Language of document : ECLI:EU:C:2009:359

ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer)

11 juni 2009 (*)

„Mededingingsbeleid – Artikelen 81 EG en 82 EG – Artikel 15, lid 3, van verordening (EG) nr. 1/2003 – Door Commissie ingediende schriftelijke opmerkingen – Nationaal geschil over fiscale aftrekbaarheid van bij beschikking van Commissie opgelegde geldboete”

In zaak C‑429/07,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Gerechtshof te Amsterdam (Nederland) bij beslissing van 12 september 2007, ingekomen bij het Hof op 17 september 2007, in de procedure

Inspecteur van de Belastingdienst

tegen

X BV,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: K. Lenaerts, kamerpresident, T. von Danwitz, E. Juhász (rapporteur), G. Arestis en J. Malenovský, rechters,

advocaat-generaal: P. Mengozzi,

griffier: N. Nanchev, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 18 december 2008,

gelet op de opmerkingen van:

–        X BV, vertegenwoordigd door G. Th. K. Meussen, advocaat,

–        de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door Y. de Vries en M. de Grave als gemachtigden,

–        de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door I. M. Braguglia als gemachtigde, bijgestaan door F. Arena, avvocato dello Stato,

–        de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door A. Bouquet en W. Wils als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 5 maart 2009,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 15, lid 3, van verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB 2003, L 1, blz. 1).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen de Inspecteur van de Belastingdienst (hierna: „inspecteur”) en X BV, een vennootschap naar Nederlands recht met zetel te P, betreffende de fiscale aftrekbaarheid van door de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens schending van de communautaire mededingingsregels opgelegde boeten.

 Toepasselijke bepalingen

 Gemeenschapsregeling

3        In punt 21 van de considerans van verordening nr. 1/2003 heet het:

„Een samenhangende toepassing van de mededingingsregels vereist ook een regeling van de samenwerking tussen de rechterlijke instanties van de lidstaten en de Commissie. Dit geldt voor alle rechterlijke instanties van de lidstaten die de artikelen 81 en 82 van het [EG-]Verdrag toepassen, ongeacht of zij dit doen in rechtszaken tussen particulieren, als openbare handhavingsinstanties of als beroepsinstanties. Met name moeten de nationale rechterlijke instanties de mogelijkheid hebben zich tot de Commissie te wenden om inlichtingen of adviezen over de toepassing van het communautaire mededingingsrecht te verkrijgen. Anderzijds moeten de Commissie en de mededingingsautoriteiten van de lidstaten de bevoegdheid hebben schriftelijke of mondelinge opmerkingen voor de nationale rechterlijke instanties te maken, wanneer hun verzocht wordt artikel 81 of artikel 82 van het Verdrag toe te passen. Deze opmerkingen moeten worden ingediend binnen het kader van de nationale procedures en praktijken, waaronder die welke de rechten van de partijen vrijwaren. Te dien einde moet ervoor worden gezorgd dat de Commissie en de mededingingsautoriteiten van de lidstaten over voldoende gegevens inzake de voor de nationale rechterlijke instanties gevoerde procedures kunnen beschikken.”

4        Artikel 15 van verordening nr. 1/2003 bepaalt:

„Samenwerking met de nationale rechterlijke instanties

1.     De rechterlijke instanties van de lidstaten kunnen naar aanleiding van procedures tot toepassing van artikel 81 of artikel 82 van het Verdrag de Commissie verzoeken inlichtingen waarover zij beschikt, of haar advies betreffende de toepassing van de communautaire mededingingsregels, aan hen te bezorgen.

2.      De lidstaten zenden de Commissie een afschrift toe van schriftelijke beslissingen van nationale rechterlijke instanties met betrekking tot de toepassing van artikel 81 of artikel 82 van het Verdrag. Dit afschrift wordt onverwijld toegezonden nadat de volledige uitspraak aan de partijen is betekend.

3.      De mededingingsautoriteiten van de lidstaten kunnen eigener beweging voor de rechterlijke instanties in hun lidstaat schriftelijke opmerkingen maken betreffende onderwerpen in verband met de toepassing van artikel 81 of artikel 82 van het Verdrag. Met de toestemming van de betrokken rechterlijke instantie kunnen zij voor de nationale rechterlijke instanties in hun lidstaat ook mondelinge opmerkingen maken. Indien de coherente toepassing van artikel 81 of artikel 82 van het Verdrag zulks vereist, kan de Commissie, eigener beweging, schriftelijke opmerkingen bij de rechterlijke instanties van de lidstaten indienen. Met de toestemming van de betrokken rechterlijke instantie kan zij ook mondelinge opmerkingen maken.

Enkel met het oog op de formulering van hun opmerkingen kunnen de mededingingsautoriteiten van de lidstaten en de Commissie de betrokken rechterlijke instantie van de lidstaat verzoeken hun alle voor de beoordeling van de zaak noodzakelijke stukken toe te zenden of te laten toezenden.

4.      Dit artikel doet geen afbreuk aan verdergaande bevoegdheden die op grond van het nationale recht van de betrokken lidstaat aan de mededingingsautoriteiten worden verleend om opmerkingen voor rechterlijke instanties te formuleren.”

5        De punten 31 tot en met 35 van de mededeling van de Commissie betreffende de samenwerking tussen de Commissie en de rechterlijke instanties van de EU-lidstaten bij de toepassing van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB 2004, C 101, blz. 54) luiden als volgt:

„31.      Overeenkomstig artikel 15, lid 3, van [...] verordening [nr. 1/2003] kunnen de nationale mededingingsautoriteiten en de Commissie voor de nationale rechterlijke instanties die de artikelen 81 en 82 van het Verdrag moeten toepassen, opmerkingen maken betreffende onderwerpen in verband met de toepassing van deze bepalingen. [Deze] verordening maakt een onderscheid tussen schriftelijke opmerkingen, die de nationale mededingingsautoriteiten en de Commissie uit eigen beweging kunnen indienen, en mondelinge opmerkingen, die alleen met toestemming van de nationale rechterlijke instanties kunnen worden gemaakt [...]

32.      De verordening bepaalt dat de Commissie alleen opmerkingen zal indienen wanneer de coherente toepassing van de artikelen 81 of 82 van het Verdrag zulks vereist. Gelet op deze doelstelling, zal de Commissie haar opmerkingen beperken tot een economische en juridische analyse van de feiten die aan de bij de nationale rechter aanhangige zaak ten grondslag liggen.

33.      Om de Commissie in staat te stellen nuttige opmerkingen te formuleren, kunnen de nationale rechterlijke instanties worden verzocht een afschrift van alle voor de beoordeling van de zaak noodzakelijke stukken aan de Commissie toe te zenden of te doen toezenden. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 15, lid 3, tweede alinea, van de verordening, zal de Commissie deze stukken alleen gebruiken om haar opmerkingen voor te bereiden [...]

34.      Aangezien in [deze] verordening geen procedureel kader voor het maken van opmerkingen is vastgesteld, bepalen de procedurevoorschriften en praktijken van de lidstaten het relevante procedurele kader. Wanneer een lidstaat het relevante procedurele kader nog niet heeft vastgesteld, moet de nationale rechter bepalen welke procedureregels geschikt zijn voor het maken van opmerkingen in de bij hem aanhangige zaak.

35.      Het procedurele kader moet de in punt 10 van deze mededeling uiteengezette beginselen in acht nemen. Dit houdt onder meer in dat het procedurele kader voor het maken van opmerkingen over onderwerpen met betrekking tot de toepassing van de artikelen 81 of 82 van het Verdrag

a)      verenigbaar moet zijn met de algemene beginselen van het gemeenschapsrecht, in het bijzonder met de fundamentele rechten van de partijen in het geding;

b)      er niet toe mag leiden dat het maken van deze opmerkingen uiterst moeilijk of in de praktijk onmogelijk wordt (doeltreffendheidsbeginsel) [...] en

c)      er niet toe mag leiden dat het maken van deze opmerkingen moeilijker wordt dan het maken van opmerkingen in gerechtelijke procedures waarin gelijkwaardige nationale wetgeving wordt toegepast (gelijkwaardigheidsbeginsel).”

 Nationale regeling

6        Artikel 89h van de wet van 22 mei 1997 houdende nieuwe regels omtrent de economische mededinging (Mededingingswet) (Stb. 1997, 242), zoals gewijzigd bij wet van 9 december 2004 (Stb. 2005, 172; hierna: „Mededingingswet”), bepaalt:

„1.      De raad [van bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit; hierna: ‚NMa’] of de Commissie van de Europese Gemeenschappen kan, niet optredende als partij, bij de behandeling van een beroep bij de administratieve rechter schriftelijke opmerkingen maken ingevolge artikel 15, derde lid, eerste alinea, van verordening 1/2003, indien de raad [van de NMa] of de Commissie van de Europese Gemeenschappen de wens daartoe te kennen heeft gegeven. De rechter kan daarvoor een termijn bepalen. Met toestemming van de rechter kunnen zij ter zitting ook mondelinge opmerkingen maken.

2.      Op een verzoek ingevolge artikel 15, derde lid, tweede alinea, van verordening 1/2003 verstrekt de rechter aan de raad [van de NMa] en de Commissie van de Europese Gemeenschappen alle in die bepaling bedoelde stukken. Partijen kunnen binnen een door de rechter te bepalen termijn hun mening geven over de te verstrekken stukken.

3.      Partijen kunnen binnen een door de rechter te bepalen termijn reageren op de opmerkingen van de raad [van de NMa] of de Commissie van de Europese Gemeenschappen. De rechter kan partijen in staat stellen op elkaars opmerkingen te reageren.”

7        Dit artikel 89h is afkomstig van de wet van 30 juni 2004 tot wijziging van de Mededingingswet en van enige andere wetten in verband met de implementatie van EG-verordeningen 1/2003 en 139/2004 (Stb. 2004, 345). Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat de Memorie van toelichting bij deze wet (Kamerstukken II, zitting 2003/2004, 29276, nr. 3) de volgende uiteenzetting bevat:

„2.5      Samenwerking met de nationale rechterlijke instanties

In artikel 15 en overweging 21 [van verordening nr. 1/2003] is de samenwerking tussen de Commissie en de nationale rechters uiteengezet.

[...]

Bovendien is in het derde lid van dat artikel vastgelegd dat de Commissie en de nationale mededingingsautoriteiten schriftelijke en mondelinge opmerkingen kunnen maken tijdens de behandeling van een zaak door de rechter (amicus curiae). Deze opmerkingen hebben de status van advies en hebben tot doel de coherente toepassing van de mededingingsregels te bevorderen.

De Commissie en de nationale mededingingsautoriteiten dienen zich daarbij aan de Nederlandse procesregels te houden. Het is immers de rechter die lijdelijk is in het proces tussen twee partijen en die het procestempo bepaalt. De rechter is bovendien niet gebonden aan het advies van de Commissie (overweging 21). De onafhankelijkheid van de rechter komt dan ook niet in het geding. De Commissie en de nationale mededingingsautoriteiten dienen de rechten van partijen in acht te nemen en ervoor te zorgen dat vertrouwelijke bedrijfsgegevens vertrouwelijk blijven. Tot slot heeft de nationale rechter op grond van artikel 15, eerste lid, van [...] verordening [nr. 1/2003] de mogelijkheid om inlichtingen in te winnen of advies te vragen bij de Commissie.

[...]

3.4      Samenwerking tussen de directeur-generaal van de NMa, de Commissie en rechterlijke instanties

Artikel 15, derde lid, van [...] verordening [nr. 1/2003] bepaalt dat de nationale mededingingsautoriteiten van de lidstaten en de Commissie over de toepassing van de artikelen 81 en 82 van het EG-Verdrag uit eigener beweging schriftelijke opmerkingen en, met toestemming van de rechter, mondelinge opmerkingen kunnen maken voor de nationale rechterlijke instanties.

Voorts is in artikel 15, eerste lid, van [...] verordening [nr. 1/2003] voorzien in de mogelijkheid dat de rechter de Commissie om inlichtingen of advies kan vragen met betrekking tot de toepassing van de artikelen 81 en 82 van het EG-Verdrag [...]

[...] De implementatie van artikel 15 van [...] verordening [nr. 1/2003] geschiedt voor de administratieve rechter door aanpassing van de Mededingingswet (artikel I, onderdeel G, [van de wijzigingswet,] artikelen 89h, 89i en 89j [van de Mededingingswet]) en voor de burgerlijke rechter door aanpassing van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (artikel III).”

8        Artikel 3.14, met het opschrift „Van aftrek uitgesloten algemene kosten”, van de Wet Inkomstenbelasting 2001, in de op de inkomsten uit 2002 toepasselijke versie ervan, luidde als volgt:

„1.      Bij het bepalen van de winst komen niet in aftrek kosten en lasten die verband houden met de volgende posten:

[...]

c.      geldboeten opgelegd door een Nederlandse strafrechter en geldsommen betaald aan de Staat ter voorkoming van strafvervolging in Nederland of ter voldoening aan een voorwaarde verbonden aan een besluit tot gratieverlening, alsmede geldboeten opgelegd door een instelling van de Europese Unie en boeten en verhogingen opgelegd ingevolge de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Douanewet, de Coördinatiewet Sociale Verzekering, de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften en de Mededingingswet;

[...]”

 Hoofdgeding en prejudiciële vraag

9        Bij beschikking 2005/471/EG van de Commissie van 27 november 2002 betreffende een procedure overeenkomstig artikel 81 van het EG-Verdrag ten aanzien van BPB PLC, Gebrüder Knauf Westdeutsche Gipswerke KG, Société Lafarge SA en Gyproc Benelux NV (Zaak COMP/E-1/37.152 – Gipsplaten) (PB L 166, blz. 8), zijn aan de vennootschappen BPB, Knauf, Lafarge en Gyproc boeten opgelegd van respectievelijk 138,6 miljoen EUR, 85,8 miljoen EUR, 249,6 miljoen EUR en 4,32 miljoen EUR. Deze boeten werden voorlopig betaald of er werd een bankgarantie voor gesteld.

10      De aldus door de Commissie opgelegde sancties zijn door het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen bevestigd in de arresten van 8 juli 2008, Saint Gobain Gyproc Belgium/Commissie (T‑50/03, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), Knauf Gips/Commissie (T‑52/03, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), BPB/Commissie (T‑53/03, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie) en Lafarge/Commissie (T‑54/03, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie). De vennootschappen Knauf en Lafarge hebben tegen de arresten van het Gerecht waarbij hun beroep is verworpen, hogere voorziening ingesteld bij het Hof (zaken C‑407/08 P en C‑413/08 P).

11      Voordat deze arresten van het Gerecht werden gewezen, heeft één van de betrokken vennootschappen, waarvan uit het dossier blijkt dat zij is gevestigd in Duitsland en die door de verwijzende rechter X KG wordt genoemd, de haar opgelegde boete binnen de groep waarvan zij de moedervennootschap is, gedeeltelijk doorbelast, met name aan één van haar Nederlandse dochtervennootschappen, X BV.

12      Op 13 maart 2004 heeft de Nederlandse belastingdienst X BV een aanslag vennootschapsbelasting voor 2002 opgelegd. Bij schrijven van 8 april 2004 heeft deze vennootschap tegen deze aanslag bij de inspecteur bezwaar gemaakt, waarbij zij heeft betwist dat de door de Commissie opgelegde boete die haar moedervennootschap gedeeltelijk aan haar had doorbelast, een boete is in de zin van artikel 3.14, aanhef, en lid 1, sub c, van de Wet Inkomstenbelasting 2001, dat aftrek van door communautaire instellingen opgelegde boeten ter berekening van de belastbare winst van een onderneming niet toestaat. Bij beschikking van 11 maart 2005 heeft de inspecteur dit bezwaar afgewezen.

13      Op 19 april 2005 heeft X BV beroep ingesteld bij de rechtbank te Haarlem.

14      Bij vonnis van 22 mei 2006 is de gedeeltelijke aftrek van deze boete toelaatbaar geacht door deze rechtbank.

15      Tegen dit vonnis heeft de inspecteur bij beroepschrift van 30 juni 2006 hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam.

16      Nadat de Commissie door publicaties in de pers en contacten met de nationale mededingingsautoriteiten op de hoogte was geraakt, heeft zij de verwijzende rechterlijke instantie bij schrijven van 15 maart 2007 laten weten dat zij, op de voet van artikel 15, lid 3, van verordening nr. 1/2003 en in overeenstemming met artikel 89h van de Mededingingswet, opmerkingen wenste te maken als amicus curiae. Voorts heeft zij verzocht hiertoe een termijn te bepalen en haar de voor het begrip van het geschil noodzakelijke stukken te doen toekomen.

17      Tijdens de terechtzitting bij het Gerechtshof te Amsterdam op 22 augustus 2007 is partijen in het hoofdgeding en de Commissie verzocht hun standpunt te geven over de vraag, of de Commissie op grond van artikel 15, lid 3, van verordening nr. 1/2003 eigener beweging schriftelijke opmerkingen mag indienen in de bij hem aanhangige procedure.

18      In deze context heeft het Gerechtshof te Amsterdam de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld:

„Is de Commissie op grond van artikel 15, derde lid, van verordening 1/2003, bevoegd uit eigen beweging schriftelijk opmerkingen te maken in een procedure die betrekking heeft op de aftrekbaarheid van de door belanghebbende over 2002 gerealiseerde (fiscale) winst van een boete die wegens overtreding van het [communautaire] mededingingsrecht door de Commissie aan X KG is opgelegd en die (gedeeltelijk) aan belanghebbende is doorbelast?”

 Beantwoording van de prejudiciële vraag

19      Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de Commissie op grond van artikel 15, lid 3, van verordening nr. 1/2003 bevoegd is, uit eigen beweging schriftelijke opmerkingen bij een nationale rechterlijke instantie in te dienen in het kader van een procedure die betrekking heeft op de volledige of gedeeltelijke aftrekbaarheid, van de belastbare winst, van een door de Commissie wegens schending van artikel 81 EG of 82 EG opgelegde geldboete.

20      Teneinde in de lidstaten een coherente toepassing van de mededingingsregels te waarborgen, is in hoofdstuk IV van verordening nr. 1/2003 een mechanisme voor samenwerking tussen de Commissie, de nationale mededingingsautoriteiten en de rechterlijke instanties van de lidstaten ingevoerd.

21      Deze samenwerking is in lijn met het in artikel 10 EG neergelegde algemene beginsel van loyale samenwerking, dat de betrekkingen tussen de lidstaten en de communautaire instellingen beheerst. Zoals het Hof heeft vastgesteld, is de verplichting van de gemeenschapsinstellingen tot loyale samenwerking van bijzonder belang in de betrekkingen met de rechterlijke autoriteiten van de lidstaten, die tot taak hebben te waken over de toepassing en de eerbiediging van het gemeenschapsrecht in de nationale rechtsorde (zie beschikking van 13 juli 1990, Zwartveld e.a., C‑2/88 IMM, Jurispr. blz. I‑3365, punt 18).

22      In dit kader handelen de nationale rechterlijke instanties enerzijds en de Commissie respectievelijk de communautaire rechterlijke instanties anderzijds overeenkomstig de taak die hun bij het Verdrag is toegekend (zie in die zin arrest van 14 december 2000, Masterfoods en HB, C‑344/98, Jurispr. blz. I‑11369, punt 56).

23      De artikelen 11 tot en met 14 van verordening nr. 1/2003 voorzien in verschillende vormen van samenwerking tussen de Commissie en de nationale mededingingsautoriteiten.

24      Artikel 15 van deze verordening, met het opschrift „Samenwerking met de nationale rechterlijke instanties”, voert een stelsel van wederzijdse informatie-uitwisseling tussen de Commissie en de rechterlijke instanties van de lidstaten in, en bepaalt dat de Commissie en de mededingingsautoriteiten van de lidstaten in bepaalde omstandigheden opmerkingen kunnen indienen in bij nationale rechterlijke instanties aanhangige procedures.

25      Zoals in punt 21 van de considerans van verordening nr. 1/2003 wordt verklaard, geldt de regeling van de samenwerking tussen de Commissie en de rechterlijke instanties van de lidstaten voor alle rechterlijke instanties van de lidstaten die de artikelen 81 EG en 82 EG toepassen in rechtszaken tussen particulieren, als openbare handhavingsinstantie of als beroepsinstantie.

26      Ingevolge artikel 15, lid 1, van verordening nr. 1/2003 kunnen enerzijds die rechterlijke instanties de Commissie verzoeken inlichtingen waarover zij beschikt, of haar advies betreffende de toepassing van de communautaire mededingingsregels, aan hen te bezorgen. Artikel 15, lid 2, ervan bepaalt anderzijds dat de lidstaten de Commissie een afschrift toezenden van schriftelijke beslissingen van nationale rechterlijke instanties met betrekking tot de toepassing van artikel 81 EG of artikel 82 EG.

27      Ingevolge artikel 15, lid 3, eerste alinea, eerste en tweede zin, van verordening nr. 1/2003 kunnen de mededingingsautoriteiten van de lidstaten eigener beweging voor de rechterlijke instanties in hun lidstaat schriftelijke, en met de toestemming van de betrokken rechterlijke instantie ook mondelinge, opmerkingen maken betreffende onderwerpen in verband met de toepassing van artikel 81 EG of artikel 82 EG. Ingevolge de derde en de vierde zin van deze bepaling kan eveneens de Commissie eigener beweging schriftelijke, en met de toestemming van de betrokken rechterlijke instantie ook mondelinge, opmerkingen indienen bij de rechterlijke instanties van de lidstaten, indien de coherente toepassing van artikel 81 EG of artikel 82 EG zulks vereist.

28      Artikel 15, lid 3, eerste alinea, van verordening nr. 1/2003 ziet dus op twee verschillende vormen van indiening van opmerkingen, met een verschillende werkingssfeer: indiening van opmerkingen door de nationale mededingingsautoriteiten, voor de rechterlijke instanties in hun respectieve lidstaten, betreffende onderwerpen in verband met de toepassing van artikel 81 EG of artikel 82 EG, en indiening van opmerkingen door de Commissie, voor de rechterlijke instanties van de lidstaten, indien de coherente toepassing van artikel 81 EG of artikel 82 EG zulks vereist.

29      De vier zinnen van deze alinea, en vooral het feit dat de tweede en de vierde zin ervan nagenoeg identiek zijn, onderstrepen dat de communautaire wetgever deze twee situaties, ofschoon in dezelfde alinea genoemd, van elkaar wilde scheiden.

30      Een letterlijke uitlegging van artikel 15, lid 3, eerste alinea, van verordening nr. 1/2003 leidt bijgevolg tot de zienswijze dat de Commissie uit eigen beweging bij de rechterlijke instanties van de lidstaten uitsluitend schriftelijke opmerkingen kan indienen indien de coherente toepassing van artikel 81 EG of 82 EG zulks vereist. Deze voorwaarde kan zelfs worden vervuld in gevallen waarin de betrokken procedure niet onderwerpen in verband met de toepassing van artikel 81 of 82 van het Verdrag betreft.

31      Aan deze uitlegging wordt niet afgedaan door de vierde zin van punt 21 van de considerans van verordening nr. 1/2003, waarin wordt verklaard dat de Commissie en de mededingingsautoriteiten van de lidstaten de bevoegdheid moeten hebben, schriftelijke of mondelinge opmerkingen voor de nationale rechterlijke instanties te maken, wanneer hun verzocht wordt artikel 81 EG of artikel 82 EG toe te passen. Dit punt van de considerans ziet eenvoudigweg op een typische situatie en sluit andere gevallen waarin de Commissie opmerkingen kan maken, niet uit. Voorts kan een overweging van een verordening weliswaar duidelijkheid geven over de uitlegging van een rechtsvoorschrift, maar zelf niet zo een voorschrift zijn (arresten van 13 juli 1989, Casa Fleischhandels, 215/88, Jurispr. blz. 2789, punt 31, en 24 november 2005, Deutsches Milch-Kontor, C‑136/04, Jurispr. blz. I‑10095, punt 32 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

32      Voorts wordt de in punt 30 van dit arrest gegeven uitlegging van artikel 15, lid 3, eerste alinea, van verordening nr. 1/2003, anders dan door X BV en de Nederlandse regering wordt gesteld, niet tegengesproken door de punten 31 tot en met 35 van de mededeling van de Commissie betreffende de samenwerking tussen de Commissie en de rechterlijke instanties van de EU-lidstaten bij de toepassing van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag, waarin wordt vermeld dat de Commissie opmerkingen kan maken betreffende onderwerpen in verband met de toepassing van de artikelen 81 EG of 82 EG. Het in deze mededeling gehanteerde algemene begrip „onderwerpen met betrekking tot de toepassing van de artikelen 81 of 82 van het Verdrag” omvat namelijk de mogelijkheid voor de Commissie, bij de nationale rechterlijke instanties schriftelijke opmerkingen in te dienen wanneer de coherente toepassing van de artikelen 81 EG of 82 EG zulks vereist. In elk geval kan de inhoud van een mededeling van de Commissie niet boven de bepalingen van een verordening prevaleren.

33      Het gemeenschapsrecht heeft een volledig stelsel ingevoerd voor controle met betrekking tot mededingingsregelingen en misbruik van machtspositie, in het kader waarvan in artikel 81 EG en artikel 82 EG een beginselverbod, en in artikel 83 EG de hiermee verband houdende krachtens dit artikel opgelegde sancties zijn omschreven. Deze artikelen moeten worden opgevat als deel van een algemeen samenstel van voorschriften waarmee wordt beoogd mededingingsverstorende praktijken te verbieden en te bestraffen.

34      Uit artikel 83, lid 2, sub a, EG blijkt dat de geldboeten en dwangsommen die in het kader van de toepassing van het communautaire mededingingsrecht aan ondernemingen kunnen worden opgelegd, tot doel hebben „nakoming van de in artikel 81, lid 1, [EG] en in artikel 82 [EG] bedoelde verbodsbepalingen te verzekeren”. Het doel van dit artikel 83 EG is dus met name, de doeltreffendheid van de controle met betrekking tot mededingingsregelingen en tot misbruik van machtspositie te verzekeren.

35      De bevoegdheid van de Commissie om geldboeten op te leggen aan ondernemingen die opzettelijk of uit onachtzaamheid inbreuk maken op artikel 81, lid 1, EG of artikel 82 EG, is één van de middelen die de Commissie ter beschikking zijn gesteld om de haar door het gemeenschapsrecht toevertrouwde toezichthoudende taak te kunnen uitoefenen (zie in die zin arresten van 7 juni 1983, Musique Diffusion française e.a./Commissie, 100/80–103/80, Jurispr. blz. 1825, punt 105, en 7 juni 2007, Britannia Alloys & Chemicals/Commissie, C‑76/06 P, Jurispr. blz. I‑4405, punt 22).

36      Zou het principiële verbod van mededingingsverstorende praktijken worden losgekoppeld van de voor niet-eerbiediging hiervan voorziene sancties, dan zou dus de doeltreffendheid worden ontnomen aan het handelen van de autoriteiten die zijn belast met het toezicht op de naleving van dit verbod en met het opleggen van sancties voor dergelijke praktijken. De artikelen 81 EG en 82 EG zouden dus onwerkzaam zijn indien zij niet met de in artikel 83, lid 2, sub a, EG voorziene dwangmaatregelen gepaard zouden gaan. Zoals de advocaat-generaal in punt 38 van zijn conclusie heeft uiteengezet, bestaat er tussen de geldboeten en de toepassing van de artikelen 81 EG en 82 EG een wezenlijk verband.

37      De doeltreffendheid van de krachtens artikel 83, lid 2, sub a, EG door de nationale of communautaire mededingingsautoriteiten opgelegde sancties is dus een voorwaarde voor de coherente toepassing van de artikelen 81 EG en 82 EG.

38      In het kader van een procedure betreffende in artikel 83, lid 2, sub a, EG voorziene sancties op het gebied van mededingingsverstorende praktijken, kan de beslissing die moet worden genomen door de rechterlijke instantie waarbij de zaak aanhangig is, raken aan de doeltreffendheid van deze sancties, en dreigt die dus de coherente toepassing van de artikelen 81 EG of 82 EG te ondermijnen.

39      In de omstandigheden van het hoofdgeding is het duidelijk dat de uitkomst van het geding inzake de fiscale aftrekbaarheid van een gedeelte van een door de Commissie opgelegde geldboete kan raken aan de doeltreffendheid van de door de communautaire mededingingsautoriteit opgelegde sanctie. De beschikking van de Commissie waarbij zij aan een vennootschap een geldboete heeft opgelegd, zou namelijk aanzienlijk aan doeltreffendheid inboeten indien deze boete voor de betrokken vennootschap, althans voor een aan haar gelieerde vennootschap, volledig of gedeeltelijk aftrekbaar zou zijn van haar belastbare winst, aangezien een dergelijke mogelijkheid tot gevolg zou hebben dat de last van de betrokken boete door een verlaging van de belastingdruk gedeeltelijk zou worden gecompenseerd.

40      Uit een en ander volgt dat artikel 15, lid 3, eerste alinea, derde zin, van verordening nr. 1/2003 aldus moet worden uitgelegd dat de Commissie op grond van deze bepaling bevoegd is, uit eigen beweging bij een rechterlijke instantie van een lidstaat schriftelijke opmerkingen in te dienen in een procedure die betrekking heeft op de volledige of gedeeltelijke aftrekbaarheid, van de belastbare winst, van een door haar wegens schending van artikel 81 EG of artikel 82 EG opgelegde geldboete.

 Kosten

41      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.


Het Hof van Justitie (Vierde kamer) verklaart voor recht:

Artikel 15, lid 3, eerste alinea, derde zin, van verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag, moet aldus worden uitgelegd dat de Commissie van de Europese Gemeenschappen op grond van deze bepaling bevoegd is, uit eigen beweging bij een rechterlijke instantie van een lidstaat schriftelijke opmerkingen in te dienen in een procedure die betrekking heeft op de volledige of gedeeltelijke aftrekbaarheid, van de belastbare winst, van een door haar wegens schending van artikel 81 EG of artikel 82 EG opgelegde geldboete.

ondertekeningen


* Procestaal: Nederlands.