Language of document : ECLI:EU:F:2015:111

BESCHIKKING VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
VAN DE EUROPESE UNIE

(Tweede kamer)

28 september 2015

Zaak F‑73/14

Christiana Kriscak

tegen

Europese Politiedienst (Europol)

„Openbare dienst – Personeel van Europol – Europol-overeenkomst – Statuut voor de personeelsleden van Europol – Bijlage 1 bij het Statuut voor de personeelsleden van Europol – Lijst van vetgedrukte posten die alleen kunnen worden vervuld door een persoon die is aangeworven bij de bevoegde diensten in de zin van artikel 2, lid 4, van de Europol-overeenkomst – Beperkt aantal posten – Europol-besluit – Posten die alleen kunnen worden vervuld door een persoon die is aangeworven bij de bevoegde autoriteiten in de zin van artikel 3 van het Europol-besluit – Toepassing van de RAP op functionarissen van Europol – Niet-verlenging van een overeenkomst van tijdelijk functionaris voor bepaalde tijd – Weigering om een overeenkomst van tijdelijk functionaris voor onbepaalde tijd te geven – Beroep tot nietigverklaring – Beroep tot schadevergoeding”

Betreft:      Beroep, ingesteld krachtens artikel 270 VWEU, waarmee Kriscak met name vraagt om nietigverklaring van het stilzwijgend besluit van de Europese Politiedienst (Europol) tot afwijzing van haar verzoek om haar overeenkomst van tijdelijk functionaris voor bepaalde tijd, die op 30 november 2013 zou aflopen, voor onbepaalde tijd te verlengen.

Beslissing:      Het beroep wordt kennelijk ongegrond verklaard. De Europese Politiedienst draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in één derde van de kosten van Kriscak, die twee derde van haar eigen kosten zal dragen.

Samenvatting

1.      Ambtenaren – Tijdelijk functionarissen – Aanwerving – Niet-verlenging van een overeenkomst voor bepaalde tijd – Motiveringsplicht – Geen motiveringsplicht – Uitzondering – Besluit tot afwijzing van het verzoek van een functionaris om de verlenging van zijn overeenkomst voor bepaalde tijd te krijgen

(Art. 296 VWEU; Ambtenarenstatuut, art. 25, tweede alinea, en 90, lid 1)

2.      Ambtenaren – Bezwarend besluit – Motiveringsplicht – Motivering in het stadium van de afwijzing van de klacht

(Art. 296 VWEU; Ambtenarenstatuut, art. 25, tweede alinea)

3.      Ambtenaren – Personeelsleden van Europol – Aanwerving – Interne regeling die de verlening van overeenkomsten voor onbepaalde tijd beperkt tot functionarissen die niet een beperkt aantal ambten vervullen – Mogelijkheid voor de administratie om af te wijken van de toepassing van die regel – Geen mogelijkheid

(Besluit 2009/371 van de Raad, art. 3)

4.      Beroepen van ambtenaren – Verzoek in de zin van artikel 90, lid 1, van het Statuut – Ontbreken van antwoord van de administratie waardoor een stilzwijgend afwijzend besluit ontstaat – Schending van de zorgplicht – Geen schending

(Ambtenarenstatuut, art. 90, lid 1)

5.      Ambtenaren – Tijdelijk functionarissen – Aanwerving – Niet-verlenging van een overeenkomst voor bepaalde tijd – Beoordelingsbevoegdheid van de administratie – Omvang – Verplichting om de mogelijkheid te onderzoeken om de betrokken functionaris opnieuw te werk te stellen – Geen verplichting

(Richtlijn 1999/70 van de Raad, bijlage, clausule 5, punt 1)

6.      Ambtenaren – Personeelsleden van Europol – Aanwerving – Interne regeling die de verlening van overeenkomsten voor onbepaalde tijd beperkt tot functionarissen die niet een beperkt aantal ambten vervullen – Schending van het gelijkheidsbeginsel – Geen schending

(Besluit 2009/371 van de Raad, art. 57, lid 3)

7.      Beroepen van ambtenaren – Personeelsleden van Europol – Procesbelang – Besluit om geen overeenkomst van tijdelijk functionaris voor onbepaalde tijd te geven aan een functionaris die niet in aanmerking komt voor een dergelijke overeenkomst – Middel inzake schending van wezenlijke vormvoorschriften – Falend middel

(Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 41; Ambtenarenstatuut, art. 91; besluit 2009/371 van de Raad, art. 39, lid 4, en 57, lid 3)

8.      Gerechtelijke procedure – Kosten – Last – Inaanmerkingneming van de billijkheidseisen – Veroordeling van de in het gelijk gestelde partij in de kosten

(Ambtenarenstatuut, art. 90, lid 1; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken, art. 102, lid 2)

1.      De administratie is weliswaar niet verplicht tot motivering van haar besluit om een overeenkomst van tijdelijk functionaris op de afloopdatum ervan te verlengen, doch zij is wel verplicht tot motivering van het besluit tot afwijzing van het verzoek van een functionaris om zijn overeenkomst te verlengen, daar dit een bezwarend besluit vormt.

(cf. punt 46)

Referentie:

Gerecht voor ambtenarenzaken: arrest van 27 november 2012, Sipos/BHIM, F‑59/11, EU:F:2012:164, punt 71

2.      Een instelling van de Unie kan een eventueel motiveringsgebrek verhelpen door een adequate motivering die in het stadium van het antwoord op de klacht wordt gegeven, waarbij deze laatste motivering wordt geacht samen te vallen met de motivering van het besluit waartegen de klacht is gericht. Gaat het om een stilzwijgend besluit, waarbij elke motivering noodzakelijkerwijs ontbreekt, dan kan de betrokken instelling derhalve aan haar uit artikel 25 van het Statuut en artikel 296 VWEU voortvloeiende motiveringsplicht voldoen, door in het besluit tot afwijzing van de klacht de motivering van het bestreden besluit te geven.

(cf. punten 47 en 48)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: arrest van 18 september 2003, Lebedef e.a./Commissie, T‑221/02, EU:T:2003:239, punt 62

Gerecht van de Europese Unie: beschikking van 20 november 2012, Marcuccio/Commissie, T‑491/11 P, EU:T:2012:608, punt 24

3.      Uit de bewoordingen van de regeling betreffende de verlening van overeenkomsten voor onbepaalde tijd, vastgesteld door de raad van bestuur van de Europese Politiedienst (Europol), volgt dat dergelijke overeenkomsten uitsluitend kunnen worden verleend aan functionarissen die ambten vervullen die niet voorkomen op de lijst van beperkte aantallen ambten. Vervult een functionaris van Europol een dergelijk ambt, dan kan hij dus geen overeenkomst voor onbepaalde tijd krijgen en is het dus terecht dat Europol geen team heeft ingesteld om te onderzoeken of dat eventueel mogelijk was.

Op grond van artikel 3 van het besluit van de raad van bestuur van Europol van 7 februari 2013 kan Europol weliswaar bij wijze van uitzondering afwijken van de regel dat een beperkt aantal ambten moet worden vervuld door een persoon die is aangeworven door de bevoegde autoriteiten in de zin van artikel 3 van besluit 2009/371 tot oprichting van Europol, doch het is hem niet toegestaan om af te wijken van het verbod om met een dergelijk functionaris een overeenkomst voor onbepaalde tijd te sluiten.

Wanneer in een dergelijk ambt wordt voorzien door middel van een aanwervingsprocedure zonder beperking ten aanzien van de kandidaten, dan bepaalt artikel 3, lid 2, van het besluit van de raad van bestuur van 7 februari 2013 immers dat de gekozen kandidaat alleen een overeenkomst voor bepaalde tijd kan krijgen, die één keer voor eveneens bepaalde tijd kan worden verlengd.

(cf. punten 62‑64)

4.      Het feit dat de administratie op een verzoek dat is ingediend krachtens artikel 90, lid 1, van het Statuut geen uitdrukkelijk besluit heeft genomen, kan geen schending van de zorgplicht opleveren. Die bepaling voorziet immers in de mogelijkheid dat de administratie binnen de statutaire termijn geen uitdrukkelijk antwoord op dat verzoek geeft en bepaalt dat in dat geval een stilzwijgend besluit tot stand komt, waartegen een klacht kan worden ingediend. Het feit dat een instelling binnen de statutaire termijn geen uitdrukkelijk antwoord op een verzoek heeft gegeven, vormt op zich dus geen schending van de zorgplicht jegens de belanghebbende.

(cf. punt 71)

5.      De administratie beschikt over een ruime beoordelingsbevoegdheid op het gebied van de verlenging van overeenkomsten. Binnen deze context is de toetsing door de rechter beperkt tot de vraag of de administratie, gelet op de wijze waarop zij tot haar beoordeling kan zijn gekomen, binnen aanvaardbare grenzen is gebleven en niet een kennelijk onjuist gebruik van haar bevoegdheid heeft gemaakt. Bovendien impliceert de zorgplicht met name dat het bevoegd gezag, wanneer het zich uitspreekt over de situatie van een functionaris en dit zelfs in het kader van een ruime beoordelingsbevoegdheid, rekening houdt met alle elementen die zijn besluit kunnen bepalen; het moet hierbij niet alleen rekening houden met het belang van de dienst, maar eveneens met dat van de betrokken ambtenaar of functionaris. Met name gelet op de omvang van de beoordelingsbevoegdheid waarover de instellingen bij de beoordeling van het dienstbelang beschikken, moet de toetsing door de rechter van de Unie beperkt blijven tot de vraag of het bevoegd gezag binnen redelijke grenzen is gebleven en zijn beoordelingsbevoegdheid niet onjuist heeft gebruikt.

De eerbiediging van de zorgplicht en het begrip dienstbelang verplichten de administratie niet om voorafgaande aan haar besluit om een overeenkomst van tijdelijk functionaris niet te verlengen, eerst de mogelijkheid te onderzoeken om de betrokken functionaris in een ander ambt te werk te stellen. De administratie is dus op geen enkele wijze verplicht om vóór de vaststelling van een besluit om een overeenkomst van tijdelijk functionaris niet te verlengen, eerst te onderzoeken of er geen ander ambt is waarin de belanghebbende in het belang van de dienst zou kunnen worden aangesteld. Wat clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd betreft, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70, betreffende de door het EVV, de Unice en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, en die misbruik van opeenvolgende overeenkomsten voor bepaalde tijd beoogt te voorkomen, bestaat er voor op basis van een overeenkomst werkzaam personeel geen recht op een bepaalde continuïteit van de arbeidsverhouding.

(cf. punten 72‑74 en 77)

Referentie:

Gerecht van de Europese Unie: arrest van 21 mei 2014, Commissie/Macchia, T‑368/12 P, EU:T:2014:266, punt 57

Gerecht voor ambtenarenzaken: arrest van 25 juni 2014, Molina Solano/Europol, F‑66/13, EU:F:2014:168, punt 54

6.      Het beginsel van gelijke behandeling verlangt dat vergelijkbare situaties niet verschillend en verschillende situaties niet gelijk worden behandeld, tenzij een dergelijke naargelang het geval verschillende of gelijke behandeling objectief gerechtvaardigd wordt.

Een functionaris van de Europese Politiedienst (Europol) die een ambt vervult dat tot een beperkt aantal ambten behoort, bevindt zich ten aanzien van een mogelijke verlenging van zijn overeenkomst niet in een gelijke of vergelijkbare situatie als die van een functionaris met een ambt dat niet tot een beperkt aantal ambten behoort en wiens overeenkomst op grond van artikel 57, lid 3, van besluit 2009/371, tot oprichting van Europol, alleen voor onbepaalde tijd kan worden verlengd.

(cf. punten 79 en 80)

Referentie:

Gerecht voor ambtenarenzaken: arresten van 28 april 2009, Balieu-Steinmetz en Noworyta/Parlement, F‑115/07, EU:F:2009:41, punt 26, en van 25 juni 2014, Molina Solano/Europol, F‑66/13, EU:F:2014:168, punt 18

7.      Een ambtenaar heeft geen belang bij een verzoek om nietigverklaring van een besluit wegens een vormverzuim en met name wegens niet-nakoming van de motiveringsplicht, wanneer de administratie over geen enkele beoordelingsmarge beschikt en dus gehouden is om te handelen zoals zij heeft gedaan. In een dergelijk geval van gebonden bevoegdheid van de administratie kan de nietigverklaring van het bestreden besluit, wanneer dat verzuim is gecorrigeerd, slechts leiden tot een besluit dat inhoudelijk gezien gelijk is aan het nietig verklaarde besluit.

Dit geldt voor een besluit om een overeenkomst voor bepaalde tijd van een functionaris van de Europese Politiedienst (Europol) niet te verlengen, aangezien uit een gezamenlijke lezing van de artikelen 39, lid 4, en 57, lid 3, van besluit 2009/371, tot oprichting van Europol, volgt dat laatstgenoemde het verzoek van de belanghebbende om haar een overeenkomst voor onbepaalde tijd te geven, niet kon inwilligen. Het bestreden besluit is dus weliswaar genomen zonder dat de belanghebbende is gehoord, hetgeen een schending van wezenlijke vormvoorschriften vormt, doch dit neemt niet weg dat Europol, zelfs indien hij de rechten van de belanghebbende had geëerbiedigd en al had hij haar overeenkomstig artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie gehoord alvorens het besluit vast te stellen, toch een besluit had moeten nemen dat inhoudelijk identiek was aan het bestreden besluit, aangezien hij zich in een situatie van gebonden bevoegdheid bevond.

(cf. punten 86‑88)

Referentie:

Hof: arrest van 29 april 2004, Parlement/Reynolds, C‑111/02 P, EU:C:2004:265, punten 59‑61

8.      Op grond van artikel 102, lid 2, van zijn Reglement voor de procesvoering kan het Gerecht voor ambtenarenzaken de in het gelijk gestelde partij verwijzen in haar eigen kosten en in die van de wederpartij indien dit gerechtvaardigd lijkt wegens haar houding, daaronder begrepen haar houding vóór het instellen van het beroep. In dit verband kan de verwijzing van de instelling in de kosten worden gerechtvaardigd door haar gebrek aan vlijt tijdens de precontentieuze procedure. Dit is het geval wanneer de Europese Politiedienst (Europol) de in artikel 90, lid 1, van het Statuut voorziene termijn van vier maanden laat verlopen zonder een uitdrukkelijk besluit vast te stellen tot afwijzing van het verzoek van een functionaris. Hiermee heeft Europol de belanghebbende van een gemotiveerd antwoord op zijn verzoek onthouden. Het kan niet worden uitgesloten dat indien Europol de precontentieuze procedure op de juiste wijze had gevoerd en binnen de statutaire termijn een gemotiveerd antwoord had gegeven dat de functionaris vervolgens had kunnen betwisten door middel van een klacht, hij geen beroep in rechte had ingesteld.

(cf. punten 97 en 99)

Referentie:

Gerecht voor ambtenarenzaken: beschikking van 5 juli 2011, Coedo Suárez/Raad, F‑73/10, EU:F:2011:102, punt 47