Language of document :

Beroep ingesteld op 14 juni 2010 - LIS/Commissie

(Zaak T-269/10)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: LIS GmbH Licht Impex Service (Mettmann, Duitsland) (vertegenwoordiger: K.-P. Langenkamp, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

de beschikking van de Commissie van 12 april 2010 nietig verklaren krachtens artikel 264 VWEU;

de Commissie krachtens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster komt op tegen beschikking C(2010) 2198 def. van de Commissie van 12 april 2010, waarbij de Commissie haar verzoeken om terugbetaling van antidumpingrechten die op de invoer van geïntegreerde elektronische compacte fluorescentielampen van oorsprong uit de Volksrepubliek China waren betaald, heeft afgewezen.

Tot staving van haar beroep voert verzoekster aan dat de Commissie bij de toepassing van artikel 11, lid 8, van verordening (EG) nr. 384/961 het doel van deze regeling buiten beschouwing heeft gelaten en beginselen van de logica niet heeft toegepast.

Dienaangaande wordt onder meer betoogd dat er in het concrete geval nooit een dumpingsituatie heeft bestaan, daar de productieprijs onder de betaalde uitvoerprijs lag en datzelfde product later door een Duitse firma is aangeboden tegen een lagere prijs dan de oorspronkelijke Chinese uitvoerprijs.

Voorts wordt betoogd dat de Commissie buiten beschouwing heeft gelaten dat het bij de producten niet om gewone energiespaarlampen in de zin van de maatregel ging.

Verzoekster stelt ook dat, anders dan de Commissie meent, tegen de classificatie van het product door de Duitse douane geen bezwaar kan worden gemaakt, daar er geen ander classificatienummer was waaronder het product zou vallen.

Bovendien heeft de Commissie over het hoofd gezien dat er van schade in de Gemeenschap in het concrete geval nooit sprake is geweest, aangezien de door verzoekster verkochte verlichtingsproducten in heel Europa alleen door haar werden verkocht en er dus geen andere te beschermen fabrikanten waren.

Ten slotte wordt betoogd dat het voor het verzoek om terugbetaling niet relevant kan zijn dat de concrete dumpingmarge niet weggevallen is; doorslaggevend is veeleer, dat een dergelijke dumpingmarge nooit heeft bestaan.

____________

1 - Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB 1996, L 56, blz. 1).