Language of document : ECLI:EU:F:2015:38

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
VAN DE EUROPESE UNIE

(Tweede kamer)

29 april 2015

Gevoegde zaken F‑159/12 en F‑161/12

CJ

tegen

Europees Centrum voor ziektepreventie en ‑bestrijding (ECDC)

„Openbare dienst – Arbeidscontractanten – Overeenkomst voor bepaalde tijd – Beëindiging – Verbreking van de vertrouwensrelatie – Recht om te worden gehoord – Schending”

Betreft:      Beroepen, ingesteld krachtens artikel 270 VWEU, waarmee CJ vraagt om, in het eerste beroep, nietigverklaring van het besluit van de directeur van het Europees Centrum voor ziektepreventie en ‑bestrijding (ECDC) van 24 februari 2012 om zijn overeenkomst van arbeidscontractant te beëindigen alsmede vergoeding van de materiële schade die hij door dat besluit zou hebben geleden en, in het tweede beroep, vergoeding van de immateriële schade die hij stelt te hebben geleden.

Beslissing:      Het besluit van de directeur van het Europees Centrum voor ziektepreventie en ‑bestrijding van 24 februari 2012 tot beëindiging van de overeenkomst van arbeidscontractant van CJ wordt nietig verklaard. Het beroep in zaak F‑159/12 wordt verworpen voor het overige. In zaak F‑159/12 draagt elke partij haar eigen kosten. In zaak F‑161/12 draagt CJ zijn eigen kosten en wordt hij verwezen in de kosten van het Europees Centrum voor ziektepreventie en ‑bestrijding. In zaak F‑159/12 wordt CJ veroordeeld tot betaling van het bedrag van 2 000 EUR aan het Gerecht ter vergoeding van een deel van de vermijdbare kosten die het heeft moeten maken.

Samenvatting

1.      Gerechtelijke procedure – Inleidend verzoekschrift – Vormvereisten – Uiteenzetting van de aangevoerde middelen – Aanvullende middelen die uitsluitend in de bijlagen worden uiteengezet – Niet-ontvankelijkheid

[Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken, art. 50, lid 1, onder e)]

2.      Ambtenaren – Arbeidscontractanten – Voortijdige beëindiging van een overeenkomst voor bepaalde tijd met inachtneming van de opzegtermijn – Beoordelingsbevoegdheid van de administratie – Verplichting om een tuchtprocedure in te leiden – Geen verplichting

[Regeling andere personeelsleden, art. 47, onder b), en 49, lid 1]

3.      Ambtenaren – Arbeidscontractanten – Voortijdige beëindiging van een overeenkomst voor bepaalde tijd met inachtneming van de opzegtermijn – Recht om te worden gehoord – Omvang – Beëindiging zonder de belanghebbende te waarschuwen – Schending – Gevolgen

[Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 41, lid 2, onder a); Regeling andere personeelsleden, art. 47, onder b), ii)]

4.      Ambtenaren – Beginselen – Recht op het vermoeden van onschuld – Omvang

5.      Ambtenaren – Tuchtregeling – Onderzoek voorafgaande aan de inleiding van de tuchtprocedure – Beoordelingsbevoegdheid van de administratie – Omvang

(Ambtenarenstatuut, bijlage IX)

6.      Ambtenaren – Arbeidscontractanten – Voortijdige beëindiging van een overeenkomst voor bepaalde tijd met inachtneming van de opzegtermijn – Rechtvaardiging ontleend aan het verbreken van de vertrouwensrelatie – Rechterlijke toetsing – Grenzen

[Regeling andere personeelsleden, art. 47, onder b), ii)]

7.      Beroepen van ambtenaren – Beroep tot schadevergoeding – Nietigverklaring van het bestreden onwettig besluit – Passend herstel van de immateriële schade – Grenzen

(Ambtenarenstatuut, art. 91)

1.      Om te voldoen aan artikel 50, lid 1, onder e), van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken moet de verzoeker in zijn verzoekschrift de exacte grieven aangeven waarover hij een uitspraak van het Gerecht verlangt, alsook, althans summier, de juridische en feitelijke gronden waarop die grieven berusten.

Ofschoon het verzoekschrift op specifieke punten kan worden onderbouwd en aangevuld door verwijzingen naar uittreksels uit bijgevoegde stukken, dienen bijlagen slechts als bewijsstuk van een aangevoerd middel en kunnen zij niet dienen ter ontwikkeling van een middel dat in het verzoekschrift summier is uiteengezet door grieven of argumenten aan te voeren die daarin niet zijn opgenomen.

Grieven die uitsluitend in de bijlage bij het verzoekschrift worden uiteengezet zijn derhalve niet-ontvankelijk.

(cf. punten 76 en 77)

Referentie:

Gerecht voor ambtenarenzaken: arrest Giannini/Commissie, F‑49/08, EU:F:2009:76, punt 86

2.      Gelet op de ruime beoordelingsbevoegdheid waarover het tot het aangaan van aanstellingsovereenkomsten bevoegd gezag beschikt, is dat gezag bij een fout die een rechtvaardiging voor het ontslag van een tijdelijk functionaris kan opleveren niet verplicht om een tuchtprocedure tegen die functionaris in te leiden, in plaats van gebruik te maken van de mogelijkheid, voorzien in artikel 47, onder b), van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, om de overeenkomst eenzijdig te beëindigen.

Slechts wanneer het tot het aangaan van aanstellingsovereenkomsten bevoegd gezag een tijdelijk functionaris of arbeidscontractant zonder inachtneming van de opzegtermijn wegens een ernstig verzuim van zijn verplichtingen wil ontslaan, moet het overeenkomstig artikel 49, lid 1, van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden de tuchtprocedure inleiden zoals voorzien in bijlage IX bij het Ambtenarenstatuut en van overeenkomstige toepassing op tijdelijk functionarissen en arbeidscontractanten.

(cf. punt 81)

Referentie:

Gerecht van de Europese Unie: arrest Longinidis/Cedefop, T‑283/08 P, EU:T:2011:338, punt 100

Gerecht voor ambtenarenzaken: arresten Gomes Moreira/ECDC, F‑80/11, EU:F:2013:159, punt 49, en CT/EACEA, F‑36/13, EU:F:2013:190, punt 54

3.      Op grond van artikel 41, lid 2, onder a), van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie heeft eenieder het recht om te worden gehoord voordat jegens hem een voor hem nadelige individuele maatregel wordt genomen. Bovendien moet het recht om te worden gehoord ook in acht worden genomen wanneer de toepasselijke regelgeving niet uitdrukkelijk in een dergelijk vormvereiste voorziet.

Daar een besluit om de overeenkomst voor bepaalde tijd van een arbeidscontractant met eerbiediging van de opzegtermijn op basis van artikel 47, onder b), ii), van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden te beëindigen, een individuele en voor de betrokken functionaris nadelige maatregel is, heeft hij het recht om te worden gehoord voordat een dergelijk besluit wordt genomen, zelfs al voorziet dat artikel niet specifiek in dat recht.

Er is sprake van een schending van het recht om te worden gehoord wanneer de belanghebbende niet de mogelijkheid heeft gehad om opmerkingen in te dienen over de gevolgen die het tot het aangaan van aanstellingsovereenkomsten bevoegd gezag wil verbinden aan zijn gedrag en met name over het feit dat het van plan is om zijn overeenkomst voortijdig te beëindigen.

Wil een schending van het recht om te worden gehoord tot de nietigverklaring van het besluit tot beëindiging van de overeenkomst kunnen leiden, dan moet de procedure bij ontbreken van die onregelmatigheid tot een ander resultaat hebben kunnen leiden.

Het besluit om een overeenkomst van een arbeidscontractant voortijdig te beëindigen vormt, hoe gerechtvaardigd het ook kan zijn, een zeer ernstige handeling zowel voor de instelling of het betrokken agentschap, die/dat hem had geselecteerd en aangeworven, normaliter na afloop van een selectieprocedure die in hoge mate competitief van aard is, en meer nog voor de functionaris, die plotseling zonder werk is en wiens loopbaan negatief kan worden beïnvloed gedurende talrijke jaren. Afgezien van het feit dat het om een fundamenteel recht van de betrokken functionaris gaat, valt de uitoefening, door die functionaris, van het recht om naar behoren zijn standpunt uiteen te zetten over het voorgenomen ontslagbesluit onder de verantwoordelijkheid van het tot het aangaan van aanstellingsovereenkomsten bevoegd gezag, welke verantwoordelijkheid het nauwgezet dient te nemen. Het staat niet aan de Unierechter om zich uit te spreken over de eventuele mogelijkheid van andere oplossingen die in een concreet geval denkbaar zouden zijn geweest. In elk geval komt de aanname dat het tot het aangaan van aanstellingsovereenkomsten bevoegd gezag, zelfs na de betrokkene te hebben gehoord, eenzelfde besluit zou hebben genomen, neer op een uitholling van het fundamentele recht om te worden gehoord dat is neergelegd in artikel 41, lid 2, onder a), van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, aangezien de inhoud van dat recht impliceert dat de betrokkene de mogelijkheid heeft om het betrokken besluitvormingsproces te beïnvloeden.

(cf. punten 108‑110, 122‑124 en 129)

Referentie:

Hof: arresten Foshan Shunde Yongjian Housewares & Hardware/Raad, C‑141/08 P, EU:C:2009:598, punt 83, en Kamino International Logistics en Datema Hellmann Worldwide Logistics, C‑129/13 en C‑130/13, EU:C:2014:2041, punten 39 en 79

Gerecht voor ambtenarenzaken: arresten CH/Parlement, F‑129/12, EU:F:2013:203, punten 34 en 38; Tzikas/ESB, F‑120/13, EU:F:2014:197, punt 46, en Wahlström/Frontex, F‑117/13, EU:F:2014:215, punten 28 en 33 en aldaar aangehaalde rechtspraak

4.      Het recht op het vermoeden van onschuld vormt een fundamenteel recht waarvan de Unierechters de eerbiediging door de instellingen moeten verzekeren. Dit recht is een algemeen beginsel dat voor alle administratieve procedures geldt, waarbij rekening moet worden gehouden met de aard van de betrokken verzuimen alsmede met de aard en de zwaarte van de daaraan verbonden maatregelen. Hieruit volgt dat het recht op het vermoeden van onschuld, zelfs bij het ontbreken van een strafprocedure, geldt voor de ambtenaar die wordt beschuldigd van een verzuim van de statutaire verplichtingen dat voldoende ernstig is om een onderzoek van het Europees Bureau voor fraudebestrijding te rechtvaardigen, in het kader waarvan de administratie elke, eventueel zware, noodzakelijke maatregel kan treffen.

Wanneer het een besluit betreft om de overeenkomst voor bepaalde tijd van een arbeidscontractant met inachtneming van de opzegtermijn wegens een verbreking van de vertrouwensrelatie te beëindigen, wordt dit recht geschonden wanneer de administratie besluit om de overeenkomst van de betrokkene te beëindigen alleen op basis van beschuldigingen die zijn hiërarchieke meerdere jegens hem heeft geuit, zonder de betrokkene ooit de mogelijkheid te hebben geboden om zijn standpunt uiteen te zetten of zonder na te gaan of de hem gemaakte verwijten terecht zijn. Wordt het besluit echter genomen nadat een onderzoek is ingesteld, in de loop waarvan de betrokkene de mogelijkheid heeft gehad om zijn standpunt uiteen te zetten, dan kan er geen sprake zijn van een schending van het vermoeden van onschuld.

(cf. punten 154 en 155)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: arrest Apostolidis/Hof van Justitie, T‑86/97, EU:T:1998:71, punt 47

Gerecht voor ambtenarenzaken: arrest BD/Commissie, F‑36/11, EU:F:2012:49, punt 51 en aldaar aangehaalde rechtspraak

5.      De instellingen hebben een ruime beoordelingsbevoegdheid bij de keuze van de personen aan wie zij een onderzoek toevertrouwen naar beschuldigingen van administratieve insubordinatie. In het kader daarvan dienen zij personen te kiezen die geschikt zijn voor de delicate taken die hun worden toevertrouwd, zonder dat de ervaring van die personen als onderzoeker echter een doorslaggevend element bij die keuze is.

Gelet op die ruime beoordelingsbevoegdheid, kan de betrokkene voor de Unierechter niet met succes opkomen tegen de keuze van zijn administratie, door zich uitsluitend te baseren op een vermeend gebrek aan ervaring van de onderzoekers en zonder zelfs maar te hebben getracht aan te tonen dat het tot het aangaan van aanstellingsovereenkomsten bevoegd gezag kennelijk onjuist gebruik van zijn beoordelingsbevoegdheid heeft gemaakt.

(cf. punten 174 en 175)

Referentie:

Gerecht voor ambtenarenzaken: arrest Tzirani/Commissie, F‑46/11, EU:F:2013:115, punt 121

6.      De voortijdige beëindiging van een overeenkomst van arbeidscontractant overeenkomstig artikel 47, onder b), ii), van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden kan worden gebaseerd op een gedraging van de betrokkene die leidt tot de verbreking van de vertrouwensrelatie tussen hem en het tot het aangaan van aanstellingsovereenkomsten bevoegd gezag. In dat opzicht beschikt het bevoegd gezag over een ruime beoordelingsbevoegdheid en moet de controle van de Unierechter zich beperken tot het nagaan of er geen sprake is geweest van een kennelijke fout of van misbruik van bevoegdheid.

Om in die context aan te tonen dat de administratie bij de beoordeling van de feiten een kennelijke fout heeft gemaakt die de nietigverklaring van het op basis van die beoordeling genomen besluit kan rechtvaardigen, moeten de door de verzoekende partij aan te dragen bewijselementen afdoende zijn om de beoordelingen van de administratie hun plausibiliteit te ontnemen. Met andere woorden, het middel ontleend aan een kennelijke fout moet worden afgewezen indien de betrokken beoordeling ondanks de door de verzoeker aangevoerde elementen nog steeds gerechtvaardigd en samenhangend kan worden geacht.

(cf. punten 188 en 189)

Referentie:

Gerecht van de Europese Unie: arrest ETF/Michel, T‑108/11 P, EU:T:2013:625, punt 77

Gerecht voor ambtenarenzaken: arresten Mocová/Commissie, F‑41/11, EU:F:2012:82, punt 44 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en CT/EACEA, EU:F:2013:190, punt 43 en aldaar aangehaalde rechtspraak

7.      De nietigverklaring van een onrechtmatige handeling kan op zich een passend en in beginsel toereikend herstel vormen van elke immateriële schade die deze handeling kan hebben veroorzaakt, tenzij de verzoekende partij aantoont dat zij immateriële schade heeft geleden die kan worden losgekoppeld van de onrechtmatigheid waarop de nietigverklaring is gebaseerd en die door deze nietigverklaring niet volledig kan worden hersteld.

(cf. punt 234)

Referentie:

Gerecht voor ambtenarenzaken: arrest CP/Parlement, F‑8/13, EU:F:2014:44, punt 105