Language of document :

Mededeling in het PB

 

Beroep, op 1 maart 2002 ingesteld door Commerzbank AG tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

    (Zaak T-61/02)

    Procestaal: Duits

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 1 maart 2002 beroep ingesteld tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen door Commerzbank AG, Frankfurt am Main (Duitsland), vertegenwoordigd door H. Satzky en B. Maassen, advocaten.

Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

(nietig te verklaren de tot verzoekster gerichte beschikking van de Commissie van 11 december 2001, die op 20 december 2001 aan verzoekster is betekend, in zaak COMP/E-1/37.919 (ex 37.391), betreffende het opleggen van een geldboete, en

(de Commissie in de kosten te verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

De Commissie heeft verzoeksters recht van verdediging geschonden. Zij heeft verzoekster niet de gelegenheid gegeven kennis te nemen van de criteria op grond waarvan de parallelle procedures werden beëindigd. De Commissie heeft niet in alle gevallen op een verlaging van de bankkosten aangedrongen, en heeft een aantal banken uit het oogpunt van de verlaging van de kosten verschillend behandeld. De Commissie had verzoekster moeten meedelen volgens welke niet-discriminatoire criteria over de voortzetting of beëindiging van de procedure werd beslist. Bovendien bevat de beschikking van de Commissie in vergelijking met de mededeling van de punten van bezwaar nieuwe belastende elementen, waarover verzoekster geen standpunt heeft kunnen bepalen. Tenslotte heeft verzoekster geen inzage van de stukken van de parallelle procedures gekregen. De Commissie was het er veel meer om te doen uit politieke overwegingen snel een geldboete op te leggen, dan een eerlijke procedure te verzekeren.

Verzoekster ontkent dat tijdens een bijeenkomst van wisselhandelaren op 15 oktober 1997 mededingingsbeperkende afspraken zouden zijn gemaakt. Tijdens deze bijeenkomst was de marktsituatie aan de orde en werd over algemeen bekende feiten gepraat. Deze bijeenkomst was een van de talrijke conferenties die tussen 1996 en 1998 hebben plaatsgevonden ter voorbereiding van de invoering van de euro, en waaraan vaak ook vertegenwoordigers van de centrale banken en soms ook van de Commissie hebben deelgenomen. Zoals uit de interne stukken blijkt, had verzoekster reeds vóór de bijeenkomst van 15 oktober 1997 een autonome beslissing genomen over een in procenten uit te drukken heffing. Het verwijt van de Commissie is ongegrond, en de Commissie geeft geen beschrijving van de inhoud van de betrokken afspraak. De door de Commissie aangevoerde bewijzen, met name de persoonlijke aantekeningen van een medewerker van de Nederlandse GWK Bank NV, kunnen niet worden aanvaard. De beschikking van de Commissie geeft blijk van ontoereikende feitenkennis en objectiviteit. De Commissie is voorbijgegaan aan het verschil tussen wisselhandel en deviezenhandel en aan de destijds geldende rechtssituatie, en heeft een eenzijdige en voor verzoekster belastende visie op de feiten gegeven.

____________