanmelding, over te leggen.

25     Bij brief, neergelegd op 13 februari 2002, heeft de Commissie op de vragen van het Gerecht geantwoord en bepaalde documenten overgelegd.

26     Bij brief van 12 maart 2002 heeft de Commissie verduidelijkt dat de Oostenrijkse autoriteiten hadden verzocht om vertrouwelijke behandeling van de overgelegde documenten.

27     Bij brief, neergelegd op 5 december 2002, heeft de Commissie vervolgens verklaard dat genoemde autoriteiten het niet meer nodig achtten dat de betrokken documenten vertrouwelijk werden behandeld.

28     Deze stukken zijn bijgevolg bij het dossier van de zaak gevoegd en meegedeeld aan verzoekers en aan interveniënte.

29     Bij brief, neergelegd op 3 februari 2003, heeft de Commissie tevens, na een herinnering door het Gerecht, een kopie overgelegd van een in oktober 1994 door het Institut für Technologie- und Regionalpolitik opgesteld verslag over de regionale ontwikkeling van Steiermark, als bedoeld in punt 3.2.1 van de bestreden beschikking.

30     Partijen zijn in hun pleidooien en hun antwoorden op de vragen van het Gerecht gehoord ter terechtzitting van 1 april 2003.

31     Tijdens deze terechtzitting heeft de Commissie haar vordering dat het Gerecht geen rekening zou houden met de repliek omdat zij tardief was ingediend, ingetrokken. Omdat zij de stukken uit het administratief dossier met betrekking tot de betrokken steun hadden ontvangen, hebben verzoekers van hun kant afgezien van hun subsidiair ingediende vordering tot overlegging van deze documenten en tot nietigverklaring van de weigering van de Commissie hun deze documenten te doen toekomen.

32     Tijdens dezelfde terechtzitting is de overeenkomst tussen het kuuroord van Loipersdorf en het Siemens-hotel betreffende de wederzijdse boeking overgelegd.

 Conclusies van partijen

33     Verzoekers concluderen dat het het Gerecht behage:

–       het beroep ontvankelijk en gegrond te verklaren;

–       de bestreden beschikking nietig te verklaren;

–       de Commissie in de kosten te verwijzen.

34     De Commissie, ondersteund door interveniënte, concludeert dat het het Gerecht behage:

–        het beroep niet-ontvankelijk te verklaren;

–       het beroep ongegrond te verklaren;

–       verzoekers in de kosten te verwijzen.

 Ontvankelijkheid

35     De Commissie beroept zich op niet-ontvankelijkheid van het beroep met een beroep op twee middelen van niet-ontvankelijkheid, ontleend aan respectievelijk het ontbreken van de handtekening van verzoekers’ raadsman op het verzoekschrift en het gebrek aan procesbevoegdheid van de betrokkenen.

 De niet-ondertekening van het verzoekschrift door verzoekers' raadsman

 Argumenten van partijen

36     De Commissie leidt uit artikel 43, lid 1, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht en uit artikel 6, lid 3, van de Instructies voor de griffier af dat elk processtuk moet worden ondertekend door de vertegenwoordigers van partijen, en dat uit deze handtekening de naam moet blijken van een advocaat die gemachtigd is verzoekers in casu te vertegenwoordigen, zodat kan worden nagegaan of de handtekening op het processtuk overeenstemt met die van de advocaat die zij hebben aangewezen.

37     De paraaf in het midden van de stempel van het advocatenkantoor „Eisenberger-Herzog-Nierhaus-Forcher & Partner OEG” op de eerste bladzijde van het origineel van het verzoekschrift maakt het evenwel niet mogelijk de handtekening van Georg Eisenberger, verzoekers’ gemachtigde ad litem, te herkennen.

38     In dat verband mag geen rekening worden gehouden met de kopie van het in bijlage bij het verzoekschrift gevoegde legitimatiedocument van betrokkene om de authenticiteit van de handtekening op het origineel van het verzoekschrift te bewijzen. Anders dan artikel 6, lid 4, van de Instructies voor de griffier vereist, is geen staat van stukken en bescheiden bij het verzoekschrift ingediend. De vermelding van bijlagen op de eerste bladzijde van het verzoekschrift vervangt een dergelijke staat niet en verhelpt evenmin het ontbreken van de vermelding van de bijlage in het verzoekschrift, zoals nochtans vereist door het hiervóór aangehaalde artikel 6, lid 4.

39     Verzoekers werpen op dat Georg Eisenberger naar behoren zijn handtekening op het origineel van het verzoekschrift heeft geplaatst en dat deze handtekening identiek is aan die op zijn legitimatiedocument. Verzoekers verduidelijken dat zij naderhand een bij notariële akte voor eensluidend gewaarmerkt specimen van de handtekening van Georg Eisenberger hebben overgelegd, om niet de minste twijfel te laten bestaan over de identiteit van de auteur van de op het verzoekschrift geplaatste handtekening.

40     Verzoekers zijn bovendien van mening dat zij artikel 43, lid 4, van het Reglement voor de procesvoering hebben nageleefd door op de eerste bladzijde van het verzoekschrift de lijst van bijlagen te vermelden. Zij hebben nog een afzonderlijk document ingediend dat dezelfde lijst bevat, teneinde elke onzekerheid in dat verband weg te nemen.

 Beoordeling door het Gerecht

41     Vooraf moet eraan worden herinnerd dat, ingevolge artikel 43, lid 1, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering, het origineel van elk processtuk moet worden ondertekend door de gemachtigde of de advocaat van partijen.

42     In casu zij om te beginnen opgemerkt dat de eerste bladzijde van het origineel van het verzoekschrift ondertekend is.

43     In de tweede plaats hebben verzoekers een kopie van het legitimatiebewijs van hun advocaat, dat eveneens een handtekening van de betrokkene bevat, bij hun verzoekschrift gevoegd. Gelet op het fundamentele belang van dit legitimatiebewijs voor de regelmatigheid van het verzoekschrift en bijgevolg voor de ontvankelijkheid van het beroep als zodanig, kan dit document niet worden genegeerd om de authenticiteit van de op de eerste bladzijde van het origineel van het verzoekschrift aangebrachte handtekening te bewijzen, op de enkele grond dat bij het verzoekschrift geen staat van stukken en bescheiden was gevoegd.

44     In de derde plaats moet worden vastgesteld dat verzoekers spontaan zekerheidshalve een bij notariële akte voor eensluidend gewaarmerkt specimen van de handtekening van de betrokken advocaat, alsmede een staat van bijlagen, hebben overgelegd.

45     Gelet op deze drie gegevens, heeft het Gerecht zich ervan kunnen vergewissen dat de voorwaarde als bedoeld in artikel 43, lid 1, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering is nageleefd. Weliswaar maakt de op de eerste bladzijde van het origineel van het verzoekschrift geplaatste handtekening het op zich niet mogelijk de betrokken advocaat gemakkelijk te identificeren en vormt zij bovendien een vereenvoudigde versie van de handtekening op de kopie van het legitimatiebewijs van betrokkene, maar toch laat vergelijking van deze drie handtekeningen voor het Gerecht geen twijfel bestaan, dat het verzoekschrift hoe dan ook naar behoren is ondertekend door verzoekers’ raadsman.

46     Derhalve moet het middel van niet-ontvankelijkheid op grond van de niet-ondertekening van het verzoekschrift door de advocaat van verzoekers, worden afgewezen.

 Het ontbreken van procesbevoegdheid van verzoekers

 Argumenten van partijen

47     De Commissie voert aan dat de situatie van de plaatselijke concurrenten van de begunstigde van staatssteun, zoals verzoekers, niet valt onder het handelsverkeer tussen de lidstaten, in de zin van artikel 92, lid 1, van het Verdrag. De werkingssfeer van deze bepaling is beperkt tot de concurrenten die hun werkzaamheid niet uitoefenen in de lidstaat die de bestreden steun toekent.

48     De Commissie hoeft niet na te gaan, welke gevolgen de betrokken steun heeft voor de mededinging in een nauw omschreven gebied, zoals Loipersdorf, noch wat de gevolgen zijn voor de concurrenten in dezelfde lidstaat of in hetzelfde gebied, omdat deze vraag geen verband houdt met het handelsverkeer tussen de lidstaten in de zin van artikel 92, lid 1, van het Verdrag.

49     Aangezien zij zijn gevestigd in de onmiddellijke nabijheid van de onderneming die begunstigde van de steun is, is de bestreden beschikking niet tot verzoekers gericht en worden deze daardoor evenmin rechtstreeks geraakt, tenzij artikel 173, vierde alinea, EG-Verdrag (thans artikel 230, vierde alinea, EG) wordt gebruikt als middel van objectief wettigheidstoezicht.

50     Ofschoon zij in punt 16 van hun verzoekschrift stellen dat de Commissie de formele procedure van onderzoek van staatssteun op grond van artikel 93, lid 2, van het Verdrag heeft geopend, voeren verzoekers in punt 7 van hetzelfde document aan dat de Commissie in werkelijkheid de litigieuze steun in overeenstemming met de gemeenschappelijke markt heeft verklaard na afloop van de inleidende onderzoeksprocedure als omschreven in artikel 93, lid 3, van het Verdrag.

51     Verzoekers hebben aldus niet de mogelijkheid gehad opmerkingen over de aangemelde voorgenomen steun in te dienen, ofschoon zij belanghebbenden zijn in de zin van artikel 93, lid 2, van het Verdrag.

52     Hieruit volgt dat verzoekers de inachtneming van deze waarborgen enkel kunnen verkrijgen wanneer zij over de mogelijkheid beschikken de bestreden beschikking voor de communautaire rechter aan te vechten.

53     Verzoekers zijn bovendien van mening dat de bestreden beschikking hen rechtstreeks en individueel raakt. Zij schaadt rechtstreeks hun belangen en hun rechtspositie, zonder dat daartoe nationale omzettingsmaatregelen nodig zijn. Bovendien worden verzoekers door de bestreden beschikking rechtstreeks geraakt uit hoofde van bepaalde bijzondere hoedanigheden of van een feitelijke situatie die hen ten opzichte van ieder ander karakteriseert en hen derhalve individualiseert op soortgelijke wijze als de adressaat van de bestreden beschikking.

 Beoordeling door het Gerecht

54     Gelet op de dubbelzinnigheid van verzoekers’ argumentatie, moet om te beginnen de aard, inleidend of formeel, van de procedurefase waarna de bestreden beschikking is vastgesteld, worden bepaald.

55     Ingevolge artikel 93, lid 3, eerste volzin, van het Verdrag moet de Commissie van elk voornemen tot invoering of wijziging van steunmaatregelen op de hoogte worden gebracht voordat die maatregelen ten uitvoer worden gelegd.

56     Vervolgens onderwerpt de Commissie de voorgenomen steunmaatregelen aan een eerste onderzoek. Blijkt daarbij, dat een voorgenomen steunmaatregel onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt, dan opent zij onverwijld de procedure van artikel 93, lid 2, van het Verdrag (arrest Hof van 2 april 1998, Commissie/Sytraval en Brink’s France, C-367/95 P, Jurispr. blz. I-1719, punt 36).

57     In het kader van de procedure van artikel 93 van het Verdrag moet dus een onderscheid worden gemaakt tussen, enerzijds, de in artikel 93, lid 3, bedoelde inleidende fase van het onderzoek van steunmaatregelen, die er slechts toe dient de Commissie in staat te stellen zich een eerste oordeel te vormen over de gedeeltelijke of volledige verenigbaarheid van de betrokken steun, en, anderzijds, de formele onderzoeksfase van artikel 93, lid 2, die de Commissie in staat moet stellen zich volledig te informeren over alle gegevens van de zaak (arresten Hof van 19 mei 1993, Cook/Commissie, C-198/91, Jurispr. blz. I-2487, punt 22, en 15 juni 1993, Matra/Commissie, C-225/91, Jurispr. blz. I-3203, punt 16, en arrest Commissie/Sytraval en Brink’s France, hiervóór aangehaald in punt 56, punt 38).

58     De in artikel 93, lid 3, van het Verdrag bedoelde inleidende fase heeft alleen tot doel, de Commissie een periode van overweging en onderzoek te geven om zich een eerste oordeel te kunnen vormen over de bij haar aangemelde steunvoornemens teneinde, zonder dat een grondig onderzoek noodzakelijk is, te concluderen dat zij verenigbaar zijn met het Verdrag of, integendeel, dat hun inhoud twijfel doet rijzen omtrent deze verenigbaarheid (arrest Hof van 15 februari 2001, Oostenrijk/Commissie, C-99/98, Jurispr. blz. I-1101, punten 53 en 54).

59     De in artikel 93, lid 2, van het Verdrag bedoelde formele onderzoeksfase, die de Commissie in staat stelt zich vóór haar beslissing volledig over alle relevante aspecten van de zaak te laten voorlichten, is volstrekt noodzakelijk wanneer de Commissie ernstige moeilijkheden ondervindt bij de beoordeling, of een steunmaatregel verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt (arrest Matra/Commissie, hiervóór aangehaald in punt 57, punt 33).

60     De Commissie mag zich dus slechts tot het in artikel 93, lid 3, van het Verdrag bedoelde vooronderzoek beperken om een beschikking te geven waarbij zij geen bezwaar maakt tegen een steunmaatregel, indien zij na dat onderzoek tot de overtuiging kan komen, dat de voorgenomen steunmaatregel verenigbaar is met het Verdrag.

61     Leidt het eerste onderzoek de Commissie echter tot een tegengestelde conclusie of heeft zij niet alle problemen weten op te lossen die zich bij de beoordeling van de verenigbaarheid van de steunmaatregel met de gemeenschappelijke markt voordoen, dan is zij verplicht alle nodige adviezen in te winnen en hiertoe de formele onderzoeksprocedure van artikel 93, lid 2, van het Verdrag in te leiden (arrest Hof van 20 maart 1984, Duitsland/Commissie, 84/82, Jurispr. blz. 1451, punt 13; arresten Cook/Commissie, hiervóór aangehaald in punt 57, punt 29; Matra/Commissie, hiervóór aangehaald in punt 57, punt 33, en Commissie/Sytraval en Brink’s France, hiervóór aangehaald in punt 56, punt 39).

62     Laatstgenoemde procedure biedt de overige lidstaten en de belanghebbende kringen de zekerheid dat zij kunnen worden gehoord, aangezien het Verdrag de Commissie verplicht de belanghebbenden aan te manen opmerkingen in te dienen.

63     In casu blijkt niet uit de gegevens van de zaak, dat de bestreden beschikking is gegeven in het kader van de formele onderzoeksfase als bedoeld in artikel 93, lid 2, van het Verdrag.

64     Om te beginnen voeren verzoekers immers niet aan dat de Commissie een mededeling in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen heeft bekendgemaakt, waarin belanghebbenden wordt verzocht opmerkingen over het betrokken steunvoornemen in te dienen, zoals deze formele onderzoeksprocedure vereist.

65     In antwoord op een vraag van het Gerecht heeft de Commissie voorts verduidelijkt dat een samenvatting van de bestreden beschikking was bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen onder de rubriek „Goedkeuring van de steunmaatregelen van de staten in het kader van de bepalingen van de artikelen [92 en 93] EG-Verdrag (Gevallen waartegen de Commissie geen bezwaar maakt)”.

66     Wanneer de Commissie een beschikking houdende goedkeuring van een steunmaatregel geeft, zonder de procedure van artikel 93, lid 2, van het Verdrag aan te vatten, maakt de Commissie evenwel een dergelijke mededeling bekend. Dit gebeurt doorgaans, zoals in casu, in de vorm van een standaardlijst van inlichtingen over de betrokken staatssteun (zie Mededingingsrecht in de Europese Gemeenschappen, volume II A, „Regels die van toepassing zijn op steunmaatregelen van de staten” 1995, blz. 35, punt 36).

67     Tot slot blijkt uit de uiteenzetting van de voorgeschiedenis van het geding dat de Commissie de bestreden beschikking heeft gegeven op 3 februari 1999, dat wil zeggen binnen de dwingende termijn van overweging en onderzoek, die het Hof op twee maanden heeft geëvalueerd, waarover de Commissie vanaf de hiervóór aangehaalde datum van 5 januari 1999 beschikte om het inleidend onderzoek van het aangemelde steunvoornemen uit te voeren (zie in die zin arrest Hof van 11 december 1973, Lorenz, 120/73, Jurispr. blz. 1471, punt 4, en arrest Oostenrijk/Commissie, hiervóór aangehaald in punt 58, punten 56 en 72-74).

68     In die omstandigheden moet worden geconcludeerd dat de bestreden beschikking is vastgesteld in het kader van de inleidende procedure van onderzoek, als bedoeld in artikel 93, lid 3, van het Verdrag.

69     Verzoekers kunnen evenwel slechts de naleving afdwingen van de waarborgen die zij zouden hebben ontleend aan een formele onderzoeksprocedure op grond van artikel 93, lid 2, van het Verdrag – zo deze door de Commissie had moeten worden ingeleid – indien zij een beschikking die, zoals in casu, is gegeven in het kader van de inleidende onderzoeksprocedure op basis van artikel 93, lid 3, van het Verdrag, voor de communautaire rechter kunnen aanvechten.

70     Tot de door artikel 93, lid 2, van het Verdrag bedoelde belanghebbenden die als zodanig begunstigden zijn van de procedurele waarborgen als bedoeld in het kader van de procedure voor formeel onderzoek van voorgenomen steunmaatregelen op basis van deze bepaling, behoren immers ondernemingen die eventueel door de verlening van de litigieuze steun in hun belangen worden geraakt, daaronder begrepen concurrenten van de begunstigde van de steun (arrest Hof van 14 november 1984, Intermills/Commissie, 323/82, Jurispr. blz. 3809, punt 16).

71     Dienaangaande staat vast dat verzoekers rechtstreekse concurrenten zijn van het hotel waarvoor de betrokken steun bestemd is en dat hun hoedanigheid in de bestreden beschikking wordt erkend.

72     In dat verband moet worden verduidelijkt dat verzoekers in punt 2 van hun verzoekschrift formeel aanvoeren dat zij niet zijn gehoord in hun hoedanigheid van concurrerende ondernemingen, anders dan artikel 93, lid 2, van het Verdrag vereist.

73     Op grond van het voorgaande dient te worden geconcludeerd dat verzoekers belanghebbenden zijn in de zin van artikel 93, lid 2, van het Verdrag. Zij moeten daarom als door de bestreden beschikking rechtstreeks en individueel geraakt worden aangemerkt, voorzover de Commissie de door de Oostenrijkse autoriteiten toegekende steun verenigbaar met de gemeenschappelijke markt heeft verklaard zonder de procedure van artikel 93, lid 2, van het Verdrag in te leiden (zie in die zin arrest Cook/Commissie, hiervóór aangehaald in punt 57, punt 26, en arrest Gerecht van 16 september 1998, Waterleiding Maatschappij/Commissie, T-188/95, Jurispr. blz. II-3713, punten 57 en 86).

74     In dat verband doen de argumenten van de Commissie dat de situatie van verzoekers niet valt onder het handelsverkeer tussen de lidstaten in de zin van artikel 92, lid 1, van het Verdrag, niet ter zake.

75     Deze vraag heeft immers uitsluitend betrekking op de kwalificatie van een maatregel als staatssteun in de zin van de communautaire mededingingsregels, en niet op de voorwaarden waaronder krachtens artikel 173, vierde alinea, van het Verdrag beroep tot nietigverklaring kan worden ingesteld.

76     Hieruit volgt dat het onderzoek van deze vraag behoort tot de grond van de zaak, en niet tot de ontvankelijkheid ervan.

77     Verzoekers zijn bijgevolg bevoegd om nietigverklaring van de bestreden beschikking te vorderen.

78     Uit de bovenstaande overwegingen volgt dat de exceptie van niet-ontvankelijkheid van het beroep moet worden verworpen.

 Ten gronde

79     De argumenten die verzoekers aanvoeren ter ondersteuning van hun vordering tot nietigverklaring van de bestreden beschikking kunnen in acht middelen worden ingedeeld, respectievelijk ontleend aan niet-inachtneming van hun recht te worden gehoord, onvoldoende motivering van de bestreden beschikking, miskenning van artikel 92, lid 1, van het Verdrag alsmede van artikel 92, lid 3, sub c, van het Verdrag, schending van het beginsel van non-discriminatie, alsmede van het recht van vestiging van de plaatselijke concurrenten van de begunstigde van de steun, tegenstrijdigheid van de bestreden beschikking met de gemeenschapsrechtelijke bepalingen inzake bescherming van het leefmilieu en, tot slot, misbruik van bevoegdheid.

 Het eerste middel, ontleend aan schending van het recht te worden gehoord op basis van artikel 93, lid 2, van het Verdrag

 Argumenten van partijen

80     Verzoekers zijn van mening dat de Commissie ingevolge artikel 93, lid 2, van het Verdrag verplicht was hun de gelegenheid te geven te worden gehoord vóór de vaststelling van de bestreden beschikking.

81     De Commissie heeft immers, na op 20 november 1997 op de hoogte te zijn gebracht van het betrokken steunvoornemen, de bestreden beschikking klaarblijkelijk vastgesteld op 3 februari 1999, in het kader van de formele onderzoeksprocedure als omschreven in artikel 93, lid 2, van het Verdrag.

82     De Commissie had zich hoe dan ook slechts mogen beperken tot de inleidende fase van artikel 93, lid 3, van het Verdrag, wanneer zij bij dit eerste onderzoek geen ernstige moeilijkheden had ondervonden. In het tegenovergestelde geval had zij de formele onderzoeksprocedure van artikel 93, lid 2, van het Verdrag moeten inleiden om de verenigbaarheid van de steunmaatregel met de gemeenschappelijke markt te kunnen beoordelen.

83     Door deze formaliteit niet in acht te nemen, heeft de Commissie een zware procedurefout begaan en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden miskend.

84     De Commissie is van mening dat zij de bestreden beschikking rechtmatig heeft vastgesteld in het kader van de procedure van inleidend onderzoek als bedoeld in artikel 93, lid 3, van het Verdrag, zonder dat zij verplicht was de formele procedure van onderzoek op basis van artikel 93, lid 2, van het Verdrag in te leiden.

85     In het kader van de bij artikel 93, lid 3, van het Verdrag ingevoerde procedure van inleidend onderzoek, beschikken eventuele concurrenten van de begunstigde van de steun immers niet over een procedureel recht, en is het niet aan de Commissie om hun bezwaren te onderzoeken, maar om zich een eerste oordeel te vormen over de verenigbaarheid van de aangemelde steunvoornemens met de gemeenschappelijke markt.

 Beoordeling door het Gerecht

86     Tot staving van hun stelling dat hun de door de formele onderzoeksprocedure van artikel 93, lid 2, van het Verdrag geboden procedurele waarborgen zijn onthouden, voeren verzoekers in de eerste plaats aan dat de onderzoeksprocedure in casu inderdaad op basis van deze bepaling heeft plaatsgevonden, maar zonder dat zij zijn gehoord, zoals in dat verband vereist was.

87     Het volstaat op te merken, zoals reeds in de punten 62 tot en met 67 hiervóór is vastgesteld, dat de bestreden beschikking is gegeven na de inleidende onderzoeksprocedure van artikel 93, lid 3, van het Verdrag, dat wil zeggen zonder dat de formele procedure van artikel 93, lid 2, van het Verdrag is aangevat, die erin voorziet dat belanghebbenden wordt verzocht hun opmerkingen in te dienen.

88     In de tweede plaats voeren verzoekers aan dat zij in elk geval de waarborgen hadden moeten genieten waarin artikel 93, lid 2, van het Verdrag voorziet, aangezien de Commissie in geval van ernstige moeilijkheden gehouden was te handelen overeenkomstig de voorschriften van deze bepaling en hen te horen vóór de vaststelling van de bestreden beschikking.

89     Dienaangaande moet, om te bepalen of de Commissie gehouden was de formele onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 93, lid 2, van het Verdrag te openen en in dat verband verzoekers te horen, worden nagegaan, zoals hiervóór in punt 59 in herinnering is gebracht, of de Commissie terecht heeft geoordeeld dat, gelet op de gegevens waarover zij beschikte, geen ernstige moeilijkheden rezen bij de beoordeling van de verenigbaarheid van de betrokken steun met de gemeenschappelijke markt.

90     Bij gebreke van een ernstige moeilijkheid bij de beoordeling van de verenigbaarheid van de steun met de gemeenschappelijke markt, verplichtte geen bepaling van het Verdrag of enige andere rechtsregel de Commissie, anders te handelen dan zij in het kader van de inleidende onderzoeksprocedure van artikel 93, lid 3, van het Verdrag heeft gedaan, noch inzonderheid de belanghebbenden te horen, zoals zij had moeten doen indien zij de formele onderzoeksprocedure op basis van artikel 93, lid 2, van het Verdrag had ingeleid.

91     Voor een beslissing over het eerste middel, moeten alle andere middelen worden onderzocht die verzoekers tegen de bestreden beschikking hebben aangevoerd, om te beoordelen of zich een ernstige moeilijkheid heeft voorgedaan op grond waarvan de Commissie de formele onderzoeksprocedure had moeten inleiden.

 Het tweede middel, ontleend aan onvoldoende motivering van de bestreden beschikking

 Argumenten van partijen

92     Verzoekers voeren aan dat de bestreden beschikking op onvoldoende aanwijzingen is gebaseerd in verband met de situatie van de relevante markt, het beoogde marktaandeel van het Siemens-hotel of de positie van de concurrerende ondernemingen, met name hun marktaandelen en hun capaciteiten.

93     De Commissie voert aan dat de bestreden beschikking in punt 3.2.2 in detail de gevolgen van de voorgenomen steun voor de markt onderzoekt, en dat het nodig noch mogelijk was een diepgaander onderzoek uit te voeren. De Commissie heeft terecht alleen opgemerkt dat enkel de hotels die reeds aanwezig zijn in de kuuroorden van Steiermark en zich tot een internationaal cliënteel richten, rechtstreeks concurreren met de begunstigde van de steun.

 Beoordeling door het Gerecht

94     Volgens vaste rechtspraak moet de door artikel 190 EG-Verdrag (thans artikel 253 EG) geëiste motivering beantwoorden aan de aard van de betrokken handeling en de redenering van de instelling die de handeling heeft verricht, duidelijk en ondubbelzinnig tot uitdrukking doen komen, opdat de belanghebbenden de rechtvaardigingsgronden van de genomen maatregel kunnen kennen en de bevoegde rechter zijn toezicht kan uitoefenen. Het motiveringsvereiste moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval, waarbij met name rekening moet worden gehouden met de inhoud van de handeling, de aard van de redengeving en het belang dat de adressaten of andere personen die rechtstreeks en individueel door de handeling worden geraakt, bij een verklaring kunnen hebben. Het is niet noodzakelijk, dat alle relevante gegevens feitelijk of rechtens in de motivering worden gespecificeerd, aangezien bij de vraag of de motivering van een handeling aan de eisen van artikel 190 van het Verdrag voldoet, niet alleen acht moet worden geslagen op de bewoordingen ervan, doch ook op de context en op het geheel van rechtsregels die de betrokken materie beheersen (arrest Hof van 22 maart 2001, Frankrijk/Commissie, C-17/99, Jurispr. blz. I-2481, punten 35 en 36; arrest Gerecht van 22 oktober 1996, Skibsværftsforeningen e.a./Commissie, T-266/94, Jurispr. blz. II-1399, punt 230).

95     Het Gerecht stelt in casu vast dat punt 3.2.2 van de bestreden beschikking een uiteenzetting bevat van de voornaamste relevante feitelijke en juridische overwegingen, met name de ontwikkeling van de relevante regionale markt, de exploitatiecoëfficiënt van de bestaande hotels en het verband tussen het bedrag van de bestreden steunmaatregel en alle investeringen en de exploitatiekosten.

96     Een dergelijke motivering volstaat voor verzoekers om de rechtvaardigingsgronden van de bestreden beschikking te kennen en voor het Gerecht om de wettigheid ervan na te gaan op basis van artikel 173 van het Verdrag.

97     Voor het overige zij, voorzover verzoekers’ argumentering ertoe strekt te bekritiseren dat de Commissie onvoldoende heeft onderzocht of de bedoelde steun in overeenstemming was met de gemeenschappelijke markt, eraan herinnerd dat deze vraag geen betrekking heeft op schending van wezenlijke vormvereisten waardoor de bestreden beschikking onwettig kan zijn, maar op het onderzoek van de gegrondheid van de beoordeling door de Commissie van die steun (zie in die zin arrest Commissie/Sytraval en Brink’s France, hiervóór aangehaald in punt 56, punt 67).

98     Derhalve moet het tweede middel worden afgewezen.

 Het derde middel, ontleend aan schending van artikel 92, lid 1, van het Verdrag

 Argumenten van partijen

99     Verzoekers verwijten de Commissie in de eerste plaats dat zij de door het kuuroord van Loipersdorf, een overheidsinstelling, aangegane verbintenis om gedurende drie jaar in het Siemens-hotel elke dag 50 kamers tegen de marktprijs te reserveren, niet heeft opgenomen in het bedrag van de aan het Siemens-hotel toegekende staatssteun ten belope van 1 703 873 euro (23 445 810 ATS).

100   Een dergelijke verbintenis houdt immers een subsidie in van 7 267,28 euro (100 000 ATS) per dag, zijnde bijna 7 957 675 euro (109 500 000 ATS) in drie jaar. In die omstandigheden bedraagt het totaalbedrag van de betrokken staatssteun geen 1 703 873 euro (23 445 810 ATS), maar 9 661 549 euro (132 945 810 ATS). Gelet op het bedrag van de totale investering van 38 100 000 euro (524 000 000 ATS), had de Commissie dus niet 4,45 %, maar 25,4 % als brutosubsidie-equivalent moeten hanteren.

101   Deze boeking van kamers, ongeacht het aantal, heeft geen enkele invloed op de inkomsten van het kuuroord uit toegangsgeld en bestellingen in het restaurant, aangezien elke dag slechts 100 personen gratis in het Siemens-hotel kunnen logeren.

102   Verzoekers verwijten de Commissie in de tweede plaats, niet meer betekenis te hebben gehecht aan de verbintenis die het kuuroord van Loipersdorf is aangegaan om, tegen de officiële dagtoegangsprijs, 200 ligstoelen in de rustzalen naast de warmwaterbronnen uitsluitend ter beschikking te stellen van de klanten van het Siemens-hotel, en dit hotel een directe en exclusieve toegangsweg tot de bronnen te reserveren.

103   De Commissie merkt op dat de tussen het Siemens-hotel en het kuuroord van Loipersdorf gesloten overeenkomst geen verkapte beloften van staatssteun bevat. Aangezien het kuuroord een commerciële onderneming is, heeft het in geen enkel stadium van de uitwerking van het project overwogen gratis kamers te reserveren. Die kamers moeten integendeel worden gecommercialiseerd als onderdeel van een geheel van diensten die worden aangeboden aan klanten van de warmwaterbronnen.

104   De waarborg dat kamers worden geboekt, kan niet als steun worden aangemerkt, omdat het totaal van de inkomsten die aan het kuuroord worden verzekerd door de clausule van dagelijkse reservering van 200 ligstoelen, het totaal van de kosten die voortvloeien uit de vaste boeking van 50 kamers gedurende drie jaar, ruimschoots overschrijdt.

105   Bovendien zijn de verbintenissen tot reservering van kamers en ligstoelen aangegaan voor een duur van respectievelijk drie en twintig jaar. Vanaf het zesde jaar kan de clausule van reservering van ligstoelen worden aangepast wanneer daadwerkelijk een geringer gemiddeld aantal plaatsen is vereist. Niettemin lijkt de reservering van 200 toegangskaarten voor de rustzalen naast de baden realistisch voor een hotel met een capaciteit van 500 bedden. Gelet op de door verzoekers aangevoerde bezettingsgraad van 77 % van de kuuroordhotels, zal het Siemens-hotel wellicht niet om een aanpassing van de clausule van reservering van ligstoelen behoeven te verzoeken. In die omstandigheden valt niet te verwachten dat de verhuur van aan het kuuroord gereserveerde ligstoelen vanaf het zesde jaar van de uitvoering van de overeenkomst wezenlijk wordt verminderd.

 Beoordeling door het Gerecht

106   Het begrip staatssteun, zoals omschreven in het Verdrag, is een juridisch begrip en moet worden uitgelegd op basis van objectieve elementen (arrest Hof van 16 mei 2000, Frankrijk/Ladbroke Racing en Commissie, C-83/98 P, Jurispr. blz. I-3271, punt 25).

107   Een maatregel die een overheidsinstelling zoals in casu ten aanzien van een particuliere onderneming treft in de vorm van een reserveringsovereenkomst, kan niet enkel op grond dat twee partijen zich wederzijds tot prestaties verbinden, bij voorbaat van het in artikel 92, lid 1, van het Verdrag bedoelde begrip staatssteun worden uitgesloten (zie in die zin arrest Gerecht van 28 januari 1999, BAI/Commissie, T-14/96, Jurispr. blz. II-139, punt 71).

108   Om uit te maken of een maatregel staatssteun vormt, moet worden nagegaan of de steunontvangende onderneming een economisch voordeel ontvangt dat zij onder normale marktvoorwaarden niet zou hebben verkregen (arrest Gerecht van 17 oktober 2002, Linde/Commissie, T-98/00, Jurispr. blz. II-3961, punt 39).

109   In casu kunnen verzoekers de Commissie niet verwijten dat zij de financiële lasten van het kuuroord die voortvloeien uit hun verbintenis om dagelijks 50 kamers in het Siemens-hotel te reserveren, niet heeft opgenomen in het bedrag van de betrokken staatssteun.

110   In punt 2.2 van de bestreden beschikking heeft de Commissie immers de overeenkomst van wederzijdse reservering tussen het kuuroord en het Siemens-hotel onderzocht.

111   Bovendien blijkt niet dat de Commissie ten onrechte heeft geoordeeld dat de Oostenrijkse autoriteiten haar voldoende gegevens hadden verstrekt als bewijs dat het kuuroord deze overeenkomst om zuiver economische redenen had gesloten en dat de bepalingen van deze overeenkomst geen element van staatssteun bevatten.

112   Uit verzoekers’ argumentatie kan niet worden geconcludeerd dat de voorwaarden die tussen het Siemens-hotel en het kuuroord van Loipersdorf zijn overeengekomen, het kader van een normale handelstransactie tussen twee particuliere ondernemingen te buiten gaan.

113   In de eerste plaats heeft de clausule betreffende de dagelijkse boeking van 50 kamers in het Siemens-hotel, anders dan verzoekers aanvoeren, geenszins tot doel dagelijks 100 personen gratis te laten logeren ten laste van het kuuroord.

114   Enerzijds kunnen de ontvangsten uit de door de klanten aan het Siemens-hotel betaalde kamerprijs, ingeval de 50 kamers geheel of gedeeltelijk worden bezet, niet als van de staat afkomstige middelen worden aangemerkt.

115   Anderzijds wordt de eventuele winst die het kuuroord derft doordat het gedurende drie jaar de gemiddelde prijs van 50 kamers moet betalen, ingeval deze niet daadwerkelijk worden bezet, in evenwicht gebracht door de ontvangsten die het kuuroord haalt uit de door het Siemens-hotel gewaarborgde huur van 200 ligstoelen in de rustzalen naast de warmwaterbronnen.

116   Op basis van de bezettingsgraad van 77 % die verzoekers zelf de kuuroordhotels van Loipersdorf toeschrijven, moet het Siemens-hotel, dat over een capaciteit van 500 bedden beschikt, worden geacht in staat te zijn in elk geval de clausule van reservering van 200 ligstoelen ten voordele van het kuuroord na te leven.

117   Aangezien de eenheidsprijs van de dagverhuur van ligstoelen volgens interveniënte – zonder op dat punt door verzoekers te worden tegengesproken – 18,09 euro (249 ATS) bedraagt, genereert de clausule inzake de boeking van 200 plaatsen 3 618 euro (49 800 ATS) per dag voor het kuuroord, zijnde, op basis van het overeengekomen aantal van 357 werkdagen per jaar, jaarinkomsten van 1 291 626 euro (17 778 600 ATS) en 25 832 520 euro (355 572 000 ATS) voor de door partijen op 20 jaar vastgestelde geldigheidsduur van de clausule.

118   Een verlaging van het aantal van 200 plaatsen van de reserveringsclausule vanaf het zesde jaar van de toepassing van de overeenkomst valt niet te verwachten, aangezien het Siemens-hotel wegens de door verzoekers aangevoerde bezettingsgraad van 77 % moet worden geacht in alle omstandigheden te waarborgen dat alle 200 plaatsen door zijn klanten worden gebruikt.

119   Gelet op de tegenprestatie van meer dan 25 000 000 euro (344 000 000 ATS) die het kuuroord in twintig jaar krachtens de clausule van reservering van 200 ligstoelen kan verkrijgen, kan, anders dan verzoekers verklaren, bijgevolg niet worden gesteld dat de verbintenis van het kuuroord om gedurende drie jaar elke dag 50 kamers in het Siemens-hotel te reserveren een subsidie van 7 957 675 euro (109 500 000 ATS) inhoudt.

120   Tevens moet worden opgemerkt dat het bedrag aan ontvangsten die het Siemens-hotel volgens verzoekers op basis van de clausule van reservering van 50 kamers krijgt, berust op een niet-bewezen evaluatie van de prijs van 145,35 euro (2 000 ATS) per nacht, ofschoon de Royal Bank of Scotland bijvoorbeeld, deze prijs op een bedrag van 87,20 euro (1 200 ATS) had geraamd in het marktonderzoek dat haar met het oog op de bouw van het Siemens-hotel was opgedragen.

121   De in de bestreden beschikking niet in aanmerking genomen korting van 10 %, zoals die in de clausule van reservering van 200 ligstoelen ten voordele van het Siemens-hotel is overeengekomen, doet niet wezenlijk af aan bovenstaande conclusies.

122   Verzoekers hebben derhalve niet aangetoond, dat de overeenkomst inzake wederzijdse reservering elementen van staatssteun bevat.

123   Het derde middel wijst niet op een ernstige moeilijkheid die de Commissie de verplichting zou hebben opgelegd, de formele onderzoeksprocedure van artikel 93, lid 2, van het Verdrag in te leiden.

 Het vierde middel, ontleend aan schending van artikel 92, lid 3, sub c, van het Verdrag

 Argumenten van partijen

124   Verzoekers voeren aan dat, om na te gaan of staatssteun verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt, rekening dient te worden gehouden met de bestaande overcapaciteiten, de verminderde toename van de vraag, de situatie van de begunstigde op de relevante markt en de modaliteiten van de steun.

125   De bezetting van bedden neemt zowel in de gemeente Loipersdorf als in de regio van de kuuroorden in Steiermark steeds verder af. In 1996 zijn 133 196 nachten geregistreerd, zijnde een globale bezetting van 60,8 % van de capaciteit aan bedden. Vijf jaar geleden waren de hotels van Loipersdorf evenwel 266,9 dagen bezet, zijnde een coëfficiënt van 73 %. Deze ontwikkeling doet zich ook in de andere kuuroorden van Steiermark voor.

126   De pogingen om een volledig nieuw marktsegment aan te boren om de verzadiging van de betrokken regio van kuuroorden tegen te gaan, hebben gefaald. Omdat de bezettingscoëfficiënt ontoereikend was, heeft de internationale hotelgroep Steigenberger zich teruggetrokken uit de exploitatie te Bad Waltershof, omdat zij onvoldoende Duitse klanten kon aantrekken. Het kuuroord Bad Blumau heeft niet het verwachte succes gehad, ondanks een ongekende marketingcampagne om internationale klanten aan te trekken.

127   De Oostenrijkse autoriteiten hebben de Commissie enkel een studie uit 1994 over het kuuroord Blumau bezorgd. De andere adviezen waaraan de Commissie refereert, beoordelen het litigieuze project enkel aan de hand van criteria van bedrijfsmanagement en hebben betrekking op de economische rechtvaardiging van de investering door de investeerders en de levensvatbaarheid van dat project. Dienaangaande concludeert het door de Commissie aangehaalde onderzoek van Pannell Kerr Forster Associates, dat het niet om een bijzonder aantrekkelijke investering gaat.

128   Door de opening van het Siemens-hotel is met name de internationale vraag onvoldoende ten opzichte van het aanbod aan nieuwe bedden. Bijgevolg brengt een investering van die grootte, waaraan de betwiste staatssteun is gekoppeld, een vernietigende concurrentie tussen de hotels met zich en vervalst zij de mededingingsvoorwaarden.

129   Staatssteun mag niet worden toegekend wanneer de markt zich in een precair evenwicht bevindt of wanneer de begunstigde van de steun, zoals in casu, over aanzienlijke eigen middelen beschikt. Bovendien heeft Siemens AG Oostenrijk reeds herhaaldelijk staatssteun genoten (arrest Hof van 15 mei 1997, Siemens/Commissie, C-278/95 P, Jurispr. blz. I-2507).

130   De Commissie antwoordt dat de bestreden beschikking op onderzoeken en adviezen berust die in punt 2.2 ervan worden aangehaald. Het onderzoek uit 1994 kan wel degelijk als aanwijzing dienen, want het heeft betrekking op langetermijnvooruitzichten voor het kuuroordtoerisme in Steiermark en bevat een aantal voorstellen voor de ontwikkeling ervan. Deze voorstellen kunnen dus niet reeds enkele jaren nadat met de uitvoering ervan een begin is gemaakt, als achterhaald worden beschouwd.

131   De verwijzing in het onderzoek Kerr Forster Associates naar het ontbreken van bijzonder interessante investeringsmogelijkheden, betekent niet dat het project niet levensvatbaar is, maar veeleer dat de winstvooruitzichten betrekkelijk bescheiden zijn ten opzichte van die van andere investeringen. Het is dan ook bewezen dat staatssteun nodig was ter aansporing. Het onderzoek is bijgevolg terecht als doorslaggevend beschouwd in de bestreden beschikking.

 Beoordeling door het Gerecht

132   Artikel 92, lid 3, sub c, van het Verdrag bepaalt dat als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt kunnen worden beschouwd, steunmaatregelen om de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid of van bepaalde regionale economieën te vergemakkelijken, mits de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt daardoor niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad.

133   Anders dan verzoekers verklaren, blijkt in dat verband niet dat de beoordelingen waarop de Commissie zich heeft gebaseerd om te concluderen dat de toegestane staatssteun de ontwikkeling ten goede kwam van een streek die in aanmerking kwam voor steun voor de regionale ontwikkeling als bedoeld in artikel 92, lid 3, sub c, van het Verdrag, ernstige moeilijkheden vormden die de inleiding van de formele onderzoeksprocedure op grond van artikel 93, lid 2, van het Verdrag rechtvaardigden.

134   Het Gerecht kan bijgevolg de gestelde vermindering van de bezetting van bedden in de regio van de kuuroorden van Steiermark, noch de door verzoekers aangevoerde moeilijkheden van de relevante markt bewezen achten. Volgens verzoekers hebben de kuuroordhotels momenteel een bezettingscoëfficiënt van 77 %, ofschoon zij daarnaast opmerken dat de globale bezetting van de capaciteit aan bedden in 1996 slechts 60,8 % bedroeg.

135   Het Gerecht is bijgevolg niet van oordeel dat de Commissie een diepgaande analyse van de relevante markt had moeten uitvoeren om in punt 3.2.2 van de bestreden beschikking te kunnen concluderen tot de aanhoudende tendens tot groei en het niet-verzadigde karakter van de regionale markt van gezondheidstoerisme waarop de betrokken steun betrekking had, de aanzienlijke exploitatiecoëfficiënt van de vier viersterrenhotels van Loipersdorf en, tot slot, het vermogen van het Siemens-hotel om bijkomende internationale klanten aan te trekken zonder overcapaciteit te veroorzaken.

136   Verzoekers hebben bovendien slechts op algemene wijze, zonder enige poging tot bewijs, aangevoerd dat het in oktober 1994 door het Institut für Technologie- und Regionalpolitik opgestelde rapport over de regionale ontwikkeling van Steiermark, achterhaald was.

137   Zoals in de bestreden beschikking wordt opgemerkt, wordt in dit rapport beklemtoond, zonder dat dit door verzoekers wordt weersproken, dat de verbetering van de bestaande infrastructuur in de regio van de kuuroorden van Steiermark een conditio sine qua non is voor de ontwikkeling van het toerisme aldaar. In dit rapport wordt aanbevolen een op internationale klanten gericht kuuroord- en gezondheidstoerisme in de regio uit te bouwen, en daartoe zowel het toeristisch aanbod te diversifiëren als het aanbod toe te spitsen op bepaalde categorieën klanten. In dat verband werd het essentieel geacht dat de hotelcapaciteit van een hoger niveau dan dat van de bestaande hotels – dat het Siemens-hotel zich op dat niveau bevindt, staat vast – wordt uitgebreid.

138   Verzoekers hebben het verwachte positieve gevolg van de gesubsidieerde investering op de regionale arbeidsmarkt, waar het project rechtstreeks 150 banen zou moeten scheppen, niet ter discussie gesteld. Verzoekers hebben evenmin ontkend dat de werkloosheid van vrouwelijke arbeidskrachten kan worden verminderd door de banen die kunnen worden geschapen in de sector van het gezondheidstoerisme.

139   Verzoekers hebben evenmin hun bewering gestaafd dat Siemens AG Oostenrijk reeds herhaaldelijk staatssteun heeft genoten. Het precedent uit de rechtspraak dat tot staving van deze verklaring wordt aangevoerd, heeft betrekking op staatssteun aan Siemens NV, een te Brussel gevestigde vennootschap naar Belgisch recht, die in een andere sector dan de hotelindustrie actief is. Of de aan het Siemens-hotel toegekende steun verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt, moest dus enkel aan de hand van de kenmerken van deze steun worden nagegaan.

140   De in de studie van Pannell Kerr Forster Associates vervatte verwijzing naar de geringe rendabiliteit van het litigieuze hotelproject, bewijst op zich niet dat dit de ontwikkeling van de regio van de kuuroorden van Steiermark in het geheel niet ten goede kon komen.

141   Geconcludeerd moet worden dat het vierde middel niet wijst op een ernstige moeilijkheid op grond waarvan de Commissie de formele onderzoeksprocedure van artikel 93, lid 2, van het Verdrag had moeten inleiden.

 Het vijfde middel, ontleend aan schending van artikel 6, eerste alinea, EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 12, eerste alinea, EG)

 Argumenten van partijen

142   Verzoekers voeren aan dat de toezegging van een gewaarborgde bezetting in verband met een rechtstreekse toegang tot het kuuroord het in artikel 6, eerste alinea, van het Verdrag neergelegde beginsel van non-discriminatie miskent.

143   Volgens de Commissie leggen verzoekers helemaal niet uit hoe zij zijn gediscrimineerd op grond van hun nationaliteit in de zin van de hiervóór aangehaalde bepaling. Betrokkenen voeren niet aan dat het Siemens-hotel ten opzichte van zijn Oostenrijkse concurrenten een voorkeursbehandeling heeft genoten omdat het een dochteronderneming van een Duitse groep is.

 Beoordeling door het Gerecht

144   Artikel 6, eerste alinea, van het Verdrag bepaalt dat elke discriminatie op grond van nationaliteit verboden is „binnen de werkingssfeer van dit Verdrag” en „onverminderd de bijzondere bepalingen, daarin gesteld”.

145   In casu staat enerzijds vast dat de onderneming die de betwiste steun heeft ontvangen een onderneming naar Oostenrijks recht is, en wordt zelfs niet aangevoerd dat deze steun is goedgekeurd omdat de begunstigde een dochteronderneming van een niet-Oostenrijkse groep is.

146   Anderzijds kan artikel 6, eerste alinea, van het Verdrag slechts autonoom toepassing vinden in door het gemeenschapsrecht beheerste situaties waarvoor het Verdrag niet in bijzondere discriminatieverboden voorziet (arresten Hof van 10 december 1991, Merci convenzionali porto di Genova, C-179/90, Jurispr. blz. I-5889, punt 11, en 14 juli 1994, Peralta, C-379/92, Jurispr. blz. I-3453, punt 18).

147   Hieruit volgt dat artikel 6, eerste alinea, van het Verdrag in het kader van het onderhavige geding geen autonome toepassing kan vinden wegens de mededingingsregels van het EG-Verdrag. Deze regels relateren het verbod van discriminatie niet aan de nationaliteit van de beweerdelijk getroffen ondernemingen, maar aan de respectieve sectoriële en geografische markt.

148   Geconcludeerd moet worden dat het vijfde middel niet wijst op een ernstige moeilijkheid op grond waarvan de Commissie de formele onderzoeksprocedure van artikel 93, lid 2, van het Verdrag had moeten inleiden.

 Het zesde middel, ontleend aan schending van communautaire bepalingen inzake de vrijheid van vestiging

 Argumenten van partijen

149   Verzoekers merken op dat de litigieuze steun in strijd is met het algemeen programma inzake de vrijheid van vestiging, dat erop is gericht overeenkomstig artikel 54, lid 3, sub h, EG-verdrag (thans artikel 44, lid 2, sub h, EG) te waarborgen dat de vestigingsvoorwaarden niet worden vervalst als gevolg van steunmaatregelen van de lidstaten. Deze bepalingen hebben tot doel te beletten dat buitenlandse ondernemingen die zich vestigen in een lidstaat, voordelen genieten waarover ondernemingen van die lidstaat niet beschikken.

150   De Commissie is van mening dat een individuele steunmaatregel niet onder artikel 54, lid 3, sub h, van het Verdrag kan vallen. Elke beschikking die staatssteun toestaat, bevoordeelt noodzakelijkerwijs alleen de begunstigde onderneming en maakt op die manier de voorwaarden voor vestiging van de concurrenten moeilijker. Bijgevolg impliceert de argumentatie van verzoekers dat individuele steunmaatregelen volledig verboden zijn ingevolge deze bepaling, een resultaat dat de hoge verdragsluitende partijen stellig nooit voor ogen hebben gehad.

151   De aangevoerde bepaling heeft derhalve veeleer tot doel, steun bij vestiging in het buitenland te verbieden. De bestreden beschikking heeft evenwel geen betrekking op dergelijke steun.

 Beoordeling door het Gerecht

152   Uit bovenstaande overwegingen, met name uit het onderzoek van het vijfde middel, volgt dat de bestreden beschikking een steunverlening van de Oostenrijkse autoriteiten aan de op Oostenrijks grondgebied gelegen vestiging van een onderneming naar Oostenrijks recht, verenigbaar verklaart met de gemeenschappelijke markt.

153   Zoals evenwel blijkt uit artikel 52, eerste alinea, EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 43, eerste alinea, EG) en uit artikel 58, eerste alinea, EG-verdrag (thans artikel 48, eerste alinea, EG) zijn de bepalingen inzake het recht van vestiging gericht op de afschaffing van beperkingen van de vrijheid van vestiging van onderdanen en ondernemingen van een lidstaat op het grondgebied van een andere lidstaat, een situatie die zich in casu niet voordoet.

154   Hieruit volgt dat de aangevoerde bepalingen op het onderhavige geval niet van toepassing zijn.

155   Geconcludeerd moet worden dat het zesde middel niet wijst op een ernstige moeilijkheid op grond waarvan de Commissie de formele onderzoeksprocedure van artikel 93, lid 2, van het Verdrag had moeten inleiden.

 Het zevende middel, ontleend aan miskenning van communautaire bepalingen inzake milieubescherming

 Argumenten van partijen

156   Verzoekers zijn van mening dat de Commissie de bepalingen van artikel 130 R EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 174 EG) heeft miskend, doordat het vastgoedproject ingevolge richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB L 175, blz. 40), aan een milieueffectbeoordeling had moeten worden onderworpen. De Commissie heeft in de motivering van de bestreden beschikking evenwel niet onderzocht, in welke mate de milieuhinder van het project gevolgen heeft voor de ontwikkeling van de regio van de kuuroorden van Steiermark.

157   De Commissie geeft toe dat wellicht een onderzoek van de verenigbaarheid van het hotelproject met het milieu had moeten plaatsvinden. Het is evenwel niet zeker dat een dergelijk onderzoek niet heeft plaatsgevonden, en evenmin is aangetoond in hoeverre het feit dat een dergelijk onderzoek plaats had moeten vinden, de bestreden beschikking onwettig maakt. Bovendien is de Commissie, inzonderheid in het kader van een beschikking op grond van artikel 93, lid 3, van het Verdrag, niet bevoegd om te beslissen over de verenigbaarheid van individuele steunprojecten met het leefmilieu.

 Beoordeling door het Gerecht

158   De enige door verzoekers aangevoerde reden waarom het betrokken hotelproject onverenigbaar is met artikel 130 R van het Verdrag, is het ontbreken van de milieueffectenbeoordeling van dit project. Dienaangaande zij opgemerkt, dat „hotelcomplexen” weliswaar vermeld worden onder de projecten bedoeld in bijlage II, punt 12, van richtlijn 85/337, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/11/EG van de Raad van 3 maart 1997 (PB L 73, blz. 5), maar zij zijn in die hoedanigheid krachtens artikel 4, lid 2, van die richtlijn slechts aan een milieueffectbeoordeling onderworpen indien de lidstaten van oordeel zijn dat hun kenmerken zulks noodzakelijk maken.

159   Een eventuele miskenning van richtlijn 85/337 door de bevoegde nationale autoriteiten zou bijgevolg in voorkomend geval het voorwerp kunnen vormen van een procedure wegens niet-nakoming op grond van artikel 169 EG-Verdrag (thans artikel 226 EG), maar kan geen ernstige moeilijkheid vormen voor de beoordeling door de Commissie van de verenigbaarheid van de litigieuze steun met de gemeenschappelijke markt.

160   Ten overvloede kan worden opgemerkt, dat het Verwaltungsgerichtshof van de Republiek Oostenrijk bij arrest van 23 mei 2001 het door onder meer drie van de verzoekers ingediende bezwaar tegen de vergunning voor de bouw van het Siemens-hotel heeft afgewezen, omdat het project geen milieueffectbeoordeling vereiste.

161   Derhalve moet worden geconcludeerd dat het zevende middel niet wijst op een ernstige moeilijkheid op grond waarvan de Commissie de formele onderzoeksprocedure van artikel 93, lid 2, van het Verdrag had moeten inleiden.

 Het achtste middel, ontleend aan misbruik van bevoegdheid

 Argumenten van partijen

162   Verzoekers voeren aan dat de bestreden beschikking is vastgesteld voor andere doeleinden dan het aangegeven doel. Enerzijds heeft zij de tussen het kuuroord en het Siemens-hotel gesloten overeenkomst van wederzijdse reservering uitgesloten van de beoordeling van de betrokken staatssteun. Anderzijds verwijst de bestreden beschikking naar het onderzoek van Parnell Kerr Forster Associates, ofschoon dit bureau het betrokken hotelproject niet beschouwt als een „bijzonder aantrekkelijke investering”.

163   De Commissie sluit elke mogelijkheid van machtsmisbruik uit. De overeenkomst van wederzijdse reservering vormt een gemeenrechtelijke transactie onder bezwarende titel. Dat de betrokken investering volgens het hiervóór aangehaalde onderzoek niet bijzonder aantrekkelijk is, betekent alleen dat de betrokken investeerder niet op spectaculaire winst hoeft te rekenen.

 Beoordeling door het Gerecht

164   Volgens vaste rechtspraak is een beschikking alleen dan onregelmatig wegens misbruik van bevoegdheid, wanneer objectieve, ter zake dienende en onderling overeenstemmende aanwijzingen bestaan, dat zij uitsluitend althans overwegend is vastgesteld om andere dan de door de instelling opgegeven doeleinden te bereiken, dan wel om te ontkomen aan de toepassing van een procedure die het Verdrag speciaal heeft voorzien om aan zekere omstandigheden het hoofd te bieden (arrest Gerecht van 8 juli 1999, Vlaamse Televisie Maatschappij/Commissie, T-266/97, Jurispr. blz. II-2329, punt 131).

165   Het dossier bevat evenwel geen aanwijzing die de conclusie kan wettigen, dat de procedure tot vaststelling van de bestreden beschikking is ingeleid voor een ander doel dan de goedkeuring van steun aan de ontwikkeling van een regio die daarvoor in aanmerking komt.

166   Bijgevolg faalt het achtste middel.

167   In deze omstandigheden kan op grond van geen van de door verzoekers geformuleerde middelen worden geconcludeerd dat de Commissie ernstige moeilijkheden ondervond op grond waarvan zij de formele onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 93, lid 2, van het Verdrag had moeten inleiden.

168   Derhalve moet het beroep volledig worden verworpen.

 Kosten

169   Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voorzover dit is gevorderd. Aangezien verzoekers in het ongelijk zijn gesteld, dienen zij overeenkomstig de vordering van de Commissie in de kosten van deze laatste te worden verwezen.

170   Krachtens artikel 87, lid 4, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering dragen lidstaten die in een geding zijn tussengekomen, hun eigen kosten. Hieruit volgt dat de Republiek Oostenrijk haar eigen kosten zal moeten dragen.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Eerste kamer – uitgebreid),

rechtdoende:

1)      Verwerpt het beroep.

2)      Verwijst verzoekers in de kosten van de Commissie.

3)      Verstaat dat de Republiek Oostenrijk haar eigen kosten zal dragen.

Vesterdorf

Azizi

Jaeger

Legal

 

      Martins Ribeiro

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 13 januari 2004.

De griffier

 

      De president

H. Jung

 

      B. Vesterdorf


* Procestaal: Duits.