Language of document : ECLI:EU:C:2001:432

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer)

11 september 2001 (1)

„Niet-nakoming - Richtlijn 92/43/EEG - Instandhouding van natuurlijke habitats - Instandhouding van wilde flora en fauna - Artikel 4, lid 1 - Lijst van gebieden - Informatie over gebieden”

In zaak C-67/99,

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door R. Wainwright en P. Stancanelli als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verzoekster,

tegen

Ierland, vertegenwoordigd door M. A. Buckley als gemachtigde, bijgestaan door H. A. Whelehan, SC, en A. M. Collins, BL, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerder,

betreffende een verzoek om vast te stellen dat Ierland, door niet de in artikel 4, lid 1, eerste alinea, van richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206, blz. 7) bedoelde volledige lijst van gebieden samen met de volgens artikel 4, lid 1, tweede alinea, van deze richtlijn vereiste informatie over die gebieden aan de Commissie toe te zenden, de krachtens de genoemde richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

samengesteld als volgt: C. Gulmann (rapporteur), kamerpresident, V. Skouris, R. Schintgen, F. Macken en J. N. Cunha Rodrigues, rechters,

advocaat-generaal: P. Léger,


griffier: H. von Holstein, adjunct-griffier,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de pleidooien van partijen ter terechtzitting van 18 januari 2001,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 3 mei 2001,

het navolgende

Arrest

1.
    Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 25 februari 1999, heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen het Hof krachtens artikel 169 EG-Verdrag (thans artikel 226 EG) verzocht vast te stellen dat Ierland, door niet de in artikel 4, lid 1, eerste alinea, van richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206, blz. 7; hierna: „richtlijn”) bedoelde volledige lijst van gebieden samen met de volgens artikel 4, lid 1, tweede alinea, van deze richtlijn vereiste informatie over die gebieden aan de Commissie toe te zenden, de krachtens de genoemde richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.

Gemeenschapsrecht

2.
    Volgens artikel 2 van de richtlijn heeft deze tot doel, bij te dragen tot het waarborgen van de biologische diversiteit door het instandhouden van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna op het Europese grondgebied van de lidstaten waarop het EG-Verdrag van toepassing is.

3.
    Artikel 3, leden 1 en 2, van de richtlijn bepaalt:

„1.     Er wordt een coherent Europees ecologisch netwerk gevormd van speciale beschermingszones, Natura 2000 genaamd. Dit netwerk, dat bestaat uit gebieden met in bijlage I genoemde typen natuurlijke habitats en habitats van in bijlage II genoemde soorten, moet de betrokken typen natuurlijke habitats en habitats van soorten in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding behouden of in voorkomend geval herstellen.

Het Natura 2000-netwerk bestrijkt ook de door de lidstaten overeenkomstig richtlijn 79/409/EEG aangewezen speciale beschermingszones.

2.    Elke lidstaat draagt bij tot de totstandkoming van Natura 2000 al naar gelang van de aanwezigheid op zijn grondgebied van de typen natuurlijke habitats en habitats van soorten als bedoeld in lid 1. Hij wijst daartoe, overeenkomstig artikel 4 en met inachtneming van de doelstellingen van lid 1, gebieden als speciale beschermingszones aan.”

4.
    In artikel 1, sub j, van de richtlijn wordt „gebied” omschreven als een geografisch bepaalde zone, waarvan de oppervlakte duidelijk is afgebakend. Volgens artikel 1, sub k, van de richtlijn is een „gebied van communautair belang” een gebied dat er in de biogeografische regio of regio's waartoe het behoort, significant toe bijdraagt een type natuurlijke habitat van bijlage I of een soort van bijlage II in een gunstige staat van instandhouding te behouden of te herstellen en ook significant kan bijdragen tot de coherentie van het Natura 2000-netwerk, en/of significant bijdraagt tot de instandhouding van de biologische diversiteit in de betrokken biogeografische regio of regio's. Voor de diersoorten met een zeer groot territorium komen de gebieden van communautair belang overeen met de plaatsen, binnen het natuurlijke verspreidingsgebied van die soorten, die de fysische en biologische elementen vertonen welke voor hun leven en voortplanting essentieel zijn.

5.
    De procedure voor de aanwijzing van speciale beschermingszones (hierna: „SBZ”), geregeld in artikel 4 van de richtlijn, verloopt in vier fasen. In de eerste plaats steltiedere lidstaat een lijst van gebieden voor, waarop staat aangegeven welke typen natuurlijke habitats van bijlage I en welke inheemse soorten van bijlage II in die gebieden voorkomen (artikel 4, lid 1). In de tweede plaats werkt de Commissie aan de hand van de lijsten van de lidstaten en met instemming van iedere lidstaat een ontwerp-lijst van de gebieden van communautair belang uit (artikel 4, lid 2, eerste en tweede alinea). Vervolgens stelt de Commissie de lijst van gebieden van communautair belang vast volgens de procedure van artikel 21 (artikel 4, lid 2, derde alinea, en lid 3). Ten slotte wijzen de lidstaten de gebieden van communautair belang aan als SBZ (artikel 4, lid 4).

6.
    Wat meer in het bijzonder de eerste fase betreft, bepaalt artikel 4, lid 1, eerste alinea, van de richtlijn dat de lidstaten de lijst van gebieden voorstellen op basis van de criteria van bijlage III (fase 1) bij de richtlijn en van de relevante wetenschappelijke gegevens.

7.
    Bijlage III (fase 1), punten A en B, van de richtlijn noemt de volgende criteria:

„A.    Criteria voor de beoordeling van het gebied voor een type natuurlijke habitat van bijlage I

    a)    Mate van representativiteit van het type natuurlijke habitat in het gebied.

    b)    Door het type natuurlijke habitat bestreken oppervlakte van het gebied ten opzichte van de totale door dit type natuurlijke habitat op het nationale grondgebied bestreken oppervlakte.

    c)    Mate van instandhouding van de structuur en de functies van het betrokken type natuurlijke habitat en herstelmogelijkheid.

    d)    Algemene beoordeling van de betekenis van het gebied voor de instandhouding van het betrokken type natuurlijke habitat.

B.    Criteria voor de beoordeling van het gebied voor een soort van bijlage II

    a)    Omvang en dichtheid van de populatie van de soort in het gebied ten opzichte van de populaties op het nationale grondgebied.

    b)    Mate van instandhouding van de elementen van de habitat die van belang zijn voor de betrokken soort en herstelmogelijkheid.

    c)    Mate van isolatie van de populatie in het gebied ten opzichte van het natuurlijke verspreidingsgebied van de soort.

    d)    Algemene beoordeling van de betekenis van het gebied voor de instandhouding van de betrokken soort.”

8.
    Bijlage III (fase 1), punt C, van de richtlijn bepaalt, dat de lidstaten volgens de criteria van bijlage III (fase 1), punten A en B, de gebieden indelen die zij op de nationale lijst voorstellen als gebieden welke in aanmerking komen voor aanwijzing als gebied van communautair belang, al naar gelang van hun betekenis voor de instandhouding van de in bijlage I genoemde typen natuurlijke habitats of de in bijlage II genoemde soorten.

9.
    Volgens artikel 4, lid 1, tweede alinea, van de richtlijn moet de lijst van voorgestelde gebieden, met informatie over elk gebied, binnen drie jaar na kennisgeving van de richtlijn aan de Commissie worden toegezonden. Deze informatie omvat een kaart, de naam, de ligging en de oppervlakte van het gebied, alsmede de gegevens die zijn verkregen uit toepassing van de in bijlage III (fase 1) vermelde criteria, en wordt verstrekt op een door de Commissie volgens de procedure van artikel 21 van de richtlijn opgesteld formulier (hierna: „formulier”).

10.
    Aangezien de richtlijn op 10 juni 1992 is meegedeeld, hadden de lidstaten de lijst van voorgestelde gebieden en de informatie over de gebieden vóór 11 juni 1995 aan de Commissie moeten zenden.

11.
    Het formulier is door de Commissie pas vastgesteld bij beschikking 97/266/EG van 18 december 1996 betreffende het informatieformulier voor als Natura 2000-gebied voorgestelde gebieden (PB 1997, L 107, blz. 1). Deze beschikking is aan de lidstaten meegedeeld op 19 december 1996 en op 24 april 1997 gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Precontentieuze procedure

12.
    Aangezien de Commissie van de Ierse autoriteiten noch de volledige lijst van gebieden waar de typen natuurlijke habitats van bijlage I en de inheemse soorten van bijlage II bij de richtlijn voorkomen, noch de informatie over deze gebieden had ontvangen en zij niet over andere informatie beschikte waaruit bleek dat Ierland de nodige maatregelen had getroffen om aan de krachtens artikel 4 van de richtlijn op hem rustende verplichtingen te voldoen, heeft zij de Ierse regering op 24 april 1996 overeenkomstig de procedure van artikel 169 van het Verdrag aangemaand om binnen een termijn van twee maanden haar opmerkingen te maken.

13.
    Bij brief van 28 april 1997 hebben de Ierse autoriteiten de Commissie een lijst toegezonden van 207 gebieden met een oppervlakte van 5 530 km2, die openbaar waren voorgesteld voor aanwijzing als SBZ en waarin prioritaire natuurlijke habitats voorkwamen.

14.
    Rekening houdend met het feit dat het formulier pas vanaf 19 december 1996 beschikbaar was, heeft de Commissie de Ierse regering op 11 juli 1997 een aanvullende ingebrekestelling gezonden waarin zij haar opnieuw verweet, niet de volledige lijst vangebieden en de daarop betrekking hebbende informatie te hebben toegezonden, en haar uitnodigde om binnen een termijn van een maand haar opmerkingen te maken ter zake van deze inbreuk op artikel 4, lid 1, van de richtlijn. De Commissie heeft in het bijzonder benadrukt, dat voor de verstrekking van de relevante gegevens gebruik moest worden gemaakt van het formulier.

15.
    Bij brief van 5 september 1997 hebben de Ierse autoriteiten de Commissie meegedeeld, uitvoering te zullen geven aan artikel 4, lid 1, eerste alinea, van de richtlijn door de vereiste lijst in drie delen op te stellen: eerst de lijst van gebieden met prioritaire natuurlijke habitats, vervolgens die van gebieden met niet-prioritaire natuurlijke habitats en soorten, en ten slotte de lijst van mariene gebieden. Met betrekking tot de op 28 april 1997 toegezonden lijst, die het eerste van de drie delen omvatte, hebben de Ierse autoriteiten gepreciseerd, dat het nooit de bedoeling was geweest dat deze de noodzakelijke formele toezending zou vervangen of overbodig maken.

16.
    Van mening dat uit haar correspondentie met de Ierse autoriteiten niet kon worden geconcludeerd, dat Ierland een volledige lijst van de gebieden waar de typen natuurlijke habitats van bijlage I en de inheemse soorten van bijlage II bij de richtlijn voorkomen, en de informatie over deze gebieden had toegezonden, heeft de Commissie deze lidstaat op 19 december 1997 een met redenen omkleed advies gezonden overeenkomstig artikel 169 van het Verdrag met het verzoek, binnen twee maanden na de kennisgeving ervan aan dit advies te voldoen.

17.
    Bij brief van 23 februari 1998 hebben de Ierse autoriteiten de Commissie laten weten, dat het niet-toezenden van de lijst van gebieden en van de informatie over deze gebieden te wijten was aan vertragingen verband houdend met de openbare consultatieprocedure in Ierland, en dat zij verwachtten haar medio 1998 een lijst te kunnen toezenden. Bij brief van 30 september 1998 hebben de Ierse autoriteiten een eerste definitieve (deel)lijst van 39 gebieden toegezonden overeenkomstig artikel 4, lid 1, van de richtlijn. De informatie over de 39 in deze lijst opgenomen gebieden is toegezonden bij afzonderlijke brief van 6 augustus 1998. Bij brief van 12 oktober 1998hebben de Ierse autoriteiten een tweede definitieve (deel)lijst van 9 gebieden overeenkomstig artikel 4, lid 1, van de richtlijn toegezonden. De informatie over de in deze tweede lijst opgenomen gebieden is bij afzonderlijke brief van 6 oktober 1998 toegezonden.

18.
    Aangezien uit deze mededelingen haars inziens niet bleek dat Ierland een einde aan de betrokken inbreuk had gemaakt, heeft de Commissie besloten het onderhavige beroep in te stellen.

Ontvankelijkheid

19.
    De Ierse regering betoogt, dat het beroep in zijn geheel niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Volgens haar beantwoordt het met redenen omkleed advies niet aan de voorwaarden van 's Hofs rechtspraak. Het bevat immers geen coherente en gedetailleerde uiteenzetting van de redenen die de Commissie tot de overtuiging hebben gebracht, dat Ierland de krachtens het Verdrag op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.

20.
    Bovendien vermeldt het advies niet dezelfde argumenten en grieven als het verzoekschrift. Het met redenen omkleed advies maakt enkel melding van de door Ierland opgelopen achterstand bij de nakoming van de voorschriften van artikel 4, lid 1, van de richtlijn, maar niet van de in het verzoekschrift aangevoerde specifieke grieven, volgens welke Ierland niet aan de materiële vereisten van dit voorschrift zou hebben voldaan.

21.
    Dienaangaande zij eraan herinnerd, dat het met redenen omkleed advies een coherente en gedetailleerde uiteenzetting moet bevatten van de redenen die de Commissie tot de overtuiging hebben gebracht, dat de betrokken lidstaat de krachtens hetgemeenschapsrecht op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen (zie met name arrest van 16 september 1997, Commissie/Italië, C-279/94, Jurispr. blz. I-4743, punt 15).

22.
    Bovendien wordt het voorwerp van een krachtens artikel 169 van het Verdrag ingesteld beroep afgebakend door de precontentieuze procedure waarin die bepaling voorziet, en moeten bijgevolg het met redenen omkleed advies van de Commissie en het beroep op dezelfde grieven berusten (zie arrest Commissie/Italië, reeds aangehaald, punt 24).

23.
    Deze regel verhindert echter niet, dat de Commissie in het verzoekschrift haar aanvankelijke grieven preciseert, op voorwaarde evenwel dat zij het voorwerp van het geschil niet wijzigt (zie arrest van 6 april 2000, Commissie/Frankrijk, C-256/98, Jurispr. blz. I-2487, punten 30 en 31).

24.
    In het met redenen omkleed advies heeft de Commissie gesteld, dat Ierland noch de definitieve en volledige lijst van de voor aanwijzing als SBZ in aanmerking komende gebieden, noch de hierop betrekking hebbende informatie als bedoeld in artikel 4, lid 1, eerste en tweede alinea, van de richtlijn heeft toegezonden. Zij heeft daarbij opgemerkt, dat de door de Ierse autoriteiten op 28 april 1997 toegezonden indicatieve (deel)lijst noch vanuit geografisch oogpunt, noch wat de op te nemen typen natuurlijke habitats en habitats van soorten betreft, als volledig kon worden beschouwd en dat de over de gebieden meegedeelde informatie niet op alle genoemde gebieden betrekking had.

25.
    In haar verzoekschrift heeft de Commissie dezelfde conclusies geformuleerd als in het met redenen omkleed advies. Zij heeft aangegeven, dat de door Ierland ingediende definitieve (deel)lijst van gebieden, gelet op de wetenschappelijke referenties, onvoldoende was. Zij heeft gepreciseerd, dat Ierland geen gebieden heeft voorgesteld voor 26 typen natuurlijke habitats van communautair belang - waarvan 7 prioritaire, voor een belangrijk deel op zijn grondgebied gelegen, te weten lagunes, atlantische vastgelegde ontkalkte duinen (Calluno-Ulicetea), vastgelegde ontkalkte duinen met Empetrum nigrum, actief hoogveen, veenbossen, bossen met Taxus baccata op deBritse eilanden - evenmin als voor 20 soorten van communautair belang - zoals Rhinolophus hipposideros, Phoca vitulina, Alosa fallax, Geomalacus maculosus en Margaritifera margaritifera - waarvan grote populaties in Ierland voorkomen. Voorts heeft de Commissie opgemerkt, dat het aantal door Ierland definitief voorgestelde gebieden voor bepaalde typen natuurlijke habitats en bepaalde soorten onvoldoende was.

26.
    Uit het voorgaande volgt in de eerste plaats, dat het met redenen omkleed advies aan de voorwaarden van de in punt 21 van dit arrest aangehaalde rechtspraak van het Hof beantwoordt.

27.
    In de tweede plaats heeft de Commissie in haar verzoekschrift het voorwerp van het geschil niet gewijzigd, maar zich ertoe beperkt de in het met redenen omkleed advies geformuleerde grief betreffende niet-toezending van een lijst van alle gebieden die voor aanwijzing als SBZ in aanmerking komen, te illustreren met precieze voorbeelden van de tekortkomingen in de reeds door Ierland meegedeelde lijsten.

28.
    De door Ierland aangevoerde exceptie van niet-ontvankelijkheid moet bijgevolg worden verworpen.

Ten gronde

Het eerste middel

29.
    Ten aanzien van de verplichte toezending van de in artikel 4, lid 1, eerste alinea, van de richtlijn genoemde lijst van gebieden wijst de Commissie erop, dat iedere lidstaat bijdraagt aan de vorming van een coherent Europees ecologisch netwerk al naar gelang van de aanwezigheid op zijn grondgebied van de typen natuurlijke habitats van bijlage I en habitats van de soorten van bijlage II bij de richtlijn. Uit het bepaalde in artikel 4,lid 1, juncto bijlage III bij de richtlijn volgt dat de lidstaten een zekere beoordelingsvrijheid hebben bij de selectie van de in de lijst op te nemen gebieden. Deze beoordelingsvrijheid wordt echter door de volgende drie voorwaarden beperkt:

-    alleen wetenschappelijke criteria mogen aan de keuze van de voor te stellen gebieden ten grondslag liggen;

-    de voorgestelde gebieden moeten geografisch homogeen zijn en representatief voor het gehele grondgebied van iedere lidstaat, zodat de coherentie en de evenwichtigheid van het eruit voortvloeiende netwerk wordt gegarandeerd. De door de lidstaat voorgestelde lijst moet dus de ecologische (en bij soorten de genetische) diversiteit van de natuurlijke habitats en van de soorten op zijn grondgebied weerspiegelen;

-    de lijst dient compleet te zijn, hetgeen wil zeggen dat iedere lidstaat een zodanig aantal gebieden moet voorstellen, dat alle op zijn grondgebied voorkomende typen natuurlijke habitats van bijlage I en alle habitats van de soorten van bijlage II bij de richtlijn op voldoende representatieve wijze vertegenwoordigd zijn.

30.
    Met betrekking tot de Ierse nationale lijst stelt de Commissie, dat Ierland haar bij het verstrijken van de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn - 19 februari 1998 - weliswaar een lijst van 207 gebieden had toegezonden, doch dat dit slechts een indicatieve lijst was. Op 25 februari 1999, de datum van de instelling van het onderhavige beroep, had Ierland deze indicatieve lijst niet bevestigd, doch enkel een definitieve (deel)lijst van 48 gebieden met de desbetreffende informatie toegezonden. Op de datum van de terechtzitting, 18 januari 2001, had Ierland een lijst van in totaal 362 gebieden toegezonden.

31.
    Zij betoogt, dat de onderhavige procedure ertoe strekt vast te stellen, dat de Ierse nationale lijst kennelijk ontoereikend is, aangezien de aan de lidstaten gelatenbeoordelingsvrijheid daarin ruimschoots wordt overschreden. Dat deze ontoereikend is, is niet alleen duidelijk voor de situatie bij het verstrijken van de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn, daarenboven schiet ook de lijst van 362 gebieden als zodanig nog op tal van punten tekort. De Ierse nationale lijst beantwoordt dus niet aan de criteria van artikel 4, lid 1, juncto bijlage III bij de richtlijn.

32.
    De Ierse regering erkent, dat zij bij het verstrijken van de in het met redenen omklede advies gestelde termijn geen behoorlijke lijst van gebieden die voor aanwijzing als SBZ in aanmerking kwamen, aan de Commissie heeft meegedeeld. Zij betoogt, dat deze vertraging aan interne moeilijkheden te wijten is. Om de instemming van de bevolking met de ambitieuze doelstellingen van de richtlijn te verkrijgen, had zij een uitgebreide consultatie van de belanghebbenden noodzakelijk geacht. De 362 Ierse gebieden die tot januari 2001 officieel zijn meegedeeld, vallen onder de bescherming van het Ierse recht, die veel verder gaat dan volgens de richtlijn vereist is.

33.
    Blijkens de in artikel 4, lid 1, van de richtlijn gegeven regeling van de procedure ter bepaling van de gebieden die voor aanwijzing als SBZ in aanmerking komen, beschikken de lidstaten weliswaar over een zekere beoordelingsmarge bij het voorstellen van gebieden, doch dit neemt niet weg dat zij, zoals de Commissie heeft opgemerkt, daarbij de in de richtlijn bepaalde criteria dienen in acht te nemen.

34.
    Om een ontwerp-lijst van de gebieden van communautair belang te kunnen opstellen die tot de vorming van een coherent Europees ecologisch netwerk van SBZ leidt, moet de Commissie beschikken over een uitputtende lijst van de gebieden die, op nationaal niveau, een relevant ecologisch belang hebben voor de door de richtlijn beoogde instandhouding van de natuurlijke habitats en van de wilde flora en fauna. Met dit doel wordt deze inventaris op basis van de in bijlage III (fase 1) bij de richtlijn vastgestelde criteria opgesteld (arrest van 7 november 2000, First Corporate Shipping, C-371/98, Jurispr. blz. I-9235, punt 22).

35.
    Overigens is dit het enige middel ter bereiking van het in artikel 3, lid 1, eerste alinea, van de richtlijn beoogde doel, de betrokken typen natuurlijke habitats en habitats van soorten in hun natuurlijke verspreidingsgebied, in een gunstige staat van instandhouding te behouden of te herstellen, welk gebied zich aan weerszijden van een of meerdere binnengrenzen van de Gemeenschap kan bevinden. Blijkens artikel 1, sub e en i, juncto artikel 2, lid 1, van de richtlijn moet immers bij de beoordeling van de gunstige staat van instandhouding van een natuurlijke habitat of van een soort worden uitgegaan van het hele Europese grondgebied van de lidstaten waar het Verdrag van toepassing is (arrest First Corporate Shipping, reeds aangehaald, punt 23).

36.
    Het bestaan van een inbreuk ten slotte moet worden beoordeeld naar de situatie waarin de lidstaat zich bevond aan het einde van de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn. Met daarna opgetreden wijzigingen kan het Hof derhalve geen rekening houden (zie, onder meer, arrest van 8 maart 2001, Commissie/Frankrijk, C-266/99, Jurispr. blz. I-1981, punt 38).

37.
    Vaststaat, dat bij het verstrijken van de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn op 19 februari 1998, de inhoud van de aan de Commissie toegezonden Ierse nationale lijst kennelijk ontoereikend was, zodat de beoordelingsmarge waarover de lidstaten beschikken bij het opstellen van de in artikel 4, lid 1, eerste alinea, van de richtlijn bedoelde lijst van gebieden ruimschoots was overschreden. Overeenkomstig de in het vorige punt van dit arrest aangehaalde rechtspraak zijn de lijsten van gebieden die na het verstrijken van deze termijn aan de Commissie zijn meegedeeld, in het kader van dit beroep niet relevant.

38.
    Bijgevolg moet worden vastgesteld dat Ierland, door de in artikel 4, lid 1, eerste alinea, van de richtlijn bedoelde lijst van gebieden niet binnen de gestelde termijn aan de Commissie toe te zenden, de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.

Het tweede middel

39.
    Met betrekking tot de verplichting om informatie toe te zenden over de voor aanwijzing als SBZ in aanmerking komende gebieden erkent de Ierse regering, dat zij deze informatie bij het verstrijken van de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn nog niet had toegezonden. Aangezien het formulier echter pas in december 1996 is opgesteld en de Commissie erop stond dat de betrokken gegevens door middel van dit formulier werden toegezonden, kon dit omvangrijke werk niet binnen de gestelde termijn worden voltooid.

40.
    De Commissie betoogt, dat aan de verplichting om informatie over de gebieden toe te zenden, vóór 11 juni 1995 behoorde te worden voldaan. Ook indien wordt aangenomen dat bepaalde lidstaten, die vóór 11 juni 1995 over de lijst van voor te stellen gebieden en de desbetreffende informatie moesten beschikken, de vaststelling van het formulier zouden hebben willen afwachten, hadden zij deze informatie niettemin korte tijd na de mededeling van het formulier op 19 december 1996 daarin kunnen overnemen en ter kennis van de Commissie kunnen brengen.

41.
    Zij voegt eraan toe, dat zij de precontentieuze procedure vanwege de verlate vaststelling van het formulier verlengd heeft door Ierland op 11 juli 1997 - dus ruim na de datum van kennisgeving van het formulier - een aanvullende ingebrekestelling te zenden. De Ierse autoriteiten waren bijgevolg volledig in staat om te voldoen aan hun verplichting tot toezending van de informatie over elk gebied. Op 19 februari 1998, toen de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn afliep, had Ierland de informatie over de voor te stellen gebieden evenwel nog niet aan de Commissie toegezonden.

42.
    Om te beginnen moet erop worden gewezen, dat de Commissie de Ierse regering weliswaar in eerste instantie op 24 april 1996 een ingebrekestelling heeft gezonden, dus vóór de kennisgeving van het formulier, doch dat zij haar na die kennisgeving een nieuwe ingebrekestelling heeft gezonden waarin zij haar een nieuwe termijn heeft gesteld om aan artikel 4, lid 1, tweede alinea, van de richtlijn te voldoen.

43.
    Bovendien wisten de lidstaten vanaf de kennisgeving van de richtlijn op 10 juni 1992 welke soort informatie diende te worden verzameld met het oog op toezending binnen de termijn van drie jaar vanaf deze kennisgeving, te weten vóór 11 juni 1995. Zij wisten voorts, dat deze informatie diende te worden verstrekt op basis van het formulier, zodra dit door de Commissie zou zijn opgesteld. Artikel 4, lid 1, tweede alinea, van de richtlijn bepaalt immers uitdrukkelijk, dat de op basis van een door de Commissie opgesteld formulier toe te zenden informatie een kaart, de naam, de ligging en de oppervlakte van het gebied, alsmede de gegevens die zijn verkregen uit toepassing van de in bijlage III (fase 1) vermelde criteria, omvat.

44.
    Bijgevolg moet de termijn die de Commissie de Ierse regering heeft verleend ter voldoening aan de verplichting om de informatie over de gebieden, waarover zij reeds vóór 11 juni 1995 diende te beschikken, op het formulier over te nemen, als redelijk worden beschouwd. De Ierse regering heeft immers meer dan een jaar tijd gehad - van 19 december 1996, de datum van kennisgeving van het formulier, tot 19 februari 1998, de datum van het verstrijken van de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn - om deze specifieke verplichting na te komen.

45.
    Aangezien de Ierse regering heeft erkend, dat zij bij het verstrijken van de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn de informatie over de voor te stellen gebieden niet op basis van het formulier aan de Commissie had toegezonden, moet worden vastgesteld dat Ierland, door niet binnen de gestelde termijn de informatie over de gebieden die zijn opgenomen in de lijst van artikel 4, lid 1, eerste alinea, van de richtlijn, aan de Commissie toe te zenden overeenkomstig de tweede alinea van deze bepaling, de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.

Kosten

46.
    Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, indien dit is gevorderd. AangezienIerland in het ongelijk is gesteld, dient het overeenkomstig de vordering van de Commissie in de kosten te worden verwezen.

HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

rechtdoende, verstaat:

1)    Door niet binnen de gestelde termijn de in artikel 4, lid 1, eerste alinea, van richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, bedoelde lijst van gebieden samen met de volgens artikel 4, lid 1, tweede alinea, van deze richtlijn vereiste informatie over elk gebied aan de Commissie toe te zenden, is Ierland de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)    Ierland wordt verwezen in de kosten.

Gulmann
Skouris
Schintgen

Macken

Cunha Rodrigues

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 11 september 2001.

De griffier

De president van de Zesde kamer

R. Grass

C. Gulmann


1: Procestaal: Engels.