Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberste Gerichtshof (Oostenrijk) op 25 mei 2023 – J en A / Reisebüro GmbH en R GmbH

(Zaak C-328/23, Reisebüro en R)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberstes Gerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: J, A

Verwerende partijen: Reisebüro GmbH, R GmbH

Prejudiciële vragen

1.    Moet artikel 12, lid 2, van richtlijn (EU) 2015/23021 aldus worden uitgelegd dat onder onvermijdbare en buitengewone omstandigheden die zich op de plaats van bestemming of in de onmiddellijke omgeving daarvan kunnen voordoen en die aanzienlijke gevolgen hebben voor de uitvoering van de pakketreis of voor het vervoer van personen naar de plaats van bestemming, en die de consument het recht geven de pakketreisovereenkomst zonder betaling van een beëindigingsvergoeding te beëindigen, en waarop de reiziger zich beroept, omstandigheden moeten worden verstaan die

–     zich reeds op het tijdstip van het sluiten van de pakketreisovereenkomst kunnen voordoen, of

–      zich op het tijdstip van het sluiten van de pakketreisovereenkomst nog niet mogen voordoen, maar zich voor de eerste keer pas tussen dat tijdstip en

–     de beëindiging of

–     het begin van de pakketreis voordoen?

2.    Moet artikel 12, lid 2, van voornoemde richtlijn (EU) 2015/2302 aldus worden uitgelegd dat onder de daarin bedoelde onvermijdbare en buitengewone omstandigheden omstandigheden moeten worden verstaan

–     waarvan de betrokken partijen op het tijdstip van het sluiten van de reisovereenkomst niet op de hoogte zijn; of

–     waarvan de betrokken partijen op het tijdstip van het sluiten van de reisovereenkomst op de hoogte kunnen zijn; of

–     die voor de betrokken partijen op het tijdstip van het sluiten van de reisovereenkomst niet voorzienbaar zijn; of

–     die voor de betrokken partijen op het tijdstip van het sluiten van de reisovereenkomst voorzienbaar – in voorkomend geval volgens welke specifieke uit de richtlijn voortvloeiende criteria – kunnen zijn; of

–     die de betrokken partijen op het tijdstip van het sluiten van de pakketreisovereenkomst in grote lijnen bekend zijn, maar die wat betreft hun concrete vorm nog niet (hoogstens met een zekere waarschijnlijkheid) kunnen worden ingeschat [bijvoorbeeld of de autoriteiten als gevolg van een al sinds (in casu: meer dan tien) maanden heersende [in casu: COVID-19-]pandemie op de reisbestemming extra tests en/of een lockdown of beperkingen van de bewegingsvrijheid afkondigen], of

–     die, ongeacht de stand van de kennis van de betrokken personen, uitsluitend op basis van objectieve criteria – in voorkomend geval welke concrete uit de richtlijn voortvloeiende criteria – dienen te worden beoordeeld?

3.    Moet artikel 5 van richtlijn (EU) 2015/2302 aldus worden uitgelegd dat de aan de reiziger te verstrekken precontractuele informatie – in het bijzonder de in artikel 5, lid 1, onder f), bedoelde informatie over de „formaliteiten op gezondheidsgebied” – ook ziet op tests die op grond van de pandemie op de reisbestemming verplicht zijn en/of een lockdown of beperkingen van de bewegingsvrijheid?

Ingeval de derde vraag bevestigend wordt beantwoord:

4.    Moet artikel 5 van voornoemde richtlijn (EU) 2015/2302 aldus worden uitgelegd dat, indien de partijen de voorwaarden van de pakketreisovereenkomst na sluiting ervan in onderlinge overeenstemming wijzigen (aanpassen; „omboeken”) – bijvoorbeeld (zoals in casu) met betrekking tot individuele reisdiensten in de zin van artikel 5, lid 1, onder a), zoals het vervoer, de route of de datum van de reis – de aan de reiziger te verstrekken precontractuele informatie helemaal opnieuw (ook indien de „omboeking” daarop geen betrekking heeft) of gedeeltelijk opnieuw of geactualiseerd moet worden verstrekt?

____________

1 Richtlijn (EU) 2015/2302 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende pakketreizen en gekoppelde reisarrangementen, houdende wijziging van verordening (EG) nr. 2006/2004 en van richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van richtlijn 90/314/EEG van de Raad (PB 2015, L 326, blz. 1).