Language of document : ECLI:EU:C:1999:115

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer)

4 maart 1999 (1)

„Artikelen 30 en 36 EG-Verdrag - Verordening (EEG) nr. 2081/92 van de Raad van 14 juli 1992 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen”

In zaak C-87/97,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag van het Handelsgericht Wien (Oostenrijk), in het aldaar aanhangig geding tussen

Consorzio per la tutela del formaggio Gorgonzola

en

Käserei Champignon Hofmeister GmbH & Co. KG,

Eduard Bracharz GmbH,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van de artikelen 30 en 36 EG-Verdrag,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: J.-P. Puissochet (rapporteur), kamerpresident, P. Jann, C. Gulmann, D. A. O. Edward en L. Sevón, rechters,

advocaat-generaal: F. G. Jacobs


griffier: L. Hewlett, administrateur

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

-    Consorzio per la tutela del formaggio Gorgonzola, vertegenwoordigd door G. Frosch en P. Klein, advocaten te Wenen,

-    Käserei Champignon Hofmeister GmbH & Co. KG en Eduard Bracharz GmbH, vertegenwoordigd door Ch. Hauer, advocaat te Wenen,

-    de Oostenrijkse regering, vertegenwoordigd door C. Stix-Hackl, Gesandte bij het Bondsministerie van Buitenlandse zaken, als gemachtigde,

-    de Griekse regering, vertegenwoordigd door I. Chalkias, assistent juridisch adviseur bij de juridische dienst van de staat, en I. Galani-Maragkoudaki, assistent bijzonder juridisch adviseur bij de bijzondere dienst communautaire geschillen van het Ministerie van Buitenlandse zaken, als gemachtigden;

-    de Franse regering, vertegenwoordigd door K. Rispal-Bellanger, onderdirecteur bij de directie juridische zaken van het Ministerie van Buitenlandse zaken, en F. Pascal, attaché d'administration centrale bij die directie, als gemachtigden,

-    de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door U. Leanza, hoofd van de dienst diplomatieke geschillen van het Ministerie van Buitenlandse zaken, als gemachtigde, bijgestaan door I. M. Braguglia, avvocato dello Stato,

-    de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door J. L. Iglesias Buhigues, juridisch adviseur, als gemachtigde, bijgestaan door B. Wägenbaur, advocaat te Hamburg,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van Consorzio per la tutela del formaggio Gorgonzola, vertegenwoordigd door G. Frosch en P. Klein, de Käserei Champignon Hofmeister GmbH & Co. KG en Eduard Bracharz GmbH, vertegenwoordigd door Ch. Hauer, de Griekse regering, vertegenwoordigd door Ioannis-Konstantinos Chalkias en Ioanna Galani-Maragkoudaki, de Franse regering, vertegenwoordigd door C. Vasak, adjunct-secretaris buitenlandse zaken bij de directie juridischezaken van het Ministerie van Buitenlandse zaken, als gemachtigde, de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door I. Braguglia, en de Commissie, vertegenwoordigd door J. L. Iglesias Buhigues, bijgestaan door B. Wägenbaur, ter terechtzitting van 24 september 1998,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 17 december 1998,

het navolgende

Arrest

1.
    Bij beschikking van 18 juli 1996, ingekomen ten Hove op 27 februari 1997, heeft het Handelsgericht Wien het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag twee prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van de artikelen 30 en 36 van dit Verdrag.

2.
    Deze vragen zijn gesteld in het kader van een geding tussen Consorzio per la tutela del formaggio Gorgonzola enerzijds en Käserei Champignon Hofmeister GmbH & Co. KG, (hierna: „Käserei Champignon”) en Eduard Bracharz GmbH (hierna: „Eduard Bracharz”) anderzijds, betreffende een vordering dat de verkoop van een schimmelkaas onder de naam „Cambozola” in Oostenrijk wordt verboden en het ingeschreven merk „Cambozola” wordt doorgehaald.

3.
    Aanvankelijk baseerde Consorzio per la tutela del formaggio Gorgonzola zijn vordering op bepalingen van het volkenrecht en op de Oostenrijkse wetgeving.

Het volkenrecht en de nationale wetgeving

4.
    Artikel 3 van de Internationale Overeenkomst nopens het gebruik van aanduidingen van herkomst en van benamingen van kaassoorten, op 1 juni 1951 ondertekend te Stresa (hierna: „overeenkomst van Stresa”), beperkt het gebruik van aanduidingen van herkomst die het onderwerp vormen van een nationale regeling „tot kaassoorten, vervaardigd of gerijpt in de traditionele gebieden, volgens plaatselijk, rechtmatig en constant gebruik.” Artikel 1 van deze overeenkomst verbiedt het gebruik van aanduidingen van kaas, welke in strijd zijn met dit beginsel. In deze overeenkomst, zoals aangevuld door het bijhorend protocol, wordt „Gorgonzola (Italië)” als aanduiding van herkomst aangemerkt.

5.
    De overeenkomst van Stresa was vanaf 11 juli 1955 op het Oostenrijks grondgebied van toepassing, doch met ingang van 9 februari 1996 produceert zij geen rechtsgevolgen meer nadat zij bij nota van de Oostenrijkse regering van 30 november 1994 is opgezegd.

6.
    Artikel 2 van de Overeenkomst tussen de Oostenrijkse regering en de Italiaanse regering inzake geografische herkomstaanduidingen en benamingen van bepaalde producten, welke op 1 februari 1952 te Rome is ondertekend, verbiedt de invoer en verkoop van alle producten waarbij op de producten zelf, op hun onmiddellijke verpakking of in de merken de in de bijlage bij de overeenkomst vermelde aanduidingen en benamingen voorkomen die het publiek zouden kunnen misleiden omtrent de oorsprong, de soort, de aard of de bijzondere hoedanigheden van deze producten of goederen. Bij het op 17 december 1969 te Wenen ondertekend aanvullend protocol bij deze overeenkomst is de door de overeenkomst geboden bescherming uitgebreid tot de benaming „Gorgonzola”, doch enkel voor het geval de overeenkomst van Stresa zou worden ingetrokken of gewijzigd.

7.
    Artikel 2 van het Gesetz gegen den unlauteren Wettbewerb (Oostenrijkse wet tegen oneerlijke mededinging) verbiedt misleiding, betreffende in het bijzonder de hoedanigheden, de oorsprong en de wijze van productie van de goederen, enartikel 9 van deze wet verbiedt het onrechtmatig gebruik van ondernemingsbenamingen.

Het gemeenschapsrecht

8.
    Krachtens verordening (EG) nr. 1107/96 van de Commissie van 12 juni 1996 betreffende de registratie van de geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen in het kader van de procedure van artikel 17 van verordening (EEG) nr. 2081/92 van de Raad (PB L 148, blz. 1), in het bijzonder artikel 2 en titel A van de bijlage bij deze verordening, is „Gorgonzola” een oorsprongsbenaming die met ingang van 21 juni 1996 op het niveau van de Gemeenschap wordt beschermd. De artikelen 13 en 14 van verordening (EEG) nr. 2081/92 van de Raad van 14 juli 1992 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 208, blz. 1), stellen de voorwaarden vast waaronder een merk dat eventueel onverenigbaar is met een oorsprongsbenaming waarvoor na de inschrijving van het merk een aanvraag tot registratie is ingediend, verder kan worden gebruikt.

9.
    Artikel 13, leden 1 en 2, van verordening nr. 2081/92 bepaalt:

„1.    Geregistreerde benamingen zijn beschermd tegen:

a)    elk rechtstreeks of onrechtstreeks gebruik door de handel van een geregistreerde benaming voor producten die niet onder de registratie vallen, voor zover deze producten vergelijkbaar zijn met de onder deze benaming geregistreerde producten of voor zover het gebruik van de benaming betekent dat wordt geprofiteerd van de reputatie van deze beschermde benaming;

b)    elk misbruik, elke nabootsing of voorstelling, zelfs indien de werkelijke oorsprong van het product is aangegeven of indien de beschermdebenaming is vertaald, of vergezeld gaat van uitdrukkingen zoals .soort‘, .type‘, .methode‘, .op de wijze van‘, .imitatie‘, en dergelijke;

c)    elke andere valse of misleidende aanduiding met betrekking tot de herkomst, de oorsprong, de aard of de wezenlijke hoedanigheden van het product op de binnen- of buitenverpakking, in reclamemateriaal of documenten betreffende het betrokken product, alsmede het gebruik van een recipiënt die tot misverstanden over de oorsprong van het product aanleiding kan geven;

d)    elke andere praktijk die het publiek ten aanzien van de werkelijke oorsprong van het product kan misleiden.

(...)

2.    De lidstaten mogen evenwel de nationale maatregelen handhaven waarmee het gebruik van de in lid 1, onder b, genoemde uitdrukkingen gedurende een tot maximaal vijf jaar beperkte periode na de datum van bekendmaking van deze verordening wordt toegestaan, op voorwaarde dat:

    -    de producten wettelijk onder vermelding van deze uitdrukking in de handel zijn gebracht gedurende ten minste vijf jaar vóór de datum van bekendmaking van deze verordening;

    -    uit de etikettering van de producten duidelijk de werkelijke oorsprong ervan blijkt.

Deze uitzondering mag er evenwel niet toe leiden dat de producten vrijelijk in de handel worden gebracht op het grondgebied van een lidstaat waarvoor deze uitdrukkingen verboden waren”.

10.
    Artikel 14, lid 2, van deze verordening luidt:

„Met inachtneming van het gemeenschapsrecht kan een merk dat overeenkomt met een van de in artikel 13 vermelde situaties en dat te goeder trouw is geregistreerd vóór de datum van indiening van het verzoek om registratie van de oorsprongsbenaming of de geografische aanduiding, ondanks de registratie van een oorsprongsbenaming of een geografische aanduiding verder worden gebruikt wanneer er geen gronden voor nietigheid of vervallenverklaring, respectievelijk bedoeld in Eerste richtlijn 89/104/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten, artikel 3, lid 1, onder c en onder g, en in artikel 12, lid 2, onder b, van toepassing zijn op het merk.”

11.
    Artikel 3, lid 1, van Eerste richtlijn 89/104/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (PB 1989, L 40, blz. 1) bepaalt:

„Niet ingeschreven worden of, indien ingeschreven, nietig verklaard kunnen worden:

(...)

c)    merken die uitsluitend bestaan uit tekens of benamingen die in de handel kunnen dienen tot aanduiding van soort, hoedanigheid,hoeveelheid,bestemming,waarde,plaats van herkomst of het tijdstip van vervaardiging van de waren of verrichting van de dienst of andere kenmerken van de waren of diensten;

(...)

g)    merken die tot misleiding van het publiek kunnen leiden, bij voorbeeld ten aanzien van aard, hoedanigheid of plaats van herkomst van de waren of diensten;

(...)”

12.
    Artikel 12, lid 2, van deze richtlijn bepaalt:

„Een merk kan eveneens vervallen worden verklaard wanneer het, na de datum waarop het is ingeschreven:

b)    als gevolg van het gebruik dat ervan wordt gemaakt door de merkhouder, of met zijn instemming, voor de waren of diensten waarvoor het ingeschreven is, het publiek kan misleiden, met name over de aard, de hoedanigheid of de plaats van herkomst van deze waren of diensten.”

De prejudiciële vragen

13.
    Na gedaagden in het hoofdgeding bij beschikking in kort geding van 24 juni 1994 te hebben verboden, voor de duur van de procedure in het bodemgeding een schimmelkaas onder de naam „Cambozola” te verhandelen, vraagt het Handelsgericht Wien zich naar aanleiding van de toetreding van de Republiek Oostenrijk tot de Europese Unie af, of de gevorderde maatregelen die in zijn beschikking in kort geding waren gelast, verenigbaar waren met de communautaire voorschriften betreffende het vrije verkeer van goederen. Zij zouden namelijk een maatregel van gelijke werking als een kwantitatieve beperking in de zin van artikel 30 van het Verdrag kunnen opleveren, doch als maatregel ter bescherming van een geografische herkomstaanduiding een rechtvaardiging kunnen vinden in artikel 36 van het Verdrag.

14.
    Van oordeel dat voor de beslechting van het geschil deze bepalingen dienden te worden uitgelegd, heeft het Handelsgericht Wien besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de navolgende twee prejudiciële vragen te stellen:

„1)    Is het bij de huidige stand van het gemeenschapsrecht verenigbaar met de beginselen van het vrij verkeer van goederen (artikelen 30 en 36 EG-Verdrag), dat een kaas die in een lidstaat sinds 1977 rechtmatig wordt vervaardigd onder de merknaam .Cambozola‘ en sinds 1983 in een andere lidstaat in het verkeer wordt gebracht, in deze staat niet in het verkeer mag worden gebracht onder de naam .Cambozola‘ op grond van een nationale maatregel die is gebaseerd op een bilaterale overeenkomst tot bescherming van geografische oorsprongsbenamingen en benamingen van bepaalde producten (waarin bescherming wordt verleend voor de naam .Gorgonzola‘) en op een nationaal misleidingsverbod?

2)    Maakt het voor het antwoord op deze vraag verschil, of op de verpakking van de met de merknaam .Cambozola‘ aangeduide kaassoort een duidelijk zichtbare verwijzing naar het land van vervaardiging (.Deutscher Weichkäse‘) voorkomt, wanneer deze kaas in de regel niet als hele kaas wordt uitgestald en aan de consument verkocht, maar in stukken, ten dele zonder de originele verpakking?”

15.
    De bescherming van de oorsprongsbenaming „Gorgonzola” is met ingang van 21 juni 1996, de datum waarop de inschrijving van deze benaming in het kader van verordening nr. 2081/92 krachtens verordening nr. 1107/96 van kracht werd, op communautair niveau overgegaan. De aan het Hof gestelde vragen dienen derhalve enkel te worden getoetst aan de communautaire voorschriften betreffende de bescherming van de oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen.

16.
    Zelfs indien de verwijzende rechter zijn vragen formeel heeft beperkt tot de uitlegging van de artikelen 30 en 36 van het Verdrag, belet dit het Hof namelijk niet om de nationale rechter alle uitleggingsgegevens met betrekking tot het gemeenschapsrecht te verschaffen die van nut kunnen zijn voor de beslechting van de voor hem dienende zaak, ongeacht of deze in zijn vragen worden genoemd (zie in het bijzonder in deze zin arresten van 12 december 1990, SARPP, C-241/89, Jurispr. blz. I-4695, punt 8, en 2 februari 1994, Verband Sozialer Wettbewerb, „Clinique”, C-315/92, Jurispr. blz. I-317, punt 7).

17.
    In casu blijkt uit het voorwerp van de in het hoofdgeding gerezen vragen duidelijk, dat elke bespreking van de stand van het recht vóór de inwerkingtreding van verordening nr. 1107/96 en de daaruit voortvloeiende registratie van de beschermde oorsprongsbenaming „Gorgonzola” voor de oplossing van het voor hem aanhangig geschil niet van nut zou zijn, getuige ook de bewoordingen zelf van de nationale rechter die het Hof heeft gevraagd naar „de huidige stand van het gemeenschapsrecht”.

18.
    Met betrekking tot het argument van eiser in het hoofdgeding, dat de door een lidstaat aan een oorsprongsbenaming verleende bescherming na de registratie van deze benaming in het kader van verordening nr. 2081/92 blijft bestaan, voor zover deze een ruimere strekking heeft dan de communautaire bescherming, wordt weersproken door de tekst zelf van artikel 17, lid 3, van deze verordening, op grond waarvan de lidstaten de nationale bescherming van een benaming slechts kunnen handhaven tot de datum waarop een besluit over de registratie als op het niveau van de Gemeenschap beschermde benaming is genomen (zie in deze zin arrest van 9 juni 1998, Chiciak en Fol, C-129/97 en C-130/97, Jurispr. blz. I-3315, punt 28). Enkel de door verordening nr. 2081/92 tot stand gebrachte regeling is derhalve, als aanvulling op de verdragsregels, relevant voor het antwoord op de door de verwijzende rechter gestelde vragen.

19.
    Met deze vragen, die tezamen dienen te worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen, of het gemeenschapsrecht zich verzet tegen nationale maatregelen die de verhandeling van een schimmelkaas onder de naam „Cambozola” verbiedt om de bescherming van de oorsprongsbenaming „Gorgonzola” te verzekeren, en wel ook wanneer op de verpakking van het betrokken product de werkelijke oorsprong daarvan wordt vermeld.

20.
    De artikelen 30 en 36 van het Verdrag verzetten zich niet tegen de toepassing van de bepalingen van een tussen lidstaten gesloten bilaterale overeenkomst inzake de bescherming van de aanduidingen van herkomst en de oorsprongsbenamingen, mits de beschermde benamingen in de staat van oorsprong niet tot soortnaam zijn geworden (zie arrest van 10 november 1992, Exportur, C-3/91, Jurispr. blz. I-5529, punt 39), zodat zij zich zeker niet ertegen verzetten, dat de lidstaten de maatregelen nemen die nodig zijn ter bescherming van de benamingen die krachtens verordening nr. 2081/92 zijn geregistreerd en die, als zodanig, geen soortnaam zijn in de zin van artikel 3 van deze verordening. Voor een nuttig antwoord aan de verwijzende rechter behoeven enkel de bepalingen van de gemeenschapsregeling te worden uitgelegd die de mogelijkheid van het verder gebruik van een merk als „Cambozola” regelen.

21.
    Artikel 14 van verordening nr. 2081/92 regelt specifiek de relatie van de krachtens de verordening geregistreerde benamingen tot de merken. Ofschoon ingevolge artikel 13, lid 2, van deze verordening bij wijze van uitzondering nationale maatregelen waarmee het gebruik van bepaalde uitdrukkingen wordt toegestaan, gedurende een periode van vijf jaar mogen worden gehandhaafd, is het op grond van deze bepaling niet mogelijk het gebruik van merken te handhaven. In tegenstelling tot hetgeen de Oostenrijkse regering in haar opmerkingen stelt, is artikel 13, lid 2, in haar oorspronkelijke versie en trouwens ook in de versie na de wijziging bij verordening (EG) nr. 535/97 van de Raad van 17 maart 1997 (PB L 83, blz. 3), niet van toepassing op een situatie als in de zaak in het hoofdgeding aan de orde is.

22.
    Om te beginnen dient te worden uitgemaakt of in omstandigheden als die van de zaak in het hoofdgeding, het gebruik van een uitdrukking als „Cambozola” beantwoordt aan een van de situaties van artikel 13, lid 1, van verordening nr. 2081/92.

23.
    Gedaagden in het hoofdgeding stellen dat zulks niet het geval is, en zij verklaren in het bijzonder dat geen sprake is van een „voorstelling” in de zin van artikel 13, lid 1, sub b, van verordening nr. 2081/92, wanneer er slechts een gedachtenassociatie is die in geschillen betreffende het merkenrecht niet als een risico van verwarring zou worden aangemerkt (arrest van 11 november 1997, SABEL, C-251/95, Jurispr. blz. I-6191), of wanneer in de betrokken uitdrukking enkel een deel van een beschermde benaming wordt overgenomen, waarvan de bestanddelen als zodanig geen communautaire bescherming genieten (arrest Chiciak en Fol, reeds aangehaald, punt 39).

24.
    Eiser in het hoofdgeding, alle regeringen die schriftelijke opmerkingen hebben ingediend en de Commissie zijn het erover eens, dat de onderhavige situatie onder artikel 13, lid 1, van verordening nr. 2081/92 valt; de Italiaanse regering merkt bovendien op, dat de nationale rechter in zijn uitspraak deze bepaling zal moeten toepassen op de aan hem voorgelegde specifieke omstandigheden.

25.
    Het begrip „voorstelling” in artikel 13, lid 1, sub b, van verordening nr. 2081/92 dekt een situatie waarin de voor de aanduiding van een product gebruikte uitdrukking een deel van een beschermde benaming bevat, zodat de consument bij het zien van de naam van het product als referentiebeeld het goed waarvoor die benaming geldt, voor de geest zal komen.

26.
    In het bijzonder kan, anders dan gedaagden in het hoofdgeding stellen, ook dan sprake zijn van een voorstelling van een beschermde benaming wanneer er geen risico van verwarring tussen de betrokken producten bestaat, en wanneer voor debestanddelen van de referentiebenaming die in de betrokken uitdrukking worden overgenomen, geen communautaire bescherming geldt, zoals de advocaat-generaal in de punten 37 en 38 van zijn conclusie opmerkt.

27.
    Ten aanzien van een zachte, blauwe schimmelkaas, waarvan het uiterlijk enige gelijkenis vertoont met dat van „Gorgonzola”, lijkt het gewettigd om ervan uit te gaan dat een beschermde benaming als voorstelling voor de geest komt, wanneer de laatste twee lettergrepen van de voor de aanduiding van de kaas gebruikte uitdrukking gelijk zijn aan die van die benaming en deze uitdrukking hetzelfde aantal lettergrepen als die benaming bevat, waardoor deze beide uitdrukkingen fonetisch en optisch een duidelijke gelijkenis vertonen.

28.
    In dit verband lijkt het overigens ter zake dienend voor de nationale rechter om rekening te houden met een door Käserei Champignon opgestelde en door eiseres in het hoofdgeding in het procesdossier gevoegde reclamefolder, die erop lijkt te wijzen dat de fonetische gelijkenis tussen de beide benamingen niet op toeval berust.

29.
    Artikel 13, lid 1, sub b, van verordening nr. 2081/92 bepaalt verder uitdrukkelijk, dat de eventuele vermelding van de werkelijke oorsprong van het product op de verpakking of anderszins niet van invloed is op de kwalificatie van het product wat de in deze alinea vermelde begrippen betreft.

30.
    Wanneer het gebruik van een merk als „Cambozola” beantwoordt aan een van de situaties waarin de bescherming van de geregistreerde benamingen dient te gelden, moet worden onderzocht, of is voldaan aan de voorwaarden waaronder volgens artikel 14, lid 2, van verordening nr. 2081/92 een voordien geregistreerd merk verder kan worden gebruikt.

31.
    In de eerste plaats moet het merk te goeder trouw zijn geregistreerd vóór de datum van indiening van het verzoek om registratie van de oorsprongsbenaming of de geografische aanduiding.

32.
    Dienaangaande stelt eiser in het hoofdgeding, dat de bepalingen die een uitzondering vormen op artikel 13 dat de benamingen beschermt, strikt dienen te worden uitgelegd, en dat het merk „Cambozola” niet te goeder trouw in Oostenrijk kan zijn geregistreerd in de zin van artikel 14, lid 2, omdat het van meet af aan een onrechtmatig karakter had. De benaming „Gorgonzola” genoot in Oostenrijk in 1983, toen het merk „Cambozola” aldaar is gedeponeerd, een in wezen vergelijkbare bescherming, hoewel deze op een andere rechtsgrondslag berustte dan die welke sinds 1996 door het gemeenschapsrecht wordt gewaarborgd.

33.
    De Italiaanse regering merkt eveneens op, dat de Oostenrijkse autoriteiten de registratie van het merk „Cambozola” hadden moeten weigeren, aangezien dit van meet af aan in strijd was met de geldende voorschriften en derhalve niet als te goeder trouw geregistreerd kan worden beschouwd.

34.
    De Commissie is van mening dat het criterium van de registratie te goeder trouw uitsluitend door de nationale rechter kan worden toegepast, die daartoe eerst moet nagaan of de registratie in overeenstemming met de destijds geldende voorschriften is geschied.

35.
    Het begrip te goeder trouw in artikel 14, lid 2, van verordening nr. 2081/92 moet worden beschouwd met inachtneming van de gehele nationale en internationale wettelijke regeling die gold ten tijde van de indiening van de aanvraag om registratie van het merk. De goede trouw van de merkgerechtigde kan in beginsel namelijk slechts worden vermoed, indien destijds geldende bepalingen duidelijk beletten dat zijn aanvraag kon worden toegewezen.

36.
    Het staat evenwel niet aan het Hof, bij zijn uitlegging van verordening nr. 2081/92 uitspraak te doen over het effect van internationale en nationale bepalingen die in Oostenrijk de benamingen van oorsprong beschermden voordat deze bescherming werd verzekerd door bepalingen van gemeenschapsrecht, en bijgevolg is het evenmin zijn taak, op basis van deze bepalingen te onderzoeken onder welke subjectieve omstandigheden de aanvraag eventueel is ingediend. Een dergelijk onderzoek kan, zoals de Commissie terecht heeft opgemerkt, slechts worden verricht door de nationale rechter aan wie het geschil is voorgelegd.

37.
    In de tweede plaats kan het te goeder trouw geregistreerde merk slechts verder worden gebruikt, indien het niet nietig of vervallen wordt verklaard om de in de desbetreffende bepalingen van Eerste richtlijn 89/104 vastgestelde gronden.

38.
    Dienaangaande stelt eiser in het hoofdgeding, dat het betrokken merk de consument kan misleiden omtrent de soort, de hoedanigheid en de geografische herkomst van het daardoor aangeduide product en nietig is krachtens artikel 3, lid 1, sub g, van Eerste richtlijn 89/104.

39.
    De Italiaanse regering is eveneens van mening dat de omstandigheid dat het merk de consument kan misleiden, Käserei Champignon en Eduard Bracharz belet om zich op artikel 14, lid 2, van verordening nr. 2081/92 te beroepen.

40.
    De Commissie merkt op dat de bepalingen van de artikelen 3, lid 1, sub c en g, en 12, lid 2, sub b, van Eerste richtlijn 89/104 restrictief moeten worden uitgelegd, omdat zij, om redenen van openbare orde, een uitzondering op de veelheid van soorten merken vormen. De Commissie leidt daaruit af, dat noch het merk „Cambozola” noch het gebruik dat daarvan wordt gemaakt, een voldoende nauwkeurige verwijzing naar een werkelijke geografische oorsprong bevatten om het publiek te kunnen misleiden of in verwarring te kunnen brengen omtrent de soort, de hoedanigheid of de geografische herkomst van het product. Volgens deCommissie verzet geen van de in de artikelen 3 en 12 van Eerste richtlijn 89/104 vermelde gronden zich bijgevolg tegen het gebruik van het betrokken merk.

41.
    Dienaangaande zij vastgesteld, dat het in artikel 3, lid 1, sub c, van Eerste richtlijn 89/104 bedoelde geval zich in casu niet voordoet. Wat de beide andere relevante bepalingen van deze richtlijn betreft, de gevallen van weigering van registratie, nietigverklaring van het merk of vervallenverklaring van de rechten van de merkgerechtigde, die beletten dat het merk verder kan worden gebruikt krachtens artikel 14, lid 2, van verordening nr. 2081/92, onderstellen dat een werkelijke misleiding of een voldoende ernstig risico van misleiding van de consument kan worden vastgesteld (zie met betrekking tot dit begrip, het arrest Clinique, reeds aangehaald, alsmede de arresten van 6 juli 1995, Mars, C-470/93, Jurispr. blz. I-1923, en 26 november 1996, Graffione, C-313/94, Jurispr. blz. I-6039, punt 24).

42.
    Ook op dit punt is het de nationale rechter die deze criteria dient toe te passen met inachtneming van de aan hem voorgelegde omstandigheden. Weliswaar kan de uitdrukking „Cambozola”, die een voorstelling van de benaming „Gorgonzola” oproept, op zichzelf niet worden geacht, het publiek te misleiden omtrent de soort, de hoedanigheid of de herkomst van het daardoor aangeduide product, doch voor de beoordeling van de omstandigheden waaronder het wordt gebruikt, moeten de feiten van het concrete geval worden onderzocht, waartoe het Hof op grond van artikel 177 van het Verdrag niet bevoegd is (zie in deze zin arrest Graffione, reeds aangehaald, punten 25 en 26).

43.
    Mitsdien moet op de gestelde vragen worden geantwoord, dat bij de huidige stand van het gemeenschapsrecht het beginsel van het vrije verkeer van goederen niet belet dat een lidstaat de vereiste maatregelen neemt om de bescherming van krachtens verordening nr. 2081/92 geregistreerde oorsprongsbenamingen te verzekeren. Mitsdien kan het gebruik van een benaming als „Cambozola” als eenvoorstelling, in de zin van artikel 13, lid 1, sub b, van deze verordening, van de beschermde oorsprongsbenaming „Gorgonzola” worden aangemerkt; de vermelding van de werkelijke oorsprong van het product op de verpakking kan aan deze kwalificatie niet afdoen. De nationale rechter dient te bepalen, of op grond van de in artikel 14, lid 2, van verordening nr. 2081/92 gestelde voorwaarden in casu het voordien geregistreerde merk verder kan worden gebruikt niettegenstaande de registratie van de beschermde oorsprongsbenaming „Gorgonzola”; daarbij dient hij, in het bijzonder uitgaande van de stand van het geldende recht op het tijdstip van de registratie van het merk, te beoordelen of dit merk te goeder trouw kan zijn geregistreerd, en mag hij niet tot de conclusie komen dat een benaming als „Cambozola” als zodanig de consument misleidt.

Kosten

44.
    De kosten door de Oostenrijkse, de Griekse, de Franse en de Italiaanse regering, alsmede door de Commissie wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

uitspraak doende op de door het Handelsgericht Wien bij beschikking van 18 juli 1996 gestelde vragen, verklaart voor recht:

Bij de huidige stand van het gemeenschapsrecht belet het beginsel van het vrije verkeer van goederen een lidstaat niet om de vereiste maatregelen te nemen om de bescherming te verzekeren van oorsprongsbenamingen die zijn geregistreerd krachtens verordening (EEG) nr. 2081/92 van de Raad van 14 juli 1992 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen. Mitsdien kan het gebruik van een benaming als „Cambozola” als een voorstelling, in de zin van artikel 13, lid 1, sub b, van deze verordening, van de beschermde oorsprongsbenaming „Gorgonzola” worden aangemerkt; de vermelding van de werkelijke oorsprong van het product op de verpakking kan aan deze kwalificatie niet afdoen. De nationale rechter dient te bepalen, of op grond van de in artikel 14, lid 2, van verordening nr. 2081/92 gestelde voorwaarden in casu het voordien geregistreerde merk verder kan worden gebruikt niettegenstaande de registratie van de beschermde oorsprongsbenaming „Gorgonzola”; daarbij dient hij, in het bijzonder uitgaande van de stand van het geldende recht op het tijdstip van de registratie van het merk, te beoordelen of dit merk te goeder trouw kan zijn geregistreerd, en mag hij niet tot de conclusie komen dat een benaming als „Cambozola” als zodanig de consument misleidt.

Puissochet
Jann
Gulmann

            Edward                    Sevón

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 4 maart 1999.

De griffier

De president van de Vijfde kamer

R. Grass

J.-P. Puissochet


1: Procestaal: Duits.